Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

David, de man naar Gods hart

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

David, de man naar Gods hart

16. Het einde van koning Saul

5 minuten leestijd

Er was een felle strijd ontbrand tussen de Israëlieten en de Filistijnen. We vernamen reeds dat koning Saul met een bevend hart de strijd tegemoet zag. In zijn nood had hij zich tot de waarzegster van Endor gewend en die voorspelde hem dat hij en zijn zonen zouden sterven en dat Israël in de hand van de Filistijnen zou worden gegeven (1 Sam. 28:19). Inderdaad werden de Israëlieten verslagen en op het gebergte van Gilbóa werden veel Israëlieten dodelijk getroffen (kanttek. 2).

Gedurende de hevige strijd werden koning Saul en zijn zonen steeds dichter omringd door de Filistijnen en op een gegeven moment stierven Sauls zonen Jónathan, Abinádab en Malchi-Sua. Toen Saul zag dat de Filistijnen het daarna op zijn leven gemunt hadden, vroeg hij aan zijn wapendrager of hij hem met zijn zwaard zou willen doden, want hij wenste niet door de vijand gedood te worden. Maar zijn wapen drager deinsde voor zo’n vreselijke daad terug en wilde zijn koning niet doden.

Toen heel wat jaren later koning Jósafat in een dergelijk bang ogenblik verkeerde en eveneens in handen van de vijand dreigde te vallen, riep hij in zijn bange nood de Heere aan. We lezen van hem: Maar Jósafat riep uit (1 Kon. 22:32). Meteen keerde de vijand zich toen van hem af om vervolgens koning Achab te doden.

Helaas ging het met Saul anders. Toen zijn wapendrager hem weigerde te doden, nam Saul zijn zwaard en doorstak zichzelf zodat hij stierf. Toen zijn wapendrager dat zag, pleegde ook hij zelfmoord. Ook het grootste deel van zijn hofhouding alsook van zijn leger kwam tijdens het gevecht met de Filistijnen om het leven. Uit angst verlieten veel Israëlieten in de omgeving van het slagveld hun woonplaatsen die vervolgens door de Filistijnen werden ingenomen.

De dag na de overwinning zochten de Filistijnen plunderend het slagveld af. Tijdens de zoektocht troffen zij Saul en zijn drie zonen aan. Meteen sloe­gen ze het hoofd van Saul af en zonden zijn lichaam en wapenen met de lichamen van zijn zonen als bewijs van hun grote overwinning op Israël naar het Filistijnse land. De lichamen werden vastgehecht aan de muur van Beth-San en de wapenen kwamen in het huis van hun afgod Astarte terecht.

Toen de inwoners van Jabes in Gilead hoorden wat de Filistijnen met de lichamen van Saul en zijn zonen gedaan hadden, maakten zich alle strijdbare mannen van die plaats op en liepen gedurende een hele nacht naar Beth-San, namen de lichamen van de muur en begroeven die in Jabes, terwijl ze zeven dagen rouw bedreven. Zij deden dat uit dankbaarheid omdat koning Saul hen eens van de Ammonieten verlost had (zie 1 Sam. 11).

Kort hierna kwam er een Amalekiet naar Ziklag en vertelde aan David dat hij tijdens de strijd van de Filistijnen met de Israëlieten koning Saul gezien had. In zijn bange strijd had de koning gevraagd hem te doden. De Amalekiet had hem toen gedood en zijn kroon en sieraden gaf hij aan David in de hoop een flinke beloning te ontvangen. Het hele verhaal had hij verzonnen, want niet híj had hem gedood, maar Saul had zichzelf om het leven gebracht. We kunnen dat lezen in 1 Samuël 31:4. Het was duidelijk dat de Amalekitische boodschapper op een grote beloning van David gerekend had. Maar het pakte verkeerd met de bedrieger uit.

Toen David hoorde dat Saul en zijn zonen in de strijd gesneuveld waren, weeklaagden, weenden en vastten zij tot op de avond over Saul en over Jónathan, zijn zoon, en over het volk des HEEREN en over het huis Israëls, omdat zij door het zwaard gevallen waren (2 Sam. 1:12).

Hierna kreeg één van Davids knechten de opdracht om de Amalekitische boodschapper te doden omdat hij niet gevreesd had (zoals hij beweerde) zijn hand uit te strekken om de gezalfde des HEEREN te verderven (vers 14). In plaats van een beloning te ontvangen, werd hij gedood. Daarna hield David een klaagzang over Saul en Jónathan, die beminden en die lieflijken in hun leven (vers 23), die Israël beschermd hadden tegen hun vijanden en het land van rijkdom en vrede hadden voorzien.

In het bijzonder treurde hij over Jónathan en sprak: Ik ben benauwd om uwentwil, mijn broeder Jónathan; gij waart mij zeer lieflijk; uw liefde was mij wonderlijker dan liefde der vrouwen (vers 26). David bedoelde hiermee dat de liefde tussen hem en Jónathan de allernauwste vriendschap inhield die er tussen mensen bestaan kan, een liefde, gewerkt door de Heilige Geest, zegt kanttek. 46. Wat hadden David en Jonathan elkaar lief gehad. De kroonprins had zichzelf totaal weggecijferd ten gunste van David zonder een spoor van afgunst. Terwijl hij de gunst van zijn vader, zijn familie en het krijgsvolk ermee verspeeld had! Meermalen hadden zij in de Naam des Heeren het verbond met elkaar vernieuwd. Geen wonder dat David in het bijzonder over zijn innemende en onvergetelijke vriend rouwde.

Daarna liet David de hogepriester Abjathar met de Urim en Thummim roepen om door hem aan de Heere te vragen of hij Ziklag verlaten mocht en naar één van de steden van Juda zou mogen trekken. De Heere antwoordde hem dat hij naar Hebron mocht aftrekken en zo kwam hij met zijn twee vrouwen en zijn mannen op zekere dag in die bekende plaats aan. Kort hierna zalfde het bestuur van Juda hem in plaats van Saul tot koning. Het was zijn tweede zalving, want de eerste keer was hij in het geheim te Bethlehem gezalfd door Samuël. En op Gods tijd zou hij straks voor de derde keer gezalfd worden tot koning over het hele land van Israël. Hoe blijkt hieruit dat Gods beloften altijd in vervulling gaan, ook al lijkt aanvankelijk alles tegen te lopen. Wat een tegenslagen had David moeten ondervinden voordat Gods belofte aan hem in vervulling ging.

Als ’t mij benauwd of bang gevallen is,

Dan heb ik mij vermaakt in Uw geboden.

De zuiverheid van Uw getuigenis

Blinkt altoos uit, zelfs in de zwaarste noden;

Leer mij ’t verstaan, zo leeft mijn ziel gewis,

Het naar verderf in eeuwigheid ontvloden (Ps. 119:69).

(Volgende keer D.V. 17. De strijd tussen David en Isboseth)

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 januari 2025

De Wachter Sions | 12 Pagina's

David, de man naar Gods hart

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 januari 2025

De Wachter Sions | 12 Pagina's