Een Bijbelse opdracht
In de omgang met jonge maar ook met oudere leden van de gemeente wordt vaak beklemtoond dat het noodzakelijk is om Gods Woord en de geschriften van onze vaderen te onderzoeken. Soms word je dan geconfronteerd met de opmerking dat men al heel veel heeft gelezen. Het lijkt echter geen uitwerking te hebben. Is het dan maar beter om daarmee te stoppen? In dit artikel zou ik allereerst willen wijzen op de Bijbelse opdracht om te lezen. Vervolgens willen we enkele praktische aanwijzingen geven over hoe dat lezen het beste kan plaatsvinden.
Een Bijbelse gewoonte
Het lezen van de Heilige Schrift is een gewoonte die verankerd is in diezelfde Heilige Schrift. Psalm 119 kan gelezen worden als een loflied op het onderzoeken van Gods Woord en wet. Jezus heeft het onderzoek van Gods Woord nadrukkelijk bevolen: Onderzoekt de Schriften, want gij meent in dezelve het eeuwige leven te hebben, en die zijn het die van Mij getuigen (Joh. 5:39).
Bij het onderzoeken van de Schriften gaat het niet alleen om het lezen van de Bijbel zelf. Ooit vroeg ik een catechisant, die wat al te zeer be ïnvloed was door evangelisch gedachtengoed, of hij aan lezen toekwam. Hij antwoordde: “Alleen de Bijbel.” Dat is op zichzelf goed. Maar de eerlijke vraag is ook weer altijd of wij het Woord van God verstaan. De Emmaüsgangers hadden uitleg over de wet en de profeten nodig (Luk. 24:27). Ook de Moorman had het onderwijs van Filippus nodig (Hand. 8:31-32).
Dat hier geen sprake is van incidenteel onderzoek, blijkt wel uit de opdracht die Paulus geeft in zijn ambtelijke adviezen aan Timótheüs: Houd aan in het lezen, in het vermanen, in het leren, totdat ik kom (1 Tim. 4:13). Met deze woorden geeft Paulus een advies dat gebaseerd was op de eredienst in de synagoge. In de synagoge werd altijd eerst (hardop) gelézen en vervolgens werd door de voorlezer een uitleg van de woorden gegeven, waarbij de persoonlijke vermaning niet ontbrak. Paulus dringt er bij Timótheüs op aan dat de eredienst in de Nieuwtestamentische kerk dit patroon zal vasthouden. Maar daarmee wordt ons ook duidelijk aangewezen dat het goed is om bij dat Woord verklaringen van het Woord te lezen in de vorm van preken, meditaties of verhandelingen.
Hoe kan het onderzoeken het beste plaatsvinden
Het is natuurlijk niet eender hóe we lezen. We kunnen oppervlakkig, haastig en gedachteloos lezen. Daarom willen we met het oog op het lezen enkele aanwijzingen geven.1
1. Allereerst is de zegen van de Heere onmisbaar. Laten we ons dit voor, tijdens en na het lezen realise ren, en daarbij in stilte opzien tot de Heere, of Hij ons de zegen van de Heilige Geest zou willen geven.
2. Het is van groot belang om het gelezene te overdenken. Natuurlijk is het een goede zaak om bijvoorbeeld een preek te lezen. Maar als het daarbij blijft, ontbreekt er wat. Dat is de overdenking. Dat is de meditatie. Dat is het al gaandeweg overdenken en bedenken wat we lezen. Het kan helpen om een enkele aantekening te maken, een passage over te schrijven of gedeelten te markeren. Maar meditatie is onmisbaar wil Gods Woord ons tot zegen zijn. Bedenk daarbij dat meditatie ook door Paulus genoemd wordt: Bedenk deze dingen, wees hierin bezig! (1 Tim. 4:15). Luther omschreef het christelijk leven met drie woorden: gebed, meditatie en aanvechting.
3. Als Paulus op een van zijn zendingsreizen in Beréa komt, vermeldt hij van deze luisteraars het volgende: En dezen waren edeler dan die te Thessaloníca waren, als die het Woord ontvingen met alle toegenegenheid, onderzoekende dagelijks de Schriften, of deze dingen alzo waren (Hand. 17:11). Wat zou het goed zijn als ook wij die onderzoekende houding hadden, en zo gebruikmaken van de Bijbel, de kanttekeningen, een Bijbelverklaring, en dergelijke.
4. Paulus spreekt in de bovenstaande tekst (1 Tim. 4:13) ook over vermaning. Je zou ook kunnen zeggen: de toepassing. Daarmee noemt hij niet alleen een wezenlijk onderdeel van de prediking, maar ook iets wat voor onszelf van groot belang is. Laten we ons bij het horen, lezen en onderzoeken van Gods Woord voortdurend afvragen wat dit óns te zeggen heeft. Vraag je af wat de Heere jou persoonlijk te zeggen heeft. Overweeg dat. Biddend. Medi terend. Sta daar bij stil. Wat de Heere spreekt is van groot belang. Hetzij voor onze reis door de tijd. Hetzij ter voorbereiding op de eeuwigheid.
5. Thomas Brooks geeft als laatste advies om het gebéd niet na te laten. Zo’n opmerking is een spiegel voor ons. Laten we eens eerlijk zijn. Bidden we voordat we lezen? Lezen we biddend? Bidden we na het lezen? Laten we dit ernstig overwegen. Ik weet dat onder ons een terechte huiver bestaat voor allerlei ‘godsdienst zonder God’, doch laten we anderzijds toch niet verwaarlozen wat de Heere in Zijn Woord zegt, en wat Gods getrouwe knechten, onder wie Thomas Brooks, ons hebben aangeraden.
In moedeloosheid
Ooit sprak ik met een catechisant over het lezen van goede boeken. Deze zei dat hij al zeer veel oudvaders gelezen had, maar dat hij niet kon zeggen dat het lezen hem tot eeuwige zegen was geweest. Dat bracht hem enigszins tot moedeloosheid. Een moedeloosheid die ik ook weleens bij ouderen tegen ben gekomen. Al zo lang gebeden. Al zo lang gekerkt. Al zo lang onderzocht. Hoe moeten we daarop antwoorden? Het is allemaal zo begrijpelijk. Het is zo goed in te denken. En toch is er meer te zeggen. Laat ik hier twee opmerkingen over maken.
De eerste zie je misschien als een open deur, een dooddoener of wat dan ook. Zo bedoel ik hem niet. Maar de grote werkelijkheid is wel dat wij op geen enkele wijze verdienen dat God naar ons omziet. Misschien is dat wel de grootste verhindering om tot Christus te komen: we zijn te goed! We zijn niet echt arm. We zijn niet echt onwetend. We zijn niet echt behoeftig. We zijn niet in de gestalte van de hoofdman over honderd, die níet waard was dat Christus onder zijn dak zou inkomen. Overweeg dit eens. Vraag jezelf af of het waar is. En houdt dan zo aan in het lezen.
Maar tot moedgeving ook iets anders. Deze week las ik een van de zeer lezenswaardige preken van dr. C. Steenblok. Deze ging over de Ruiter op het witte paard. Laat het onze aandacht hebben: Christus, Die de Ruiter op het witte paard is, zít op het paard. Nog altijd. Dat paard rijdt rond. Nog altijd. Die Ruiter heeft Zijn boog in handen. Nog altijd. Die Ruiter heeft pijlen in Zijn boog. Nog altijd. Die Ruiter gaat door met dit werk. Nog altijd. Die Ruiter wordt niet moedeloos van onze onbekeerlijkheid en legt er de boog niet bij neer. Nee, Hij gaat door met Zijn machtige werk van het toebrengen tot de gemeente die zalig wordt. Nog altijd. Zijn Naam zal zijn tot in eeuwigheid; zolang als er de zon is, zal Zijn Naam van kind tot kind voortgeplant worden; en zij zullen in Hem gezegend worden; alle heidenen zullen Hem welgelukzalig roemen (Psalm 72:17).
Moedeloze jongere en oudere, val deze Ruiter nog te voet. Déze Ruiter, Die tot het zaad van Jacob niet heeft gezegd: Zoek Mij tevergeefs! (Jes. 45:19). “Te wanhopen aan Gods barmhartigheid in Christus, die oneindig is, en voor de grootsten der zondaren openstaat, is een van de allerverschrikkelijkste en gruwelijke zonden.”2
Noten
1. Ik heb hierbij gebruikgemaakt van “Thomas Brooks, Ik ben verstomd…, Barneveld, 2024, p.18 e.v.”
2. Ralph Erskine, Zacheüs komt tot Christus door de krachtdadige roeping, Al de werken, deel III, p.166, Veenendaal, 1977
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 28 mei 2025
De Wachter Sions | 12 Pagina's