Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wees Altijd Blij!

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wees Altijd Blij!

6 minuten leestijd

Verblijdt u in den Here te allen tijde! Wederom zal ik zeggen: Verblijdt u! Fihppenzen 4 : 4 (Vooraf te lezen: Filippenzen 4 : 1-9)

Wij kunnen deze tweevoudige oproep tot blijdschap niet met goed fatsoen overslaan in onze serie meditaties over de brief aan de Filippenzen. Het is immers zoveel als het sleutelwoord van dit hele epistel. De grondtoon daarvan is onmiskenbaar: "blijdschap". Het zelfstandig naamwoord komt in de vier hoofdstukken vijfmaal voor en het werkwoord "zich verblijden" zelfs elf keer. De karakteristiek "brief van de blijdschap" is dan ook wel volkomen terecht. En dan te bedenken, dat schrijver en lezers geen van beiden in rooskleurige omstandigheden verkeerden! Want de schrijver zat in de gevangenis en wist niet of de deur daarvan voor hem zou opengaan naar de vrijheid of naar het schavot. En de lezers hadden als klein groepje christenen temidden van een heidense omgeving ook bepaald geen gemakkelijk bestaan. Maar Paulus zal zich zelfs verblijden, als hij het offer van zijn leven moet brengen, en hij verlangt van de Filippenzen, dat zij zich in dat geval ook met hem zullen verblijden (2 : 17 en 18).

*

Wij komen daarvan uiteraard wel onder de indruk en hebben er alle bewondering voor. Want wij hebben kennelijk niet te maken met wat loze en daarom goedkope kreten als: "Zoek de zon op!" En toch geeft het uitdrukkelijke gebod om blij te zijn ons wel enige moeite en roept het zelfs innerlijke weerstand bij ons op. Blijdschap laat zich toch niet opleggen of afdwingen! Evenmin als verliefdheid of sympathie of andere gevoelens. En blijdschap "te allen tijde" lijkt ons helemaal een onuitvoerbare opdracht. Hoe kan men blij zijn, als men met een ongeneeslijke kwaal rondloopt, als men staat aan het graf van één van zijn beminden of als men depressief van aard is? Heeft de Spreukendichter niet volkomen gelijk, als hij heel plastisch zegt: "Als iemand die een kleed uittrekt op een koude dag , zo is wie liedjes zingt bij een treurig hart"? Blijdschap moet spontaan van binnen opwellen. Anders is ze geforceerd en dus onecht.

*

Was Paulus zo'n onverbeterlijke optimist, dat hij altijd de zon zag schijnen, ook al was de lucht nog zo zwaar bewolkt? Kende hij geen normale menselijke emoties van verdriet en hartzeer? Hij schrijft in deze zelfde brief, dat de ernstige ziekte van Epaphroditus (een afgezant van de gemeente van Filippi) hem erg heeft aangegrepen. Wanneer die ziekte een dodelijke afloop had gekregen, zou hij "droefheid op droefheid" hebben gehad. En verderop maakt hij er geen geheim van, dat hij tranen stort over mensen die zich "vijanden van het kruis van Christus" betonen. Hij stond dus beslist niet onbewogen boven de moeilijkheden van het leven. Integendeel! Hij doorleefde ze niet alleen, maar doorleed ze ook. Maar hij raakte er niet onder bedolven. De blijdschap zat bij hem zo diep en was zo sterk, dat die steeds meer de overhand kreeg. Toen hij destijds met zijn vriend Silas in Filippi werd gearresteerd, gegeseld en klem gezet, won de blijdschap het toch van de diepe ellende. Omstreeks middernacht baden zij samen en zongen luidkeels Gods lof. De apostel vraagt dus niet het onmogelijke van zijn lezers. Hij heeft zelf metterdaad getoond, dat het bereikbaar is. "Verblijdt u te allen tijdel"

Maar is het toch niet te veel gevraagd van mensen, die geen helden in het geloof zijn? Het is zaak om de drie woordjes "in den Here" niet over het hoofd te zien, maar er alle nadruk aan te geven. Paulus heeft die niet voor niets in zijn oproep tot blijdschap opgenomen. "Verblijdt u in den Here te allen tijdel" Dat is nog méér dan zich verblijden over of vanwege Hem. Zich verblijden in den Here betekent zoveel als: verkerend in de gemeenschap met Hem en daardoor delend in Zijn overvloedige genade en genietend van Zijn hartverwarmende liefde! Het Griekse woord voor "blijdschap" is nauw verwant met dat voor "genade", en dat heeft een diepe zin. Wie als schuldig en verloren mens door het geloof de rijkdom van Christus' genade heeft ervaren en nog dagelijks ervaart, die wordt blij van binnen. Ja, die blijft ook blij van binnen, al is zijn uiterlijke situatie ook allesbehalve vrolijk. Er is in zijn hart een bron van blijdschap ontsprongen, die blijft stromen en die niet meer uitdroogt.

Nu is het ons ook duidelijk waar bij ons de schoen wringt. Wij kunnen aan de oproep tot blijvende blijdschap niet voldoen, omdat onze geloofsgemeenschap met Christus niet innig genoeg is en daardoor ook onze ervaring van Zijn genade niet sterk genoeg. Blijkbaar is onze band met Hem toch nog niet vast genoeg, al leven wij al jarenlang in Zijn gezelschap. De eerste christenen waren blijkbaar meer samengegroeid met hun Heer en Heiland dan wij over het algemeen. Zij gingen zingend de marteldood tegemoet. En zij waren niet de enigen, die zich te allen tijde konden verblijden in de Here: Guido de Bres beleefde zijn gang naar de galg als de feestelijke reis naar de eeuwige bruiloft. En ds. Overduin ervoer de heerlijkheid van de hemel in de hel van Dachau. Zo ondoofbaar kan de blijdschap in Christus leven in een christenhart.

*

Maar misschien willen wij er nog niet recht aan, dat die blijvende blijdschap voor ons haalbaar is. Het lijkt wel, dat Paulus op bezwaren en tegenspraak heeft gerekend. Want hij herhaalt zijn oproep nog eens, om te onderstrepen dat het hem daarmee volle ernst is. "Wederom zal ik zeggen: Verblijdt u!" Wij mogen niet proberen om daaronder uit te komen. Want blijdschap is geen randversiering van het christelijk geloof, maar maakt de kern en het wezen daarvan uit. Het kan er eenvoudig niet zonder. Want één van de vruchten van de Geest is: blijdschap!

Wijlen professor Jonker heeft eens gezegd, dat christenen zich niet zozeer van andere mensen onderscheiden doordat zij zoveel beter zijn. Maar zij hebben zeker meer blijdschapl Dat is waar, maar is het niet even waar dat christenen ook meer droefheid hebben dan de anderen? Droefheid om hun falen en tekort, over hun twijfel en kleingeloof en ook over de afval van zovelen en de ontering van God! De christelijke blijdschap is dus niet onbewolkt en schaduwloos. Ook oprecht-gelovigen kunnen vaak alleen maar lachen door hun tranen heen. Trouwens, zo was het ook bij Paulus zelf. Want hij geeft zijn stemming in een andere brief weer met de woorden: "droevig en toch altijd blij". Zo is de realiteit!

Er zijn betrekkelijk weinig blije mensen in onze tijd. De media bombarderen het grote publiek bijna plat met hun amusementsprogramma's. Maar zij bereiken daarmee alleen wat oppervlakkig en tijdelijk plezier en vaak ook nog van laag allooi. Wij kunnen niet genoeg bidden, dat Christus zó in ons mag leven en werken dat wij een blij hart hebben en ook een blij gezicht tonen. Niet alleen voor ons eigen genot, maar ook tot zegen van anderen en tot eer van Hem. Ook in de wereld van 1990 met al haar misère binnen en buiten de muren van de kerk blijft de nadrukkelijke oproep van de apostel van kracht: "Wees altijd blij]" Dat is te zeggen: "in de Herel" Het is Zijn eigen wens, dat Zijn blijdschap in ons zal zijn en dat onze blijdschap volkomen zal zijn (Johannes 15 : 11).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 november 1990

Ecclesia | 8 Pagina's

Wees Altijd Blij!

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 november 1990

Ecclesia | 8 Pagina's