Instituering gemeente en opening kerkgebouw Kootwijkerbroek
Donderdagavond 27 maart 2025 was een avond waar lang naar uitgezien is door de leden van de nieuwe gemeente in Kootwijkerbroek. Op deze avond werd de gemeente geïnstitueerd en het nieuwe kerkgebouw geopend. De dienst werd geleid door de predikant van de moedergemeente Barneveld, ds. J. Roos.
De kerkdienst begon met het zingen van psalm 119 vers 65. Bij de derde regel ”Want d’ oop’ning van Uw woorden zal gewis” opende dominee Roos de nieuwe kanselbijbel. Een plechtig moment.
De tekstwoorden voor deze bijzondere dienst waren Hooglied 2:4: Mijn duive, zijnde in de kloven der steenrots, in het verborgene ener steile plaats, toon Mij uw gedaante, doe Mij uw stem horen; want uw stem is zoet en uw gedaante is lieflijk.
Het thema van de preek was: ”Christus de Rotssteen spreekt tot Zijn volk als duiven.”
1. Zijn versterkende woorden.
2. Zijn aanmoedigende of uitlokkende woorden.
3. Zijn vertroostende woorden.
Ds. Roos noemt het een bijzonder voorrecht dat er een nieuw kerkgebouw geopend en een nieuwe gemeente geïnstitueerd mag worden. “Maar het is een groot verschil of wij als mensen een kerk in gebruik nemen of dat Christus Zijn Godshuis in gebruik neemt met Zijn bijzondere en dadelijke tegenwoordigheid.” De predikant vergelijkt het met de ingebruikname van de tempel in de tijd van Salomo. “Toen de priesters de ark des Heeren in het heilige der heiligen hadden gezet, kwam er een wolk die de tempel vervulde. En de priesters konden niet staan om te dienen, vanwege de wolk; want de heerlijkheid des HEEREN had het huis des HEEREN vervuld (1 Kon. 8:11). Als de Heere zo aanwezig mag zijn Kootwijkerbroek, wat is het dan een oneindig groot voorrecht om zo in deze kerk met de naam Rotssteen te mogen zijn. Dan is het werkelijk: Dit is niet dan een huis Gods, en dit is de poort des hemels!”
Ds. Roos verwees naar de gedenksteen naast de hoofdingang met daarop de woorden ”De levende Rotssteen” en de tekst uit 1 Petrus 2:4a: Tot Welken komende als tot een levenden Steen. Wie komen er nu tot die levende Steen? Onze tekst zegt: duiven. We lezen in Jesaja 60:8: Wie zijn dezen, die daar komen gevlogen als een wolk, en als duiven tot haar vensters?
Als Gods Geest er vanavond in meekomt, en ik spreek: “Hoor, o zondaar”, dan leeft u dadelijk in dat u een vijand van God bent. Een vijand van Christus, een vijand van de leer van vrije genade. En dat u gezondigd hebt tegen de heilige Wet des Heeren. Tegen het heilig Evangelie en daarom ten dode opgeschreven. Als ik zeg: “Bekeert u, bekeert u!” en de Heilige Geest komt er in mee, dan hoort u de noodklok luiden. Dan ontdekt u dat u in de stad des Verderfs woont en vlucht u daaruit weg. Dan leeft u in dat Gods toorn op u rust en beseft u: Indien iemand den Heere Jezus Christus niet liefheeft, die zij een vervloeking: Maranatha! Dan moet u instemmen dat God geen onrecht doet, maar dat u zich dan onvoorwaardelijk overgeeft. Tegelijkertijd dat u uw toevlucht neemt tot God. Net als de tollenaar: O God, zijt mij zondaar genadig!
U leert zich kennen als een weerloze duif, die achterna wordt gejaagd door roofvogels. Satan en de vijanden die hij gebruikt, plagen u door te zeggen dat er geen heil bij God is. Er blijft maar één zucht over: “Zie op mij in gunst van boven; wees mij toch genadig, HEER’!”
Tot wie neemt zo iemand dan de toevlucht? Tot Welken komende als tot een levenden Steen. Wat een wonder als u dan gewezen wordt op die levende Rotssteen. Wat voelt u dan dat het nodig is om in het verborgene ener steile plaats geborgen te worden. Maar die Rots is zeer hoog en zeer steil: Hoe kom ik ooit in die Steenrots? Hoe wordt Hij ooit mijn Borg en Middelaar?
Het is niet goed als u uzelf iets toe-eigent en zegt dat u in de Steenrots bent. Een arme zondaar kan in de verte die Steenrots zien, maar hij moet er in gezet worden. Is dat Bijbels? Ik lees in Éxodus 33 van Mozes: En het zal geschieden, wanneer Mijn heerlijkheid voorbij zal gaan, zo zal Ik u in een kloof der steenrots zetten. Kijk, daar wachten nu die duifjes op: tot ze door Gods hand er binnen gezet worden. Daar ligt nu het leven in. Als u dit mist, dan mist u werkelijk alles.
Christus is in Zijn liefde het meest dierbaar en beminnelijk als u op z’n zwakst bent. Dan zegt Christus tot u: Mijn duive. Wat een aanspraak! Hoe hartinnemend! Dan worden de snaren van de ziel geraakt. Mijn duive, zijnde in de kloven der steenrots, in het verborgene ener steile plaats. Zo verborgen, zo hoog dat niemand er bij kan. Dan wil de Heere dat u omhoog kijkt. “D’ ogen houdt mijn stil gemoed Opwaarts, om op God te letten.”
De liefde van de Vader is het meest teer, dierbaar en beminnelijk, wanneer u als een afhankelijk kind alles van de Heere afbedelt. En dat u mag weten dat God de Vader om die Steenrots een verzoend God is. Dat Hij uw Verbonds-God is en Zijn Naam u bekendmaakt. Ach gemeente, daar ligt nu werkelijk alles in.
Naast de liefde van Christus en de liefde van de Vader, moeten we ook iets zeggen over de liefde van de Heilige Geest. Hij is de Schrijver van deze tekst. Als de Heilige Geest op grond van het dierbare werk van Christus en op grond van Vaders welbehagen, in uw ziel bevestigt en getuigt: Abba, Vader!, dan mag u door de Geest omhoog kijken: “Uw goedheid, HEER’, is hemelhoog; Uw waarheid tot den wolkenboog; Uw recht is als Gods bergen.” Daar ligt nu de zaligheid in. “Die God is ons een God van heil, Hij schenkt uit goedheid zonder peil, Ons ’t eeuwig, zalig leven.” O liefde des Vaders, liefde des Zoons en liefde des Heiligen Geestes. Dan kan alles even onderliggen waar je zo mee bezet kan zijn. Dan neemt de Heere alles weg en zegt Hij tot u: Mijn duive.
2. Zijn aanmoedigende of uitlokkende woorden: toon Mij uw gedaante, doe Mij uw stem horen. Ds. Roos: “Ik wil u eerst aanmoedigen om voordat u de kerk binnenkomt, eerst links naar de gedenksteen te kijken waarop staat: Tot Welken komende als tot een levenden Steen. En vraag dan als u binnenkomt: o Heere, mag ik zo komen: als een duif? Dat het voor velen in de gemeente mag zijn: Wie zijn dezen, die daar komen gevlogen als een wolk, en als duiven tot haar vensters? Besef dat het zeer laat kan zijn.
We zijn maar zo kort op aarde. Elk ogenblik kan het laatste zijn. Zoekt den HEERE terwijl Hij te vinden is; roept Hem aan terwijl Hij nabij is. Laat de genadetijd toch niet zomaar voorbij gaan. De noodklok luidt, maar u hoort het niet. U bent gewend aan de geluiden, aan de termen. Haast u dan en spoed u om uws levens wil. Smeek de Heere om genade. Ik weet: we hebben geen rechten. Dat kunnen we zo makkelijk zeggen, maar we zijn wel verantwoordelijk. De Heere roept nu al Zijn volk op: toon Mij uw gedaante, doe Mij uw stem horen. De Heere spreekt hier niet als Rechter, maar als liefhebbende Vader in Christus: “Hoe zie je er nu uit?” “Ach Heere, ik ben een zwarte zondaar.” “Laat Mij jezelf eens zien?” “Ach Heere, ik ben melaats van de hoofdschedel tot de voetzool toe.” “Toon Mij uw gedaante!” “Heere, ik heb zo’n boos bestaan, zulke boze gedachten komen in mij boven. Ik durf zelfs aan mijn trouwste vrienden niet te laten weten welke gedachten ik heb.” “Laat Mij nog eens meer zien?” “Heere, ik ben onbekeerd.” Daar werkt de Heere altijd op aan. Dat je onbekeerd bent. Dat je alles verbeurd hebt. Dat wil de Heere horen.
Als de Heere tot u spreekt: Doe Mij uw stem horen en u bent alleen, dan denk ik dat u zwijgt. “Maar hoe bid je dan?” “Ach Heere, ik weet niet te bidden zoals het behoort. Als ik mijn stem gebruik om te bidden, bedoel ik altijd mezelf. Wilt U mij het gebedje leren wat U al uw volk leert: Uw Naam worde geheiligd.” Als we dat weer eens geleerd krijgen: dat we een ogenblik de Naam des Heeren begeren te heiligen, dan zegt één van onze oudvaders: de begeerte alleen al, ziet de Heere aan als een daad. Dan zou je de zonde met wortel en tak willen uitrukken. Dan worden de gebedjes kort, maar de inhoud bestaat uit krachtige en doorleefde woorden. Dan zegt u: “Heere, ik kan niet kirren als een duif. Mijn geluid is meer van een kikvors die in het donker kwaakt. Heere, mag ik als Hizkía piepen als een zwaluw en kirren als een duif: Wees Gij mijn Borg. Mag ik Daniël nazeggen: Wij werpen onze smekingen voor Uw aangezicht niet neder op onze gerechtigheden, maar op Uw barmhartigheden, die groot zijn.” Daar gaat u op pleiten, op die barmhartigheid. Als u zich als zo’n zondaar kent, dan zegt de Heere: Maar op dezen zal Ik zien, op den arme en verslagene van geest en die voor Mijn woord beeft.
3. Zijn vertroostende woorden: want uw stem is zoet, en uw gedaante is liefelijk. De kanttekening zegt over zoet: ‘Dat is, zij is mij aangenaam, te weten als zij uit een waar geloof is spruitende.’ Als de Heere nu zo tot u spreekt: “Mijne duive, Ik heb je gekocht met Mijn bloed. Ik zal voor je zorg dragen zolang je in dit tranendal bent. Ik zal u geleiden totdat de dag aankomt en de schaduwen vlieden.” Als de Heere zo Zijn gedaante laat zien, wat zeg je dan? “Wat bent U dierbaar, wat bent U onmisbaar, wat bent U noodzakelijk. U bent werkelijk alles, Heere.” Dan zegt u: “Als U zegt dat mijn stem zoet is, dan zeg ik: “Uw lippen zijn als leliën, druppende van vloeiende mirre. Ja, Uw ogen zijn als der duiven bij de waterstromen, met melk gewassen, staande als in kasjes der ringen.” Wat betekent dat, kinderen? Zoals een duif bij het water zit, met de oogjes strak op het water gericht, zo zegt de bruid dat Christus Zijn oog op hen gevestigd heeft. Dan roept u uit: “Al wat aan Hem is, is gans begeerlijk.”
Als er in ons midden zijn, die ook horen dat Vader spreekt: “want uw stem is zoet en uw gedaante is liefe lijk”, dan betekent het dat de Vader met u verzoend is: “Ik zie u aan in Christus. Hij heeft Zich voor u zo diep vernederd, is aan het kruis genageld en heeft voor uw zonden betaald. Hij heeft de vloek gedragen en weggedragen. Hij heeft Mijn toorn voor u uitgeblust.” Dan lees je niet dat die duif nog gesproken heeft, maar geldt het: “Mijn lofzang is in stilheid tot U.”
Maar ook spreekt dan de Trooster, de Heilige Geest, op grond van Vaders welbehagen en Christus’ werk. Hij troost u en blijft bij u tot in der eeuwigheid. En straks, aan het einde van uw leven, zal Hij u net als dat duifje bij Noach in de ark, in eeuwige heerlijkheid opnemen: “Die, na kortstondig ongeneugt’, Mij eindeloos verheugt”. En: “Mijn God, U zal ik eeuwig loven, Omdat Gij ’t hebt gedaan.”
We kunnen afscheid nemen omdat we de gemeente in de handen van de Heere kunnen overgeven. Zijn handen zijn de beste handen. Dan is het werkelijk Rehobôth: De Heere heeft ruimte gemaakt. Drie-enige God, U zij al de eer. Amen.
Na de preek volgen enkele toespraken. De heer M. Born als architect. De heer Chr. van Hierden, als voorzitter van de bouwcommissie. Ds. D.E. van de Kieft namens het kerkverband en de classis Oost. En ten slotte ouderling G. Romijn als voorzitter van de nieuwgevormde kerkenraad. Ter afsluiting verzoekt hij de gemeente bij wijze van gebed te zingen psalm 17 vers 3:
Ik zet mijn treden in Uw spoor,
Opdat mijn voet niet uit zou glijden;
Wil mij voor struikelen bevrijden,
En ga mij met Uw heillicht voor.
Ik roep U aan, ’k blijf op U wachten,
Omdat G’, o God, mij altoos redt;
Ai, luister dan naar mijn gebed,
En neig Uw oren tot mijn klachten.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 april 2025
De Wachter Sions | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 april 2025
De Wachter Sions | 12 Pagina's