Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Blijde Inkomste (VI)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Blijde Inkomste (VI)

9 minuten leestijd

En daar was een mens uit de Farizeeërs, wiens naam was Nicodemus, een overste der Joden, deze kwam des nachts tot Jezus Ev Johannes 3 • 1, 2

Gemeenlijk wordt over Nicodemus met gunstig geoordeeld. Calvijn heeft zelfs het woord "Nicodemieten" gesmeed: mensen die niet openlijk voor hun geloof durven uitkomen. Ik ben van mening, dat dit harde oordeel heroverweging behoeft Wat volgens de meeste uitleggers tegen hem zou pleiten, namelijk dat hij des nachts tot de Here Jezus kwam, zou ook een punt in zijn voordeel kunnen zijn.

Overdag is Christus om zo te zeggen bezit van de schare Bij tientallen drommen ze samen voor de deur van het huis waar Hij vertoeft. Gaande langs het meer van Galilea moet Hij op de voorsteven van een schip staan om de schare te overzien De tollenaar Zacheus klimt in een boom om een glimp van Hem op te vangen. De verlamde wordt met bed en al aan touwen door het dak neergelaten om door Hem gezien te worden. Nicodemus beseft, dat voor een persoonlijke ontmoeting en een echt gesprek alleen nog maar 's avonds of 's nachts tijd overschiet

Er komt nog iets bij Nicodemus was een man van gezag, hd van het hoogste bestuurscollege der Joden, een Farizeeër. Hoe in deze kring over de Here Jezus geoordeeld werd, blijkt uit de onaangename sfeer waarin de ontmoetingen tussen hen en Hem plaatsvonden Telkens lezen wij daarover in de Evangeliën- "En zij verzochten Hem" Zij stelden Hem strikvragen; ZIJ probeerden Hem in een val te lokken, waardoor HIJ of in conflict kwam met de Wet, óf in tegenspraak met Zichzelf Zo met een genezing op de sabbat, met het al of met geoorloofd zijn van het betalen van belasting aan de keizer, met de vrouw die op overspel betrapt was Nicodemus wist dat maar al te goed Daarom kwam hij des nachts tot de Here Jezus. Dan weet hij zich gevrijwaard van de nieuwsgierigheid van de schare en van de achterdocht van zijn ambtgenoten.

Dat IS het karakteristieke van de nacht, van de duisternis Wij zijn met meer in functie. Wij leggen met onze gewaden ook onze maatschappelijke staat af. Wij zijn dan zonder enig uiterlijk vertoon alleen met onszelf. Daarom is vaak de nacht, de duisternis. de gelegenheid voor een persoonlijke ontmoeting, voor een echt gesprek. Niet velen zijn er, die zulk een eerlijk en open gesprek aandurven Pilatus kreeg de gelegenheid van zulk een ontmoeting met de Here Jezus, maar hij greep die mogelijkheid met aan. Hij bleef in functie: "Weet Gij met, dat ik macht heb U te veroordelen''" Het merendeel van de Farizeeërs had evenmin moed voor zulk een ontmoeting. Te midden van hun ambtgenoten wisten zij zich belangrijk en wisten ZIJ zich moreel en geestelijk geruggesteund door de publieke opinie Maar de weg van het geloof leidt buiten de sociale kaders Daarom zegt Christus "Hoe kunt gij tot geloof komen, gij die eer van elkander zoekt''" (Ev. Joh 5 . 44).

Nicodemus kwam des nachts tot Jezus, zo lezen we HIJ durft die ontmoeting, dat gesprek aan. Maar neen, er was geen sprake van durf en moed' Zijn hart drong hem ertoe. Hij kon met anders. Hij zuchtte onder de last van zijn functie en positie Hij leed onder de tweespalt van uiterlijk en innerlijk Hij wist zich met bij machte zijn naam en faam een geestelijke inhoud te geven, die overeenkwam met zijn godsdienstige status. Zo wist hij zich in zijn nachtelijke uren een erbarmelijk en armzalig mens In het gesprek met de Here Jezus, dat in het Evangelie van Johannes bijkans een heel hoofdstuk omvat, zegt Nicodemus dan ook niet een keer: "ik". In die ontmoeting is hij mets, de Here Jezus daarentegen alles: "Rabbi, wij weten dat Gij zijt een leraar door God gezonden, want niemand kan die tekenen doen, die Gij doet, zo God met Hem niet is" (Ev Joh 3 • 2)

Nicodemus kwam des nachts tot Jezus Hij kwam niet als Farizeeër, met als drager van een hoog ambt, met als Jood, doch als een willekeurige enkeling die toevallig de naam Nicodemus draagt Niets meer dan dat In de nacht komen de gronden bloot Dan blijkt wie de mens in waarheid is als hij alle titels en onderscheidingen, alle naam en faam heeft afgelegd Daarom wordt er in de nacht zoveel gezucht en geschreid "In de nacht onderwijzen mij mijn nieren" (Psalm 16 7) en "Gij hieldt mijn ogen wakende, ik was verslagen en sprak met" (Psalm 77 5).

WIJ lezen in het Evangelie van de vele wonderen en tekenen, die de Here Jezus gedaan heeft. Vaak lezen WIJ echter heen over wat misschien het meest uitzonderlijk van Hem was- "Hij wist wat in de mens was" (Ev. Joh 2 . 24, 25) Als kenner der harten doorzag Hij de mens tot op de diepste gronden Hij doorgrondde een ieder Dat moet Nicodemus beseft hebben. Daarom spreekt hij met geen woord over zichzelf. Waarschijnlijk zou hij ook niet bij machte zijn geweest uitdrukking te geven aan wat er aan verwarde gevoelens in zijn hart leefde. Hij kan zijn innerlijk niet verwoorden. Wie is in staat zijn eigen innerlijk te doorgronden? Maar Christus weet wat in de mens is. Hij is "meerder dan ons hart en Hij kent alle dingen" (I Joh. 3 ; 20). Dat wetende treedt Nicodemus het vertrek binnen waar de Here Jezus vertoeft en zet zich tegenover Hem. "Rabbi, wij weten dat Gij zijt een leraar door God gezonden, want niemand kan die tekenen doen, die Gij doet, zo God met Hem niet is". Verder geen woord. Alleen vragend wachten.

Slechts heel summier wordt ons over dit onderhoud wat meegedeeld. Genoeg echter om ervan overtuigd te worden, hoe Nicodemus door de Here Jezus herkend, ja tot in zijn diepste hartegronden ontmoet en doorzien werd. Is het eigenlijk niet een goddelijk gericht, waar Nicodemus zich hier aan overgeeft? Blijkt hier niet, dat de hemelse Vader Christus macht gegeven heeft om "gericht te houden" (Ev. Joh. 5 : 27)? Lezen wij in het Evangelie na, hoe deze gerichtsgang zich voltrokken heeft. Hoe verrassend!

Als de zwaarmoedige Nicodemus zwijgend en afwachtend tegenover de Here Jezus zit, herinnert Die hem aan een oudtestamentische geschiedenis: het verhaal van de gifslangen in de woestijn, die velen van het volk beten. In dat licht ziet Hij Nicodemus. Het verhaal spreekt van vurige slangen, wier beten de mensen ernstig ziek maakten. Is ook Nicodemus niet een Israëliet die lijdt onder het venijn van vurige slangen? Is zijn hart, zijn diepste zelf, niet ontstoken, zó dat het schrijnt en klopt en brandt? Eigenlijk zijn hier woorden als zonde en schuld niet toereikend. Er is hier sprake van iets veel omvattenders, veel ingrijpenders. Zonde en schuld zijn slechts een uitvloeisel van een veel groter kwaad: dat de Boze in de Schepping is doorgedrongen. De Boze, dat is, zoals Luther zegt, de oude slang, de verleider van den beginne. Sindsdien is het venijn overal in aanwezig. Ja, het heeft ook het menselijk hart aangetast en vergiftigd, zodat daaruit opwellen allerlei boze driften, kromme gedachten, vreemde verlangens (Marcus 7 : 21). Maar ook diepe onvrede, wroeging, angst.

Niet als "een mens uit de Farizeeërs", niet als "een overste der Joden", zit Nicodemus dus tegenover de Here Jezus, maar als één wiens innerlijk deerlijk ontstoken is door het slangengif. Hij heeft in die oudtestamentische geschiedenis zichzelf herkend. Welke aanspraken en pretenties heeft een doodzieke nog?

Maar voor hen die oudtijds in de woestijn door de slangen gebeten waren, was er goddelijk medicijn. De vraag van Nicodemus luidt daarom: "Hoe kunnen deze dingen nii geschieden?" (Ev. Joh. 3 : 9). Is er op één of andere wijze, gelijk eertijds voor het volk in de woestijn, iets of iemand waaraan het hart zich in geloof kan vastklemmen en genezen worden? Is er een teken van hoop en uitredding? Dat is geen vraag in een lege ruimte, geen loze verzuchting, maar duidelijk een persoonlijk gerichte vraag; een vraag die een vervolg is op de eerder uitgesproken belijdenis: "Rabbi, wij weten dat Gij zijt een leraar door God gezonden, want niemand kan die tekenen doen, die Gij doet, zo God met Hem niet is". Het is een wezenlijke geloofsvraag die hier tot de Here Jezus gericht wordt.

Dat die vraag door de Here Jezus zó is opgevat, blijkt uit Zijn antwoord: "Gelijk Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, alzo moet de Zoon des mensen verhoogd worden, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe" (Ev. Joh. 3 : 14, 15). Christus borduurt voort op het thema van de geschiedenis uit Numeri 21 en Hij ontleent er een kostelijk voorbeeld aan om Nicodemus duidelijk te maken, wat geloven is en wat het geloof verwachten mag. Gelijk het oude Israël in zijn nood zich vastgeklampt had aan Mozes en het van hem verwachtte, zo zien wij nu Nicodemus zich in zijn zielenood vastklampen aan Christus en het van Hem verwachten. Dat is een elementaire geloofswerkzaamheid: zich in nood aan Iemand vastklampen in vol vertrouwen dat hij daarmee niet beschaamd zal uitkomen. Die geloofswerkzaamheid neemt de Here Jezus waar bij Nicodemus. En wij kunnen ons niet anders voorstellen dan dat Hij erdoor ontroerd geweest is. Ontroerd, omdat het altijd ontroerend is als iemand zich in volledig vertrouwen aan een ander toevertrouwt. Ontroerd nog méér, omdat het hier betrof een mens uit de Farizeeërs, een overste der Joden. Dat deze mens, ondanks zijn hoge positie en rijke godsdienstige traditie, zich in volledig vertrouwen tot Hem wendt, omdat hij zich een armzalig creatuur weet, een hol en leeg vat, — dat deed de Here Jezus sterker en dieper dan ooit tevoren beseffen, waartoe Hij in deze wereld gekomen was: om zondaren zalig te maken. Nicodemus was de eerste van alle mensen, die deze verwachting en hoop voor de Here Jezus neerlegde. Waarlijk, een ontroerend ogenblik.

En het is nu die ontroering die verder doorklinkt in dit hoofdstuk van het Evangelie van Johannes. Vanaf vers 16 wordt helemaal niet meer van Nicodemus gerept. Het is of het gesprek tussen hem en Christus een abrupt einde gehad heeft en weinig vermeldenswaards meer heeft opgeleverd. Het wezenlijke van die ontmoeting is gezegd: "een iegelijk die in Hem gelooft, zal niet verderven, maar het eeuwige leven hebben". Wat verder volgt, is nabetrachting. En eigenlijk zijn alle verdere hoofdstukken van het Evangelie niets an-ders dan een vervolgverhaal van wat voor het eerst in de ontmoeting tussen Christus en Nicodemus aan het licht kwam- wie de Here Jezus is en wat het geloof, dat zich aan Hem vastklampt, van Hem verwachten mag "Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe" (Ev. Joh. 3 : 16)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 mei 1989

Ecclesia | 8 Pagina's

De Blijde Inkomste (VI)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 mei 1989

Ecclesia | 8 Pagina's