Alle mensen?
Er is door een lezer een vraag gesteld naar aanleiding van 1 Timótheüs 2:4. Daar lezen we het volgende: Welke wil dat alle mensen zalig worden en tot kennis der waarheid komen. We laten even de vragensteller aan het woord:
‘Veel mensen zeggen dan tegenwoordig: Zie je wel dat er in de Bijbel staat dat God wil dat alle mensen zalig worden? Ik heb ook geprobeerd uit te leggen dat, als God iets wil, Hij het dan ook doet. Bij de kanttekeningen staat een verwijzing naar o.a. Romeinen 9:16. Het woordje ‘alle’ kan ook verstaan worden als ‘allerlei’. Maar vaak is dit niet genoeg qua uitleg voor de mensen die ik spreek. Ik heb ook Matthew Henry erop nagelezen, maar ik kom er niet goed uit. Net als Titus 2:11; hier heb ik ook de kanttekeningen erop nagelezen, maar alsnog kan ik het niet goed uitleggen.’
Antwoord
Omdat het voor de uitleg van elke tekst belangrijk is om het verband waarin hij voorkomt erbij te betrekken, citeren we nu eerst de eerste verzen van 1 Timótheüs 2 in zijn geheel:
1. Ik vermaan dan vóór alle dingen, dat gedaan worden smekingen, gebeden, voorbiddingen, dankzeggingen voor alle mensen,
2. Voor koningen en allen die in hoogheid zijn, opdat wij een gerust en stil leven leiden mogen in alle godzaligheid en eerbaarheid.
3. Want dat is goed en aangenaam voor God onzen Zaligmaker,
4. Welke wil dat alle mensen zalig worden en tot kennis der waarheid komen.
De reden dat onze kanttekenaren in hun kanttekening veel aandacht geschonken hebben aan de woorden alle mensen, is ongetwijfeld geweest dat er ook in hun tijd mensen waren die teksten zochten waarmee zij zouden kunnen bewijzen dat Jezus wil dat alle mensen zalig worden. 1 Timótheüs 2:4 is een van hun geliefkoosde teksten.
Als we deze tekst losmaken uit het verband waarin Paulus hem gebruikt, en we vergelijken hem niet met soortgelijke teksten en hun samenhang, dan is het begrijpelijk dat men tot de stelling komt dat het Gods wil is dat alle mensen zalig worden en tot kennis der waarheid komen.
De kanttekenaren hebben echter voor hun uitleg van 1 Timótheüs 2:4 juist wel goed gelet op het verband waarin Paulus deze tekst gebruikt. Verder hebben zij ook vergelijkbare teksten en hun verband erbij betrokken. Op grond daarvan komen zij tot de conclusie dat het woord alle hier opgevat moet worden in de betekenis van allerlei. We zullen hieronder de drie bewijzen laten volgen die zij hiervoor geven:
1. Allereerst blijkt dit uit het voorgaande tweede vers, waar Paulus zegt: Voor koningen en allen die in hoogheid zijn, opdat wij een gerust en stil leven leiden mogen in alle godzaligheid en eerbaarheid. Vers 4 geeft een reden op waarom voor hen allen smekingen, gebeden, voorbiddingen en dankzeggingen gedaan moeten worden.
Heel verhelderend is de kanttekening bij vers 1: ‘Dat is, voor allerlei mensen, van wat beroep of volk zij zijn, hoge of lage, gelijk dit woord alle dikmaals in Gods Woord voor allerlei mensen wordt genomen.’
Verder willen we u nog even wijzen op vers 6. In dit vers zegt de apostel dat Christus Zichzelf gegeven heeft tot een rantsoen voor allen. Wie bedoelt Paulus hier met allen? Kanttekening: ‘namelijk degenen die in Hem geloven’. Als eerste verwijstekst noemen zij Matthéüs 20:28, waar we het volgende lezen: Gelijk de Zoon des mensen niet is gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en Zijn ziel te geven tot een rantsoen voor velen. Kanttekening: ‘Dat is, in plaats van velen, namelijk de uitverkoren kinderen Gods, om hen daarmee van de eeuwige dood te verlossen’. Ziet u dat het van wezenlijk belang is om vergelijkbare teksten en hun samenhang erbij te betrekken?
2. Verder blijkt ook uit het woord wil dat het niet Gods wil is dat alle mensen zonder onderscheid zalig worden. Immers, als Gods wil is dat zij allen zalig worden, zo zúllen zij ook allen zalig worden, omdat God doet al wat Hij wil. We laten een van de drie verwijsteksten volgen waaruit dit duidelijk blijkt, namelijk Éfeze 1:11: In Hem, in Welken wij ook een erfdeel geworden zijn, wij, die tevoren verordineerd waren naar het voornemen Desgenen Die alle dingen werkt naar den raad van Zijn wil.
3. Tenslotte wordt dit ook bewezen uit hetgeen de apostel daarbij voegt, dat God wil dat zij allen tot de kennis der waarheid komen. De Schrift getuigt dat dit alleen een voorrecht is van Gods volk. Opnieuw laten we een van de verwijsteksten volgen, en wel Matthéüs 11:25: In dienzelven tijd antwoordde Jezus en zeide: Ik dank U, Vader, Heere des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen hebt, en hebt dezelve den kinderkens geopenbaard.
De kanttekenaren besluiten hun kanttekening bij 1 Timótheüs 2:4 met een slotopmerking: Wil God werkelijk dat alle mensen zalig worden als de mensen het zelf ook maar willen? Nee, zeggen zij terecht, dat is de zaligheid gedeeltelijk afhankelijk maken van Gods wil en gedeeltelijk van de wil van de mens. Dit is geheel in strijd met wat Paulus ons leert in Romeinen 9:16: Zo is het dan niet desgenen die wil, noch desgenen die loopt, maar des ontfermenden Gods. En in vers 23 spreekt Paulus heel duidelijk over de vaten des toorns, tot het verderf toebereid, en over vaten der barmhartigheid die Hij tevoren bereid heeft tot heerlijkheid.
Deze leer van Gods soevereine verkiezing en verwerping is altijd al een steen des aanstoots en een rots der ergernis geweest, omdat een mens maar niet wil worden wat hij in zijn diepe val geworden is, namelijk een gans verdoemelijk zondaar die de eeuwige dood verdiend heeft. Daarop is echter juist wel het zaligmakend werk van Gods Geest in het hart van de wedergeboren zondaar gericht. In zulk een weg komt er alleen plaats voor die gezegende Held der hulp, bij Wie God de Vader reeds van eeuwigheid hulp besteld heeft.
Hoe duidelijk blijkt dit uit de woorden van de moordenaar aan het kruis. Hij verklaarde zichzelf schuldig en boog onder het rechtvaardig oordeel, en tegelijkertijd verklaarde hij Christus vrij: Wij ontvangen straf, waardig hetgeen wij gedaan hebben, maar Deze heeft niets onbehoorlijks gedaan (Luk. 23:41). Zou er voor zo’n zondaar als hij nog doen aan zijn? Jazeker, hoor maar eens welke gezegende woorden hij uit de mond van het stervende Lam Gods mocht horen: Voorwaar zeg Ik u: Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn (vs. 43). O, wat een aangrijpend onderscheid! Beide moordenaars hingen even dicht bij Jezus! De een verhardde zich moedwillig in het kwaad en ging rechtvaardig voor eeuwig verloren, en de ander kreeg uit vrije genade berouw over zijn zonden, smeekte Jezus om genade en werd uit vrije gunst eeuwig behouden.
Deze genade heeft Jezus niet voor alle mensen zonder onderscheid verdiend, maar alleen voor degenen die de Vader in Hem heeft uitverkoren. Zij allen, en zij alleen zullen zeker zalig worden en tot de kennis der waarheid komen. Daartoe zendt God Zijn knechten nog uit, die Hij de opdracht geeft om alle hoorders van Zijn Woord toe te roepen: Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere Heere, zo Ik lust heb in den dood des goddelozen! Maar daarin heb Ik lust, dat de goddeloze zich bekere van zijn weg en leve. Bekeert u, bekeert u van uw boze wegen, want waarom zoudt gij sterven, o huis Israëls? (Ezech. 33:11).
We besluiten ons antwoord met wat de kanttekenaren bij de zojuist aangehaalde tekst hebben aangetekend: ‘Alsof God zeide: Hoe blijft gij zo dwaas, dat gij uw eigen verderf u op den hals haalt door uw onbekeerlijkheid? Zo gij zo wilt voortgaan, kan u toch niet anders overkomen dan dat gij in uw verkeerdheid moet sterven en verderven. Bedenkt dit toch eens terdege, tot uw eigen best.’
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 januari 2025
De Wachter Sions | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 januari 2025
De Wachter Sions | 12 Pagina's