Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

De Zestiende-Eeuwse Schriftuurlijke Lyriek Als Historische Bron Voor Onze Kennis Van Het Ontstaan Van De Nederlandse Kerk En Staat (I)

8 minuten leestijd

Het ontstaan van de Nederlandse Staat heeft mij altijd uitermate geboeid. Niet eens zozeer omdat het onze eigen nationale historie betreft, als wel omdat hier sprake is van een volstrekt novum, van iets dat er voordien nooit geweest is, namelijk de geboorte van een Staat. Een Staat is wezenlijk iets anders dan een monarchie of democratie. Helaas is het woord Staat in de loop der eeuwen zo ver van zijn oorspronkelijke betekenis afgeraakt en zo verbasterd, dat het alle glans en heerlijkheid verloren heeft. In de oren van met weinigen heeft het woord een daemonische klank gekregen! En niet zelden is het geworden tot een dekmantel van de meest verschrikkelijke geweldenarij, onderdrukking en wreedheid, terwijl in oorsprong de Staat juist een schutshaven, een veilige herberg, een burcht was voor allen die een eerzaam en godzalig leven wilden leiden.

De Staat als een volstrekt politiek novum is op Nederlandse bodem ontstaan. En hij is uit de Nederlandse Kerk ontstaan. Dat zijn onomstotelijke en onweerlegbare historische feiten. Om dus weer iets te ontdekken van de oorspronkelijke glans, van (zoals men voorheen sprak) "de eer en heerlijkheid" van de Staat, kan men niet beter doen dan zich verdiepen in de geschiedenis van het ontstaan van de Nederlandse Kerk en Staat. De betekenis van die geschiedems en de bestudering ervan is dus veel groter dan dat het hier alleen maar zou gaan om ons nationale verleden. Het is bepaald geen snorkeng nationalisme en geen opgeblazen patriottisme, wanneer wij die geschiedenis kenschetsen als van wezenlijk belang voor Europa en de wereld. Niet alleen vaderlandse geschiedschrijvers uit de Gouden Eeuw, met slechts historici uit de Réveilkring als Bilderdijk, Da Costa en Groen van Prinsterer, maar ook een recent geschiedkundige met Europese faam als Huizinga en een even befaamd rechtskundige als Paul Scholten hebben het zo gezien en in hun werken vastgelegd.

Dit als verklaring, waarom het ontstaan van de Nederlandse Kerk en Staat mij altijd heeft geboeid en ik er bij wijze van spreken nooit aan uitgestudeerd raak. Die ontstaansgeschiedenis heeft voor mij onmiskenbaar verwante trekken met de geschiedenis van het volk Israel. Er ligt diepe waarheid in de benaming van Nederland als het Israel van het Westen.

Het is tegen deze achtergrond, dat ik hier nu aandacht vraag voor een recente publicatie over de zestiende-eeuwse Schriftuurlijke lyriek. Het betreft de dissertatie van dr B Hofman, waarvan de titel luidt: Liedekens vol gheestich confoort Een bijdrage tot de kennis van de zestiende-eeuwse Schriftuurlijke lyriek (Hilversum, 1993, 396 blz.).

Waarom heeft dit boek mij zo geboeid en in welk opzicht heb ik er zoveel wetenswaardigs uit opgedaan? Waarlijk met zozeer als de weergave van een stuk literatuurgeschiedenis uit de tijd waarin de basis IS gelegd voor de bloei van de Nederlandse letterkunde in de Gouden Eeuw, maar veel meer als relaas hoe in deze zestiende-eeuwse schriftuurlijke liederen de emotionele ervaring doorklinkt van de ontstaansgeschiedenis van de Nederlandse Kerk en Staat. Men zou deze zestiende-eeuwse lyriek kunnen vergelijken met "het schreien en weeklagen" van een vrouw, wanneer zij een kmd ter wereld brengt (Joh. 16 20, 21). Zo horen wij in die zestiende-eeuwse liederen de bange barensweeën van de geboorte van de Nederlandse Kerk en Staat. Ik acht het de grote waarde van deze dissertatie van dr. Hofman, dat hij deze oude liederenschat in dat historische licht heeft geplaatst en daarmee een grotendeels onbekende, maar heel belangrijke bron voor onze kennis van de ontstaansgeschiedenis van de Nederlandse Kerk en Staat ontsloten heeft.

Zo schrijft Hofman, dat deze bijzondere historische bron een nieuwe dimensie toevoegt aan de kennis van de concrete feiten. De gegevens, die wij uit deze liederen opdoen, zijn niet "de concrete, objectieve gegevens van het document, de rekening, de oorkonde. Schriftuurlijke liederen zijn zeker geen kleine kroniekjes in de eigenlijke zin van het woord ... De grote waarde van deze lyriek is juist dat ze emotionele verslagen bevatten van de tijd der Hervorming. Ze leveren er een andere kijk op dan de concrete feiten van de rechtbankverslagen, rekemngen e.d. De liederen verschaffen ons inzicht in de emotionele 'Umwelt' van de feiten. Ze laten ons de mens zien, die al dat lijden moest verduren. We worden deelgenoot gemaakt van de angst voor arrestatie, van de ellende die gevangenschap met zich meebracht, van bekommering om en verlangen naar de achtergebleven familie, van de troost die men putte uit het geloof, van het doorzettingsvermogen, de volharding, het verlangen naar het martelaarschap. Dit alles verleent aan deze tijd een warmte en gloed, die de naakte feiten op zichzelf, hoe sprekend ze ook zijn, met hebben. We stuiten hier op een wereld die in het bijzonder vanuit de lyriek ontsloten wordt en zonder de liederen voor ons een gesloten boek zou blijven" (blz 45). De zestiende-eeuwse liederen belichamen de innerlijke kant van de ontstaansgeschiedenis van de Nederlandse Kerk en Staat.

II

Wanneer wij de zestiende-eeuwse geestelijke liederen benaderen als historische bron van het ontstaan van de Nederlandse Kerk en Staat, wat worden wij dan in die lyriek gewaar over de innerlijke gevoelens en krachten, die tot die ingrijpende omslag op kerkelijk en politiek gebied hebben gevoerd, die wij de Hervorming plegen te noemen? In zijn onderzoek komt dr Hofman tot belangrijke en treffende conclusies. Ik haal er enkele uit naar voren. Wanneer men de schriftuurlijke liederen uit de

Wanneer men de schriftuurlijke liederen uit de zestiende eeuw vergelijkt met geestelijke liederen uit de late Middeleeuwen of uit de Windesheimer kring of uit de Moderne Devotie, dan blijkt overduidelijk dat er geen sprake is van een geleidelijke ontwikkeling en 123 harmonische overgang. De zestiende-eeuwse lyriek is voortgekomen uit een andere situatie. Zij is doordrenkt van andere gevoelens. Zij vertolkt andere denkbeelden.

Dat nieuwe en andere wordt in die zestiende-eeuwse liederen heel bewust en heel opzettelijk als iets nieuws en anders naar voren gebracht. De dichters ervaren het nieuwe en andere, dat zij vertolken en uitdragen, als een breuk, een omslag in de tijd. Zij willen nieuwe en andere denkbeelden en opvattingen tegenover de oude van voorheen stellen. Zij zijn zich terdege bewust geen voortzetting van de Rooms-Katholieke traditie te zijn, maar met die traditie in tegenspraak te leven. Overduidelijk laten zij merken een afkeer te hebben van die traditie. Achter hun nieuwe en andere denkbeelden ligt heftige verontwaardiging over de oude denkbeelden. Dr. Hofman spreekt daarom over "het contrast-model" van de zestiende-eeuwse schriftuurlijke liederen. Zij zijn uitgesproken "alternatief" (blz. 139). Er achter ligt behalve de afkeer van de leer der Papisten, als de aflaat, de mis, het vagevuur, de biecht, de Maria-verering, het crucifix, ook de haat tegen hen als vervolgers van de gelovigen en als schuldigen van de terechtstelling der martelaars. De "dulle Papisten" zijn vijanden van Gods Woord.

Blijkens die liederen is er dus in de zestiende eeuw geen sprake van een langzame en geleidelijke overgang naar nieuwe, andere denkbeelden, maar veeleer van een abrupte breuk met het verleden. Waaruit laat zich die geestelijke omslag verklaren? De liederenschat uit de zestiende eeuw laat ons daarover niet in het onzekere. Niet zonder reden dragen die liederen de naam: schriftuurlijk. Men treft die naam voordien in middeleeuwse en katholieke bundels niet aan. Evenmin komt die naam voor bij de Dopersen, de Anabaptisten. Alleen bij de Lutheranen, de Zwinglianen, globaal gesproken bij de hervormingsgezinden komt men de benaming "schriftuurlijk" tegen. Hun liedbundels stellen prijs op de toevoeging: "getrocken uuter heilige Schriftuere", of: "gemaeckt uut den ouden ende nieuwen Testament". Schriftuurlijke liederen zijn liederen van een genre, dat tot dan toe onbekend was. Het nieuwe genre trok zelfs de aandacht van de Overheid, omdat er controversiële en gevaarlijke denkbeelden in besloten lagen (blz. 264).

Klaarblijkelijk speelde dus bij de abrupte geestelijke omslag in de zestiende eeuw de Bijbel een belangrijke rol. De stoot daartoe was in 1517 door Luther gegeven. Sindsdien was overal een enorme belangstelling voor de Bijbel in de landstaal ontstaan. Zo verschenen er in de jaren 1522 tot 1530 niet minder dan 25 complete vertalingen van de Heilige Schrift in ons land. Ook was er grote vraag naar prediking en uitleg van de Schrift. Het lezen en beluisteren van de Bijbel ging gepaard met diepe emoties. En uit die overmaat van gevoelens ontsprongen de schriftuurlijke liederen. Hoe sterk men zich door de Bijbel aangeraakt en aangesproken voelde, komt in die liederenschat duidelijk naar voren. Dr. Hofman laat in zijn boek zien, hoe karakteristiek in dat opzicht de beginregels en aanvangswoorden zijn: "Aenhoort!", "Broeders!", "Ghij!", "Waeckt op!", "Heer Jesusl", "Och God almachtig Vader!" (blz. 144). De persoonlijke inzet en gerichtheid der liederen laat zien hoe de dichter 124 zichzelf persoonlijk aangesproken weet door de Heilige Schrift.

De abrupte geestelijke omslag in de zestiende eeuw, zoals die in de lyriek tot uitdrukking kwam, had dus als enige bron: de Bijbel. Daarvan ging als bij Luther, toen hij in de kloostercel de Schrift als Gods levende Woord ging verstaan, overal waar zij gelezen, uitgelegd, gepredikt werd, eenzelfde persoonlijke werking uit, die men niet anders kan omschrijven dan als een nieuwe geboorte, een bekering in de trant van de bekering van Saulus op zijn reis naar Damascus. Zo schreef Gnapheus, de stadssecretaris van de stad Antwerpen in het begin van de twintiger jaren van die eeuw: "Het Evangelie is herboren en Paulus is weer tot leven gekomen, dank zij de geschriften van Luther en anderen" (blz. 28).

(Het tweede en laatste gedeelte volgt)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 augustus 1993

Ecclesia | 8 Pagina's

De Zestiende-Eeuwse Schriftuurlijke Lyriek Als Historische Bron Voor Onze Kennis Van Het Ontstaan Van De Nederlandse Kerk En Staat (I)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 augustus 1993

Ecclesia | 8 Pagina's