Klassiek Licht (X)
“Gereformeerde Katholiciteit” (II, slot)
In zijn artikel “Het probleem van de oorlog” (1914) geeft Bavinck uiting aan zijn verbijstering over de wereldoorlog, die kort geleden is uitgebroken, een “vernietigingsoorlog”, die niet alleen veel mensen het leven kost, maar die ook grote geestelijke en zedelijke schade aan het christendom toebrengt. De oorlog heeft bij velen aanleiding gegeven tot scepsis ten aanzien van Gods voorzienigheid en liefde en ook niet zelden tot bittere spot, te meer daar alle partijen zich voor hun gelijk op God beroepen. En hoe groot is de schade, die wordt toegebracht aan de zending, die juist in de afgelopen tijd, ook van radicale zijde, gaandeweg waardering heeft gewonnen.
Het opstel “De navolging van Christus en het moderne leven”, dat Bavinck vier jaar later heeft geschreven, hangt nauw samen met het voorgaande artikel. Het is geschreven onder de indruk van de wereldoorlog, die, wanneer Bavinck een en ander schrijft, het vijfde jaar ingaat. Het opschrift boven de eerste paragraaf luidt: “De wereldoorlog en de navolging van Christus”. Bavinck constateert, dat het conflict tussen christendom en oorlog velen bezighoudt. Dit conflict staat echter niet op zichzelf. Het is “een onderdeel van die geweldige spanning die er voortdurend bestaat tussen het evangelie van Christus en de cultuur met haar verschillende elementen van staat, beroep, nijverheid, handel, wetenschap, kunst enz.” (259). Deze spanning doet zich vooral dàn voelen, wanneer wij de Bergrede op ons laten inwerken. In de Bergrede richt Jezus zich tot mensen, die niet tot de hogere standen in de maatschappij behoren. Zij genieten geen aanzien en hebben geen macht, zodat zij totaal geen invloed kunnen uitoefenen. Zij moeten door hun goede werken hun Ilicht laten schijnen voor de mensen, zodat deze hun hemelse Vader gaan verheerlijken. Het is Jezus om méér dan de gezindheid van het hart te doen; daar rept Hij zelfs met geen woord over. Hij spoort tot concrete daden aan.
Ook de gemeente in het apostolische tijdvak bestond voornamelijk uit eenvoudige mensen: wat in de ogen van de wereld dwaas, zwak, onaanzienlijk en veracht was (I Corinthe 1: 26vv.). Smaad, laster, verdrukking en vervolging vielen de christenen ten deel. Vandaar dat zij, ervan overtuigd, dat zij de wereld – als het terrein van satan en van de demonen – behoorden te ontvluchten, zich in de eigen, kleine kring terugtrokken, door de apostelen aangespoord tot het beoefenen van de ‘passieve’ deugden, waarin Christus hun was voorgegaan, – de enige weg, waarlangs zij invloed op de wereld konden uitoefenen. Vgl. bijv. Romeinen 12: 9 - 21. Nergens in het Nieuwe Testament wordt de gemeente tot ‘actie’ opgeroepen, ook niet waar het de slavernij betreft, of voor eigen rechten op te komen, naar positieverbetering te streven, naar een staatsambt te dingen of zich anderszins op staatkundig terrein te laten gelden. Kinderen, vrouwen en onderdanen worden vermaand zich in alles te onderwerpen en gehoorzaam te zijn. De gelovigen worden opgeroepen om te bidden voor koningen en alle hooggeplaatsten.
Opvallend is de overeenkomst met het Oude Testament (met zijn voortdurende verwijzing naar de dienstbaarheid in Egypte!) inzake het opkomen voor hen, die verdrukt en vervolgd worden, en voor de hulpeloze en behoeftige medemens. Door het beoefenen van deze deugden heeft de gemeente in de eerste en de tweede eeuw een geweldige invloed op de wereld uitgeoefend. Toen het echter eenmaal zover was, kon de gemeente niet meer volstaan met het beoefenen van de passieve deugen: zij kreeg tot taak de wereld volgens de – eveneens in het onderwijs van Jezus en de apostelen besloten – beginselen van het christendom te hervormen en te vernieuwen.
De apostelen hebben in de navolging van Christus een belangrijke wijziging aangebracht. Door de Heilige Geest, de “andere Trooster”, ingeleid in de waarheid van Jezus’ persoon en werk, zagen zij in Jezus de Levensvorst, die aan de rechterhand van de majesteit Gods gezeten is. Hierdoor beperkte de navolging zich niet langer tot het voorbeeld, dat Jezus de zijnen tijdens zijn aardse leven gegeven had, zij richtte zich op de gehéle Christus, de Christus in zijn pre- en in zijn post-existentie, de gekruisigde en verheerlijkte Christus, die niet alleen tot profeet en leraar gezalfd was, maar ook tot priester en koning. Jezus’ aardse leven blijft voor de gelovigen wel een voorbeeld, maar “de apostelen denken er niet aan om letterlijk naar de Bergrede terug te gaan; zij gaan nergens in op de bijzonderheden die daarin worden aangegeven; zij beschouwen Jezus’ voorbeeld volstrekt niet als een model dat wij slaafs moeten kopiëren. Maar zij leggen nadruk op die deugden die Jezus in gehoorzaamheid aan de wil van de Vader heeft laten zien in zijn leven.” De gelovigen moeten Christus navolgen in de deugden van nederigheid, ootmoed en geduld (II Corinthe 8:9, Fil. 2:5, I Petrus 2:21), van reinheid en heiligheid (I Petrus 1:15, I Johannes 3:3 en 4:17, Efeze 4:10), in vergevingsgezindheid en liefde (Efeze 4:2 en 5:2, II Corinthe 10:1, Kol. 3:13). Zij moeten wandelen in het licht, zoals Hij in het licht is (I Johannes 1:7 en 2:3, Efeze 5:8).
Met dit apostolisch onderwijs staan wij ver boven de opvatting van de Bergrede als een nieuwe, meer volmaakte wet en van Jezus’ leven als een model, dat wij moeten nabootsen. Voor de apostelen is het voorbeeld van Christus een leerzame illustratie van de voornaamste deugden, die wij naar de eis van Gods wet moeten beoefenen. Vandaar hun vrij grote ruimhartigheid t.o.v. de dingen van de wereld. Afkeer van alles, wat tot zonde kan verleiden, maar niet van de wereld als schepping van God. Dus geen ascetisme. “Iedere gave, die goed, en elk geschenk, dat volmaakt is, daalt van boven neer, van de Vader der lichten ...” (Jacobus 1: 17). “Niets is uit zichzelf onrein” (Romeinen 14: 14). “... alles wat God geschapen heeft, is goed, en niets daarvan is verwerpelijk, als het met dankzegging aanvaard wordt” (I Timotheüs 4 : 4). En de godsvrucht is nuttig voor alles, omdat zij een belofte inhoudt van leven, in heden en toekomst” (Idem, vers 8).
Christendom en cultuur
De kerk heeft zich na de overwinning (met louter zedelijke en geestelijke middelen) op de wereld bij deze apostolische beginselen aangesloten: zij nam een positieve houding tegenover de cultuur van haar tijd aan. Wel stuitte dit – niet alleen bij ketterse en sektarische groepen, maar ook in de eigen gelederen – op heftige tegenstand, maar dit weerhield de kerk er niet van om op de ingeslagen weg voort te gaan. Na verloop van tijd evenwel sloeg zij naar een ander uiterste door: doordat de wereld de kerk binnendrong, ontwaakte de begeerte naar ‘de grootsheid van het leven’ en naar aardse macht. Tegen beide uitersten kwam de Reformatie in verzet. Met als uitgangspunt het sola fide ondergroef zij het ascetisme èn maakte zij een einde aan de macht van de kerk over de natuurlijke levensterreinen: geen andere synthese dan een, die via de zedelijke weg tot stand kwam.
De kerken van de Hervorming zijn aan deze beginselen echter lang niet altijd trouw gebleven. Zij zijn er medeschuldig aan, dat na de zestiende eeuw heel het natuurlijke leven aan de heerschappij van Schrift en belijdenis onttrokken werd, waardoor de cultuur vandaag de dag als een zelfstandige en imposante macht tegenover de Kerk van Christus staat. Zal er echter sprake kunnen zijn van een synthese tussen christendom en cultuur, dan zal deze toch uitsluitend via de ethische weg tot stand kunnen komen, – de weg, die in de eerste eeuwen door de gemeente is bewandeld en die door de Reformatie weer principieel als de enig juiste weg is aangewezen.
In dit verband maakt Bavinck een drietal kanttekeningen:
1) De cultuur in de ruimste zin van het woord – d.w.z.: huwelijk, gezin, bedrijf, beroep, landbouw, nijverheid, handel, wetenschap, kunst, staat en maatschappij omvattend – kan nooit als een product van het christendom beschouwd kan worden.
2) Dit impliceert, dat de cultuur in al haar vertakkingen haar eigen leven leidt en haar eigen wetten kent. Het christendom dient dit leven (met zijn eigen regels) ten volle te eerbiedigen. Immers: de genade onderdrukt de natuur niet, maar herstelt haar.
3) Dit brengt met zich mee, dat aan het christendom m.b.t. natuur en cultuur een beperkte taak toekomt. Nooit verzet het zich tegen deze beide als zodanig, het verzet zich alleen tegen het bederf, dat er is ingeslopen. Hierbij bedient het zich – overeenkomstig het evangelie – alleen van geestelijke wapens, zoals ook de gemeente in de eerste eeuwen heeft gedaan, zij het, dat wij ons in een heel andere toestand bevinden, zodat de strijd tegen de moderne cultuur een totaal ander karakter draagt dan de strijd, die de Vroege Kerk tegen de Grieks-Romeinse beschaving gestreden heeft.
Dit geldt ook in zedelijk opzicht: de moderne samenleving kan niet zonder meer als ‘heidens’ getypeerd worden (al zijn er verschijnselen, die ons reden tot zorg en vrees kunnen geven): regering, wetgeving, rechtspraak, heel het officiële leven staat nog steeds onder invloed van de zedelijke normen, die aan het christendom ontleend zijn; staat en maatschappij rusten grotendeels nog altijd op christelijke fundamenten. En de navolging van Christus wordt ons niet, zoals in de eerste eeuwen het geval was, onmogelijk gemaakt.
In het laatste gedeelte van zijn betoog gaat Bavinck in op de gedachte, die bij deze en gene leeft, dat de
christelijke beginselen consequent en radicaal in staat en maatschappij toegepast dienen te worden, zodat elke oorlog afgewezen dient te worden. Bavinck is het met deze opvatting niet eens: een staat, die – uit liefde tot de naaste – zijn grondgebied, zijn zelfstandigheid en zijn vrijheid prijsgeeft, heft zichzelf en heel de rechtsorde op. En met betrekking tot de vraag, of christendom en oorlog met elkaar te verenigen zijn, benadrukt hij, dat een christelijke overheid geroepen is om naar vermogen de vrede te bevorderen, maar dat zij ook, als Gods dienaresse, “het zwaard niet tevergeefs
draagt” (Romeinen 13: 4). Christenen behoren niet elke vorm van oorlog te veroordelen. Veeleer hebben zij de roeping om zich in oorlogstijd te gedragen zoals het volgelingen van Christus past.
Tot zover onze bespreking van Bavincks artikelen, neergelegd in de bundel “Gereformeerde Katholiciteit”, die wij, net als de vorige uitgaven in de serie Klassiek Licht, hartelijk in de aandacht van onze lezers aanbevelen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 juni 2011
Ecclesia | 8 Pagina's