Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De gemeente is Gods volk

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De gemeente is Gods volk

9 minuten leestijd

Kerk en gemeente is één en hetzelfde. Het gaat hier om het Griekse woord ekklesia en het Hebreeuwse woord kahal, dat werd gebruikt als de burgers werden bijeengeroepen door de koning of door de raad van een stad, om een wet of een besluit van de overheid te horen, opdat niemand daarvan onwetend zou zijn. Als zó de burgerij samenkwam, noemde men dat ekklesia of kahal.

Nu gebruiken wij dit woord voor Gods volk als de samengeroepen burgers van de stad of het rijk Gods. Zij komen bijeen om de woorden Gods te horen.

De vraag, die ons thans zal bezighouden, is: Wie zijn de burgers van Gods volk? Vanzelfsprekend kunnen wij die vraag alleen maar benaderen vanuit de Bijbel en tegen de achtergrond van Israël.

Wanneer wij de Schrift ter hand nemen en wij bezien met aandacht het titelblad van de oudere uitgaven, bijvoorbeeld van de Statenvertaling, dan leest men daar niet simpelweg: “De Bijbel”, maar uitvoeriger: “Biblia, de gansche Heilige Schrifture, bevattende al de kanonieke boeken des Ouden en Nieuwen Verbonds”. Onder die verzamelnaam hebben in de laatste helft van de tweede eeuw van onze jaartelling de christenen de boeken van de Bijbel bijeengebracht. Wat daarin voor ons het allerbelangrijkste is, is dat men al die boeken gerangschikt heeft onder het éne overheersende gezichtspunt van het “Verbond”.

Of het nu “Wet, Profeten en Geschriften” waren, of “Evangeliën en Brieven van de Apostelen”; geschriften dus, afkomstig van zeer verschillende schrijvers uit zeer verschillende tijden en levensomstandigheden; - men hoorde uit al die verschillende boeken één getuigenis, namelijk van een “Verbond” tussen God en mensen.

Het antwoord op de vraag, wie de burgers zijn van Gods volk, is daarom in het woord “Verbond” neergelegd. Dát woord drukt de specifieke betrekking uit tussen God en mens, zowel individueel als collectief.

In 1969 heeft de Utrechtse hoogleraar dr. W.C. van Unnik een belangrijke uiteenzetting gegeven van het woord “Verbond”, dat voor ons onderwerp van eminente betekenis is, en waaraan ik hier dan ook met dankbaarheid het een en ander ontleen.

Hij wijst erop, dat het spreken over de omgang van God en mens als een “Verbond” niet een manier van spreken was, waarmee de heidense tijdgenoten der eerste christenen vertrouwd waren. In geen van de vele religies, die in het Romeinse keizerrijk hun aanhangers hadden, noch in de staatsgodsdienst van de Romeinen, noch in de verering van de Grieken, noch in de mysterie-diensten van Egypte of Klein-Azië, noch in de scholen der uit-eenlopende filosofieën, sprak men over de verhouding van God en mens als een “Verbond”.

Dit feit bewijst, dat wij hier te maken hebben met een eigensoortig Joods-christelijk begrip. Buitenstaanders, die uit de heidense wereld kwamen, stonden er vreemd tegenover en moesten er een verklaring van krijgen eer zij het konden verstaan.

Hoe vreemd en eigensoortig het Joods-christelijke woord “Verbond” voor de toenmalige heidense wereld was, blijkt ook uit het feit, dat toen Joden in de Egyptische stad Alexandrië begonnen om “Wet en profeten” uit het Hebreeuws in het Grieks te vertalen en het zó algemeen-toegankelijk te maken, omdat het Grieks de algemene omgangstaal van die tijd was, - dat toen die Joodse vertalers ervan afzagen om het gangbare Griekse woord voor “verbond” in hun overzetting te gebruiken. Men koos zeer bewust een ander Grieks woord om de bijzondere betrekking tussen God en Zijn volk aan te geven, namelijk het woord diathèkè; een woord, dat in het gangbare Grieks de betekenis had van “testament”, dus een laatste wilsbeschikking.

Waarom hebben de vertalers dat gedaan? Klaarblijkelijk om te voorkomen dat de lezers van die Griekse vertaling van de Schrift bij het woord “Verbond” zouden gaan denken aan een “verdrag” van gelijkwaardige partners. Zó kan en mag de verhouding van God en mens niet gezien worden. Het is geen “contract”. Zij gebruikten dus het woord dia-thèkè, “testament”, om duidelijk te maken, dat de relatie tussen God en mens van die aard is, dat Gods soevereine wilsbeschikking, Gods vrije verkiezing er de grondslag van is.

De vreemdheid en eigensoortigheid van het Joodschristelijke “Verbond” voor de omgang van God en mens gaat terug tot de oorsprong van Israël. Men heeft wel gemeend een soortgelijk woordgebruik te vinden bij de omringende volken in Babel, Assur of Egypte, maar dat is niet bevestigd. Nergens is een verbondssluiting aanwijsbaar als tussen God en Israël. En in Israël is het de grondslag van zijn grondbestaan. Heel de geschiedenis van Israël wordt er door bepaald. Het eerste begin ervan ligt bij de aartsvader Abraham: God richt een verbond met hem op en geeft hem de belofte, dat hij een groot volk zal worden, dat het land Kanaän erfelijk zal bezitten, en dat blijvend Gods volk zal zijn (Genesis 15 en 17).

Telkens opnieuw lezen wij in het Oude Testament van verbondssluitingen tussen God en Zijn volk, bijvoorbeeld bij de Sinaï, later met David, dan bij de profeet Jeremia, als die spreekt over “een nieuw verbond”, dat God met het “huis van Israël en het huis van Juda zal sluiten” (Jeremia 31: 31 vv.). Wij moeten dat zó verstaan dat elke verbondssluiting een bevestiging en verrijking is van de eerste verbondssluiting met Abraham; want God is trouw en houdt zich aan Zijn Woord tot in verre geslachten.

Daarop sluit het Nieuwe Testament aan. Ook hier is weer sprake van “een nieuw verbond”, dat een bevestiging en verrijking is van de vroegere verbondssluitingen. Het oude en oorspronkelijke Verbond is dus niet afgeschaft, maar de eigenlijke bedoeling ervan is rijker en heerlijker aan het licht gebracht. Vooral de Brief aan de Hebreeën legt daar de nadruk op. Hij laat ons zien, dat met deze verbondsvernieuwing de toegang tot God óók voor de heidenen ontsloten is, en zij dus met Israël het volk van God mogen zijn; maar óók dat door deze verbondsvernieuwing de gemeenschap met God rijker, voller en inniger is geworden dan voorheen. Tegelijk wordt nog eens nadrukkelijk herhaald, dat de grondslag van het Verbond is en blijft: Gods soevereine wilsbeschikking, Gods vrije genadedaad.

Uit dit alles is het duidelijk geworden wat wij moeten verstaan onder de gemeente als “Gods volk”. De bedoeling van die woorden is, dat de gemeente samen met Israël leven mag in die eigensoortige betrekking tot God, die in het bijbelse woord “Verbond” ligt opgesloten, en waar de heidenen geen deel aan hebben.

Hoe werd en wordt dat leven in gemeenschap met God nu ontvangen en ervaren?

Slechts op een enkel aspect van het leven in dat Verbond willen wij nader ingaan. Wij bepalen ons bij het meest wezenlijke, namelijk de wijze waarop dat leven ontvangen wordt.

Het is één van de meest opvallende dingen van dit verbond in de Bijbel, dat het alle eeuwen door verbonden is met het ritueel van een maaltijd. Men komt het al tegen in de Abraham-verhalen. Later is er het Paasmaal. Echter ook bij de verbondssluiting op de berg Sinaï is er sprake van: “Mozes klom op met Aäron, Nadab en Abihu en zeventig van de oudsten van Israël. En zij zagen de God van Israël en het was alsof onder Zijn voeten een plaveisel lag van lazuur, als de hemel zelf in haar klaarheid…. Zij aanschouwden God en zij aten en dronken” (Exodus 24: 9-11).

Het Verbond wordt dus ontvangen als een “geestelijk” eten, drinken en tot zich nemen van Gods tegenwoordigheid; een “smaken en zien dat de Here goed is” (Psalm 34).

Het Nieuwe Testament borduurt op dat thema voort. Wij lezen immers, dat Christus de instelling van het Nieuwe Verbond ook gepaard laat gaan met het ritueel van een maaltijd: ons Avondmaal.

In het Evangelie van Marcus en Lucas wordt daar een karakteristieke bijzonderheid bij vermeld. Men nam eraan deel “met gespreide banken” (Marcus 14: 15; Lucas 22: 12), dus niet zittende of staande, maar aanliggende. Het is jammer, dat in de Nederlandse vertalingen die bijzonderheid niet tot uitdrukking komt, want het gaat hier om een typerende trek in de deelname aan het verbondsmaal, waarbij de volle nadruk valt op het passieve en ontvangende karakter ervan. Dat is een grondtrek van de levensinstelling van hen die Gods volk zijn. Wie tot dat volk behoort en aan de verbondsmaaltijd deelneemt, is iemand die aanligt op “gespreide banken”, dus geheel ontspannen en vrij als een gewaardeerde vriend en welkome gast. Hij draagt niet de verantwoordelijkheid voor het Verbond en behoeft nergens voor te zorgen. De gastheer heeft alles in gereedheid gebracht, de spijs en drank toebereid voor de genodigden.

Het is niet anders mogelijk dan in dit maaltijd-ritueel een uitbeelding, ja een teken en sacrament te zien van het Verbond als louter een soevereine wilsbeschikking en vrije genadedaad Gods. Zó viert men het Verbond, want zó is de betrekking tussen God en mens. De Here God is degene die nodigt en Gastheer is. De mens is slechts de dankbaar ontvangende.

Men vergelijke dit maaltijd-ritueel eens met het samenzweringsbanket van Claudius Civilis en zijn medeplichtigen, zoals Rembrandt dat geschilderd heeft. Staande om de tafel en met het zwaard in de hand legt men de eed af om mee te doen aan de opstand der Batavieren. Dat is het tegendeel van aanliggen op “gespreide banken”.

Hoeveel zijn er in onze tijd niet, die het Verbond van God en Zijn volk niet anders zien dan als een samenzweringsbanket, een eed-contract van twee partijen, die de verantwoordelijkheid op zich nemen voor het heil van de wereld!

Hoe ver staan zulke mensen af van het Verbondsvolk! Want in het Verbond is men geen contractant, geen complottant, geen samenzweerder en medeplichtige, maar vriend en gast van de goddelijke Gastheer, die alle dingen voor ons in gereedheid heeft gebracht.


(Uit: Kerkblaadje, 69e jaargang, 1978, blz. 151/2)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 29 april 2006

Ecclesia | 8 Pagina's

De gemeente is Gods volk

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 29 april 2006

Ecclesia | 8 Pagina's