Abraham De Vader Der Gelovigen (I)
Wat weten wij weinig uit de voorhistorische tijd toen er nog geen schriftelijk vastgelegde oorkonden waren! En wat zouden wij er graag meer van weten! Wie waren onze eerste voorouders, hoe dachten ze, hoe leefden ze? Wat hebben wij van hen meegekregen? In hoeverre is hun verleden nog van invloed op ons denken, voelen, handelen?
Maar dan is er de tempel van de Heilige Schrift en dan zijn er de oorkonden van het Oude Testament, die spreken over het verleden van Israel; en als wij die tempel binnentreden, gaat met de historie van Israel ook dat voorhistorische verleden voor ons open en worden wij iets gewaar van onze eerste voorouders, hoe zij duizenden jaren terug leefden, dachten en voelden. Wij constateren, dat Israel, dat kleine volk uit Semitische stam en met zijn hoge ouderdom, in zijn geschiedenis het levensmerg der ganse mensheid vanuit de grijze voortijd heeft bewaard en als levende schat heeft gekoesterd en overgeleverd van geslacht op geslacht. Wij ontdekken in die tempel van het verleden, dat er van het oerbegin der mensheid, ja van het oerbegin der wereld, de nauwste betrekking was van God tot de aardse werkelijkheid: "In den beginne schiep God hemel en aarde". Wij ontdekken, dat in die betrekking van God en mensheid zich hoogten en diepten hebben voorgedaan, zich drama's hebben voltrokken, waarbij allengs duidelijker één klare, doordringende, alles overheersende grondtoon hoorbaar werd. Een grondtoon, die bij andere stammen en volken is overstemd en verbasterd en verdrongen, maar die bij het kleine volk Israel in zijn afzondering is bewaard en overgeleverd en in gewijde Boeken neergelegd. Boeken, die het als de grootste schat de eeuwen door heeft meegedragen en waardoor het telkens opnieuw als levende bron terug kon keren tot de oorsprong van alle leven. Voor Israel was daarom de Heilige Schrift niet allereerst een leerboek, maar het was geschiedenisboek. De Heilige Schrift was voor Israel geen boek van stichtelijke verhalen, maar levende historie die de nu levende mens de mogelijkheid biedt om aan die historie deel te hebben, erbij betrokken te worden. Ja, om die geschiedenis te naasten als zijn geschiedenis, zijn verleden, en daardoor zijn leven een voortzetting en vervolg te weten van die geschiedenis. Er is daarom geen historischer volk dan het oude Israel. En het is dat dankzij de Heilige Schrift.
Uit dat grijze verleden treden nu in het Oude Testament drie bijzondere Godsmannen naar voren: Abel, Henoch en Noach. In de eerste hoofdstukken van het Boek Genesis staat opgetekend al wat de herinnering van hen bewaard heeft. Het zijn maar spaarzamelijke gegevens, waarvan het belangrijkste is dat zij geloofden en rechtvaardig waren. Daardoor spreken zij nog nadat zij gestorven zijn, staat er in de Brief aan de Hebreeen (11 : 4). Dat geloof en die rechtvaardigheid maken hen tot de geestelijke voorouders van Israel. Wat Israel geworden is, is het geworden als erfgenaam van dat geloof en die gerechtigheid. Dat was het merg van hun leven, zoals het dat ook is van Israel en van Israels geestelijke nakomelingen.
Het is belangrijk om daar de nadruk op te leggen, omdat dat ons ervan weerhoudt om aan de woorden: geloof en gerechtigheid een te nadrukkelijk Israëlitisch en christelijk karakter te geven. Historisch gezien is er aan het geloof en aan de gerechtigheid, zoals de Israëlieten en de christenen dat kennen en beleven, een voortijdige gestalte van geloof en rechtvaardigheid voorafgegaan, dat toch de wezenlijke kenmerken van het geloof en de rechtvaardigheid in zich draagt en daarom zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament voluit als geloof aangemerkt wordt. Het elfde hoofdstuk van de Hebreeen-Brief is daar het duidelijkst bewijs van. Ook in de vóór-israelitische en buiten-israëlitische wereld is er geloof en gerechtigheid mogelijk. Zo heeft een Frans theoloog enkele tientallen jaren geleden een uiterst fijnzinnig boekje geschreven onder de titel: Heidense heiligen. Ik vind dat een zeer bijbelse, verhelderende en troostende gedachte.
Natuurlijk rijst dan onmiddellijk de vraag: Wat hebben wij te verstaan onder die voortijdige geloofsgestalte van zulke Godsmannen uit de grijze voortijd? Wat waren de wezenlijke kenmerken ervan, die het als echt geloof maakten tot een historisch voorstadium van het israelitische en het christelijk geloof? In hoeverre gold ook van dit geloof, dat het de mens rechtvaardigt voor God?
In de Brief aan de Hebreeen, die zo nadrukkelijk over het geloof spreekt als de schakel die de Godsmannen uit de grijze voortijd verbindt met Israel en met de gelovigen uit de nieuwtestamentische wereld als het ene Godsvolk, vinden wij op die klemmende vraag een uiterst belangwekkend antwoord. Een antwoord, dat wel met kapitale letters op de muren van elke kerk geschreven zou kunnen worden, omdat het in een enkele korte zin het merg van het geloof tot uitdrukking brengt. "Wie tot God komt, moet geloven dat HIJ IS en een beloner is dergenen die HEM zoeken" (11 : 6). Men kan die korte zin beschouwen als een elementaire catechese van de grondwaarheden, die voor het zieleheil noodzakelijk zijn. Daarmee begint het geloof: dat GOD IS en dat HIJ een vergelder is van wie HEM zoeken. Van dat geloof zijn die Godsmannen uit de grijze voortijd de herauten geweest (II Petrus 2 : 5). Dat geloof heeft Abel een beter offer doen brengen dan zijn broeder Kaïn. Dat geloof heeft Henoch temidden van zijn tijdgenoten doen wandelen en verkeren met God. Dat geloof heeft Noach afstand doen nemen van zijn tijdgenoten en hem de ark doen bouwen tot redding van het naderende Godsgericht. Tegenover al degenen, die zweren bij het zichtbare en die zich daarin uitleven, geloofden zij dat alleen GOD IS en dat HIJ Zich het lot en leven der mensen aantrekt. Zo waren zij herauten van de hemelse gerechtigheid.
Deze gelovigen en rechtvaardigen uit de voortijd kunnen niet gerekend worden tot een bepaald ras of volk. Zij behoren tot de gehele mensheid. Maar het is in heel bijzondere mate dat de herinnering aan deze Godsmannen bewaard is gebleven en voortleeft in Israël. Het mag waar zijn, dat hun namen nog een tijd voortleefden bij de grote cultuurvolken in het Eu-fraat- en Tigris-gebied of in Egypte, maar dan in welk een verbasterde vorm en met hoe weinig kennis en begrip van hun geestelijke gestalte en getuigenis! Slechts in Israël bleef de herinnering aan hen levend als Godsmannen en als herauten en predikers van de rechtvaardigheid die voor God geldt.
Het verleden is dus een veel rijker schatkamer dan wij ons gemeenlijk bewust zijn. En de Heilige Schrift is de tempel, waarin die schatten zijn bewaard en overgeleverd. Maar het is slechts het geloof, zoals dat omschreven is in Hebreeën 11 vers 6, dat ons de deuren van die tempel opent en de rijkdom aan opgestapelde schatten voor ons stelt. Dat geloof voert ons uit de grijze en nevelige voortijd de historie binnen en leidt ons van Abel, Henoch en Noach naar Abraham, Izaak en Jakob. En van hen naar het volk Israël. En zó naar het Evangelie. En het is alles één historie: de historie van die grote schare, die niemand tellen kan, uit alle volk en stammen en natiën en talen, die staan voor de troon en voor het Lam en die het uitzingen: De zaligheid is van onze God, die op de troon gezeten is, en van het Lam! (Openbaring 7 : 9, 10).
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 mei 1993
Ecclesia | 8 Pagina's