Samenspraak over de brief van Paulus aan de Romeinen (68)
Door Welken wij ook de toeleiding hebben door het geloof tot deze genade, in welke wij staan, en roemen in de hoop der heerlijkheid Gods. Romeinen 5:2
HOPENDE: We zijn nu aan een stof bezig waarvan we de voornaamste punten maar kunnen aanstippen. De vorige keer hebben we al gehoord hoe men vrede bij God mag vinden. Als er geen Tussenpersoon geweest was om die vrede tot stand te brengen, zou er die vrede nooit hebben kunnen zijn.
Maar nu heeft de apostel ons doen weten dat we die vrede bij God hebben door onze Heere Jezus Christus. Christus is de Vredevorst. Hij is de Voorspraak voor de Zijnen bij de Vader. Zijn voorspraak is gegrond op Zijn volbracht Middelaarswerk. Hij heeft de schuld der Zijnen betaald. Er is niet meer van hen te eisen. Voor de zonden die zij gedaan hebben, is er betaald en ook voor de zonden die zij nog moeten doen. Zij moeten dus eigenlijk die zonden doen, want er is voor betaald. Maar dat zeg ik niet op een antinomiaanse wijze. De goddeloze antinomiaan is de wetbestrijder, die op de genade zondigt. Hoe meer hij zondigt, hoe heerlijker de genade Gods in Christus uitblinkt. Zo denkt de antinomiaan erover. Maar een kind van God zondigt wel met genade, maar niet op de genade.
O, hoe kunnen de overgebleven zonden de ziel toch tot een last zijn, al zijn ze ook naar het vlees een zoete bete onder de tong. God weet van de innerlijke zielenstrijd die de waarneming van de overgebleven zonden met zich meebrengt. En hoe kan daardoor de vrijmoedigheid worden weggenomen om nog in het gebed tot God te naderen en om zijn godsdienstige plichten te verrichten. De inwonende zonden maken de weg naar de hemel ook zo nauw voor de ziel. En toch begeert men wel te mogen sterven, al was het ook alleen al om van dat zondig vleselijk bestaan verlost te mogen zijn. Maar de verklager der broederen zit ook niet stil. Hij staat aan Jozua’s rechterhand en wijst hem wel op die vuile klederen.
UITZIENDE: De tekst die we nu voor ons hebben, geeft ons dan toch wel heel wat te overdenken. Door Welken wij ook de toeleiding hebben door het geloof tot deze genade, in welke wij staan. De kanttekening zegt er zo van: “Waardoor te kennen gegeven wordt dat wij tot deze genade vanzelf niet zijn gegaan, maar dat wij van Christus door Zijn Geest daartoe zijn geleid”.
De vrede met God zou niet van zulk een grote betekenis zijn, als men geen vrije toegang tot Hem en Zijn troon kon vinden. Het zou dan voor de ziel zijn als voor een Absalom, die na zijn moord op Amnon naar Gesur moest vluchten en daar drie jaren lang heeft moeten vertoeven, totdat hij door de tussenkomst van Joab weer naar Jeruzalem mocht wederkeren, maar toch niet het aangezicht van zijn vader mocht zien. Dat heeft hem doen zeggen: Waarom ben ik van Gesur gekomen? Het ware mij goed dat ik nog daar ware; nu dan, laat mij het aangezicht des konings zien; is er dan nog een misdaad in mij, zo dode hij mij.
Nu wordt in de tekst over Christus als een volkomen Zaligmaker gesproken. Door Hem hebben wij de toeleiding door het geloof tot deze genade, in welke wij staan. Voor vallen bewaart God Zijn volk altijd niet. En och, men moet toch steeds meer het innerlijk zo gewaar worden dat men de bewaring Gods zo nodig heeft. Geen ogenblik kan men buiten die bewaring. In eigen kracht kan men geen ogenblik staande blijven. En men mag ook de bewarende hand des Heeren weleens opmerken, als men terugblikt in zijn leven. Waar anderen in gevallen zijn, daar werd men in tegenstelling van hen staande gehouden. Maar al is het dat men vallen kan, voorgoed afvallen kan men niet. Wat is het toch een dierbaar woord dat de apostel Petrus heeft neergeschreven in zijn eerste zendbrief, als we daar lezen: Die in de kracht Gods bewaard wordt door het geloof tot de zaligheid, die bereid is om geopenbaard te worden in den laatsten tijd.
HOPENDE: Dit is zeker een woord van een zeer rijke en dierbare inhoud. Maar dat staan waarover de apostel spreekt, wijst ons ook op een geloofsvrijmoedigheid. Er wordt dan ook gezegd: Door Welken wij ook de toeleiding hebben door het geloof tot deze genade.
Men krijgt dus een toeleiding tot deze genade. Van die genade is de mens van nature vreemd. Men is van nature een kind des toorns. De apostel heeft echter op een grote weldaad gewezen. Op de weldaad van vrede bij God door Christus te vinden. Daardoor krijgt men recht, maar ook macht om vrijmoedig tot God te naderen.
O vriend, het wil toch wat zeggen, om vrijmoedig tot die hemeltroon te naderen, een troon waar bliksemen, donderslagen en vervaarlijke stemmen van uitgaan, maar toch ook een troon, zoals Johannes mocht zien, waarop Hij zit, Die in het aanzien de steen jaspis en sardis gelijk is, terwijl er ook een regenboog is rondom die troon, in het aanzien de steen smaragd gelijk. Alle on weders van Gods gramschap zijn gestild in de voldoening die door de Middelaar aan de eisende gerechtigheid Zijns Vaders is gegeven. Wij dan gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God door onzen Heere Jezus Christus. En door Christus hebben wij de toeleiding tot deze genade, in welke wij mogen staan.
Er waren aan de hoven der koningen vroeger zeer voorname ambtenaren, die degenen die iets van de koning hadden te verzoeken, de toegang tot de koning verleenden. Zonder hun verlof kon niemand tot de koning gaan. Het gebeurde ook wel dat deze hoge ambtenaar iemand op eigen gezag en waardigheid, zonder hem aan te dienen bij de koning, tot de koning kon toelaten. Ook kon hij op eigen gezag iemand weren om tot de koning te naderen. Maar denk nu eens na over het woord van de apostel Johannes, als hij zegt: En indien iemand gezondigd heeft, wij hebben een Voorspraak bij den Vader, Jezus Christus, den Rechtvaardige.
UITZIENDE: In die Rechtvaardige wordt de Kerk door God aanschouwd. En nu kan men door Hem met vrijmoedigheid tot God als een genadig God en als een liefderijk Vader naderen. Men mag al wat men geheim houdt voor de mensen aan die God openbaren. Waar men met geen mens over zou durven praten, mag men aan die God vertellen, Die het verborgenste van het hart des mensen kent. Als men zijn ganse geest tegenover een mens uitlaat, is men een zot, maar de ware wijsheid, die van Boven is, doet de toeleiding vinden door het geloof tot een genadig God. Men behoeft in geen ding bezorgd te zijn, want men mag al zijn begeerten in alles door bidden en smeken, met dankzegging bij God bekend doen worden.
Er is geen nood zo groot, of God kan en wil eruit verlossen. Er is geen behoefte, ook voor het tijdelijke leven, of God kan die vervullen. Werpt dan al uw bekommernis maar op Hem, want Hij zorgt voor u. Er is geen schuld of misdaad zo groot of zo zwaar, die God niet wil vergeven. Er is geen geval zo duister en onoplosbaar, of God weet alle knopen voor ons wel te ontbinden. En indien iemand van u wijsheid ontbreekt, dat hij ze van God begere, Die een iegelijk mildelijk geeft en niet verwijt; en zij zal hem gegeven worden.
Men is door God onder de band des verbonds gebracht. Men mag met Hem eenzaam en gemeenzaam verkeren. Zo mag men een verborgen en zuchtend leven hebben onder alle werkzaamheden en verrichtingen door. Het minste en geringste mag men Hem vertellen en als men onder Zijn Vaderlijke kastijdende hand en roede doorgaat, is er toch die honing aan de roede, die de vrijmoedigheid doet vinden om het hart aan God uit te klagen. En dan mag men weleens geloven dat die kastijding een bewijs ervan is, dat men een kind en geen bastaard is.
Och vriend, in de laatste tijden vooral, zijn me de tegenheden niet gespaard gebleven. En oorzaken kan men genoeg bij zichzelf vinden, waarom men door die smartelijke slagen wordt getroffen. Maar de slagen hebben me toch nauwer aan die God verbonden. En ze hebben me de vrijmoedigheid niet ontnomen om mijn boos en verdorven hart en mijn menigvuldige afdwalingen voor Hem bloot te leggen.
HOPENDE: Dan zult u ook ongetwijfeld met de apostel mogen roemen in de hoop der heerlijkheid Gods. Er is een gulden keten der zaligheid, die niet kan worden verbroken. De apostel zal daar in Romeinen 8 nog wel op wijzen. En die Hij tevoren gekend heeft, die heeft Hij ook tevoren verordineerd. En die Hij tevoren verordineerd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt. Maar we zijn wel in hope zalig, maar dan in een hoop die niet beschaamt. We hopen daar nog wel meer van te horen uit dit hoofdstuk in deze brief van de apostel. (wordt vervolgd)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 juni 2025
De Wachter Sions | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 juni 2025
De Wachter Sions | 12 Pagina's