Pasen
En de engelen zeiden tot haar: Gedenkt, hoe Hij tot u gesproken heeft als Hij nog in Galileo was, zeggende: De Zoon des mensen moet overgeleverd worden in de handen der zondige mensen, en gekruisigd worden, en ten derden dage weder opstaan. Lucas 24 : 5-7
In enkele voorafgaande overdenkingen hebben wij erop gewezen, dat het Evangelie de tijding is van het aanbreken van een nieuwe tijd. Het Koninkrijk Gods breekt zich baan in de wereld; ja, is airede aanwezig in de Persoon van de Here Jezus, op wie de Geest bij Zijn doop in de Jordaan was neergedaald en van wie een stem uit de hemel had getuigd: "Deze is Mijn geliefde Zoon!" Om die reden noemden wij het Evangelie een intochtslied, of — naar een oud-Nederlandse zegswijze — de blijde inkomste.
De vraag rijst, of ook de opstanding gezien moet worden als doorbraak van het Koninkrijk Gods in de wereld. Is er daarbij niet veeleer sprake van een terugwijken achter de doodsgrens? Ligt er al niet een verwijzing in naar de hemelvaart en naar het zitten ter rechterhand Gods? Dan zou er niet meer gesproken kunnen worden van een blijde inkomste. Beter zou men kunnen spreken van een afscheid.
Zo moeten de discipelen en de vrouwen, die de Here Jezus begeleid hadden tot het kruis, ook wel gedacht hebben. Voor hen was het intochtslied van de Koning en van het Koninkrijk Gods wreed verstoord en abrupt afgebroken. De heilsheerschappij Gods had zich volgens hen teruggetrokken en hen armzalig en verweesd in de wereld achtergelaten. Het overwinningsfeest is voor onbepaalde tijd uitgesteld.
In die mismoedige stemming worden de vrouwen, die op weg waren naar het graf van de Here Jezus, aangesproken door twee engelen, die tot haar zeiden: "De Zoon des mensen moest overgeleverd worden in de handen der zondige mensen, en gekruisigd worden, en ten derden dage weder opstaan". Opvallend in deze aanspraak is de betiteling van de Here Jezus als "de Zoon des mensen". In een vorige overdenking wezen wij erop, hoe er een geheimzinnig waas om deze benaming hangt. Zij bergt een mysterie. In het Oude Testament komt deze naam alleen voor bij de profeet Daniël. Als die spreekt over de eindtijd, heeft hij het over een met hemelse heerlijkheid omklede figuur, die de drager is van Gods heilsheerschappij: de Zoon des mensen. Van grote betekenis is, dat de Here Jezus juist deze naam, méér dan enig andere. Zich heeft toegeëigend. Bij belangrijke en plechtige ogenblikken, bijvoorbeeld als Hij met Zijn discipelen spreekt over de dingen van het Koninkrijk Gods, of als Hij bij het verhoor door de hogepriester Kajafas ondervraagd wordt over Zijn persoon, vereenzelvigt Hij Zich met die mysterieuze drager van Gods heilsheerschappij.
Maar de engelen herinneren de mismoedige vrouwen aan nog iets anders. Had Hij, die Zichzelf de Zoon des mensen noemde, niet ook telkens erop gewezen, dat Hij als de Zoon des mensen een vreemde, diepe en duistere weg zou moeten gaan vóór en aleer Hem de heerschappij Gods over de wereld zou worden overgedragen? De Zoon des mensen zou in handen vallen van zondige mensen. Zij zouden een boos spel met Hem spelen. Zij zouden hun machtswellust op Hem botvieren. Zij zouden Hem uitdagen en tarten Zich als Koning tegenover hen te bewijzen. Maar in die diepe en duistere weg zou openbaar worden, dat Hij als de Zoon des mensen een Koning was van gans andere allure: zachtmoedig en rijdend op een ezelin. Een Koning in knechtsgestalte, die geen andere heerlijkheid kende en begeerde dan gehoorzaamheid aan de wil van Zijn hemelse Vader. Een Koning, wiens macht en gezag niet rustte op kracht en geweld, maar op genade en waarheid. Tegenover Kajafas, tegenover Pilatus, tegenover Herodes was Zijn enige weerwoord: "Mijn koninkrijk is niet, gelijk het uwe, van wereldse aard. Het is niet van beneden, doch van Boven!"
Wat willen de engelen daarmee nu tot de vrouwen zeggen? Toch dit, dat Christus' lijden, sterven en opstanding geenszins een terugwijken uit de wereld was, geen loslaten en verlaten van de wereld tot achter de doodsgrens, maar integendeel een faze (faze is een woord, dat taalkundig verwant is aan het begrip Pasen!) in de voortgaande openbaring van de Zoon des mensen. Lijden en sterven en opstanding van de Here Jezus zijn de weg geweest, waarlangs de heerschappij Gods als een koningschap vol van genade en waarheid, rijk aan ontferming en vergeving, binnen deze wereld openbaar werd. Van zulk een heerschappij is de Zoon des mensen de gevolmachtigde drager.
In de voorafgaande overdenkingen hebben wij trachten aan te geven, hoe reeds voorafgaande aan 's Heren lijden, sterven en opstaan iets van die heilsheerschappij als bij flitsen zichtbaar werd. Toch is dat alles niet meer dan voorspel bij de heerlijkheid, die van Hem afstraalde na Zijn lijdensweg. Welk een volheid van koninklijke waardigheid en macht, van liefde en vrede brengt Hij dan met Zich mee telkens als Hij Zijn jongeren ontmoet en begroet: "Vrede zij u!" 41
Met welk een volmacht spreekt Hij hen ook aan vóór Zijn hemelvaart: "Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde" en: "Zie, Ik ben met u al de dagen tot aan de voleinding der wereld" (Mattheüs 28 slot)! Paulus spreekt daarom in één van zijn Brieven over de Heer als één met de Heilige Geest. Ook zegt hij, dat Christus' heerlijkheid door geen oog is gezien, door geen oor is gehoord en in geen mensenhart is opgekomen. Ook mogen wij zeggen, dat er een rechte lijn loopt van Pasen naar het Boek Openbaring als daar gesproken wordt over het verbreken van de zegels van het boek der geschiedenis door Christus. Als dat gebeurd is, verhevigt zich het geschiedproces en komen er krachten naar voren, die op aarde het leven in rep en roer brengen. Nu kan men eerst recht spreken van een doorbraak in de geschiedenis. Na Christus' opstanding gaat het ernst worden met de doorbraak van het Koninkrijk Gods in de wereld.
In het begin hebben de jongeren deze nieuwe faze in de openbaring van de Zoon des mensen niet kunnen verwerken. Telkens in de opstandingsgeschiedenissen lezen wij, dat de vrouwen en de discipelen zeer verschrikt waren (Lucas 24 : 5). De evangelist Marcus vermeldt zelfs, dat siddering en ontzetting hen bevangen had (Marcus 16 : 8). Zij zijn eenvoudig niet bij machte de omgang met de Here Jezus voort te zetten op dezelfde vertrouwelijke wijze als voorheen. In veel sterker mate nog dan vóór Zijn lijden, sterven en opstanding dringt het nu tot hen door, dat de Opgestane een mysterie draagt, dat al het gewoonmenselijke uit zijn voegen licht. Hij treedt door gesloten deuren. De wetten der natuur belemmeren Hem niet meer. Het is, of tijd en ruimte voor Hem niet meer bestaan; of Hij aan de zwaartekracht ontheven is. Daarom is er bij hen tegelijk vrees en grote blijdschap (Mattheüs 28 : 8). Het moet zeker een herinnering zijn aan die onuitsprekelijke verbazing, dat Johannes in het begin van zijn Evangelie schrijft: "Wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van de eniggeborene van de Vader, vol van genade en waarheid" (Ev. Johannes 1 : 14). Ik zou geneigd zijn om het woord "heerlijkheid" (doxa), dat Johannes hier gebruikt, te omschrijven als: majesteit. Zó is de Opgestane in Zijn heerlijkheid als de Zoon des mensen: louter uitstralende majesteit!
Omdat wij als christelijke gemeente leven na Christus' lijden, sterven en opstanding, hebben ook wij, net als de vrouwen en de jongeren op Pasen, met deze Christus in Zijn heerlijkheid van doen. Niet meer met Jezus van Nazareth; niet meer met de zoon van Maria en Jozef; niet meer met de Christus, die naar de vraag van de kortzichtige discipelen nu het Koninkrijk voor Israël zou oprichten; niet meer met een Jezus, die Maria Magdalena met haar armen wilde vasthouden en binnen haar bereik houden. Zelfs niet meer met de Christus zoals Hij Zich veertig dagen lang in telkens andere gedaante (Marcus 16 : 12) vertoonde aan de twijfelende en wankelmoedige discipelen. Dat was alles nog maar voorspel, heerlijkheid in voorlopigheid. Dat alles is sinds Pasen met de zweetdoeken achtergebleven in het graf. Nu straalt Hij als de verheerlijkte Zoon des mensen een majesteit uit, die door geen beeld of titel meer uitgedrukt kan worden. "De Heer nu is de Geest", zegt Paulus (II Cor. 3 : 17). 42
Is deze faze in de openbaring van de Zoon des mensen voor de discipelen, voor de christelijke gemeente, een verarming? Schept deze majesteit niet meer afstand? Wie zou niet huiveren en sidderen voor deze uitstralende majesteit!? Wij verstaan het maar al te goed als wij lezen in het Boek Openbaring, dat Johannes op Patmos voor de verschijning van de Zoon des mensen "als dood voor Zijn voeten neervalt" (Openbaring 1 : 17). Maar dan moet er wel onmiddellijk aan toegevoegd
Maar dan moet er wel onmiddellijk aan toegevoegd worden, dat die majesteit van Christus inlijvende macht heeft en dat zij vol is van genade en waarheid. Daarom klinkt telkens in de opstandingsverhalen Christus' woord: "Vreest niet!" Daarom legt Hij op het hoofd van de ontzette Johannes Zijn hand. Daarom haalt Hij zelfs de ongelovige Thomas en de ontrouw gebleken Petrus naar Zich toe. En moeten wij niet zeggen, dat Christus in Zijn majesteit hetzelfde doet met de christelijke gemeente door de uitstorting van de Heilige Geest? Pinksteren is toch het teken en zegel, dat Christus' majesteit inlijvende macht heeft! Het laat zich verstaan, dat die inlijvende macht van
Het laat zich verstaan, dat die inlijvende macht van de opgestane Christus een aanwijsbare uitwerking zal hebben in ons leven. Altijd is het een begeleidingsverschijnsel van majesteit, dat zij zich aan de mensen rondom meedeelt. Echte majesteit laat een mens niet onberoerd. Wij blijven niet die wij zijn. Wij worden losgemaakt van onze kleine, aardse belangen en begeerten. Het privé-karakter van ons leven, de fixatie op kleine, particuliere, wereldse dingen neemt af. Ons bestaan wordt in een veel wijder omlijsting gesteld. In plaats van beheerst te zijn door een vrijheid, die louter en alleen gericht is op eigen lust en voordeel, weten wij ons nu opgenomen in de goddelijke zending, die Hij representeert. De opgestane Christus ontmoeten heeft daarom in zekere zin ten opzichte van ons staan in de wereld een ontwortelende werking. Wij gaan de waarden en normen, die in de wereld opgeld doen, relativeren. Wij zoeken van nu voortaan ons vrij te houden van de bedwelmende macht, die uitgaat van de denkpatronen en banale woorden van onze tijd en omgeving. Kortom, onze oude mens met al zijn begeerten en driften wordt opgeheven en overgezet in het majesteitelijke Ik van de Here Christus, de Zoon des mensen. "Ik leef, maar niet meer ik, doch Christus leeft in mij" (Galaten 2 : 20).
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 maart 1989
Ecclesia | 8 Pagina's