Om de ziel van de jongere (IV)
IIn de eerste hoofdstukken van het pedagogisch boekje Spreuken roept de vader van de jongen die het volle leven ingaat hem op om toch vooral te luisteren naar de stem van de wijsheid. In het derde hoofdstuk brengt hij de centrale boodschap van de wijsheid voor het voetlicht. Deze luidt: ‘Wees vol vertrouwen op God, met je hele hart!’
In dit hoofdstuk geeft de vader zich dan ook veel moeite om dit vertrouwen bij zijn zoon te wekken.
Alexandrië
We zien het voor ons: een Joodse jongen, die in de Grieks-hellenistische tijd in Alexandrië zijn weg moet zien te vinden. Alexandrië is een wereldstad, alles wat er in de wereld van toen te koop is, valt er te vinden. Alexandrië is rond 180 voor Christus de meest toonaangevende stad in de hellenistische wereld. Men voelt er de polsslag van de tijd. Alle filosofische stromingen zijn er vertegenwoordigd. Men treft er epicureeërs, die ontkennen dat de goden zich bemoeien met de wereld, die door toeval zou zijn ontstaan. Zij houden de mensen voor dat ze in het leven vooral hun gerief moeten zoeken. Men treft er stoïcijnen. Zij beweren dat de mensen zich vooral op hun geest, die onstoffelijk is, moeten richten en zich niet van de wijs moeten laten brengen door wat lichamelijk en zichtbaar is: ‘laten pijn en zogenaamd geluk u niet uit het evenwicht brengen!’ Sceptici daarentegen beweren dat men niets zeker kan weten behalve dat men niets zeker weet.
De jongen treft deze ‘filosofen’ aan op de markten. Dat geldt ook voor aanhangers van een menigte religieuze stromingen, sommige gelieerd aan Egyptische inheemse godsdiensten, andere aan de Griekse mysteriereligies. De jongen leert er de Griekse literatuur, Homerus, Aeschylos, Euripides enz. Hij kan er zich verdiepen in de wiskunde, de sterrenkunde en de astrologie. Hij hoeft bovendien geen lange wandeling te maken om vertrouwd te raken met de decadentie van de grote stad. In alle mogelijke hoeken en gaten worden theaterstukken opgevoerd, vaak vol obsceniteit; overal ziet hij godenbeelden en vaak ook onfrisse muurschilderingen.
In deze wereld groeit de jongen op. Hoe moet hij er zijn weg in zien te vinden? Kan hij door het leven komen zonder te verdwalen? Hoe bereikt hij zijn bestemming en vooral: wat is zijn bestemming?
Vertrouwen
De vader, die zich de spreekbuis maakt van de wijsheid, houdt zijn zoon juist in deze levensfase indringend en beloftevol voor: ‘Luister naar mijn woorden en lengte van leven, veel levensjaren en vrede zullen je geschonken worden!’ Zijn vader bedoelt: de toekomst zal voor je open gaan, je zult een lang leven hebben, voorspoed genieten en vrede vinden. Het is alsof de jongen vanaf een hoogte een vruchtbare vlakte getoond wordt, die grenst aan de zee en die overgoten is van zonlicht! Zo zal zijn toekomst eruit zien als hij luistert naar zijn vader!
De vraag dringt zich als vanzelf op wat zijn vader te zeggen heeft.
Allereerst geeft hij hem enkele concrete raadgevingen:
‘Laat je leven gekenmerkt worden door daden waaruit blijkt dat je barmhartig en betrouwbaar bent. Hang deze eigenschappen als een snoer om je hals en je zult de gunst van velen verwerven. Wees bedacht op wat mooi is voor God en de mensen!’
Vervolgens komt de vader tot de kern van zijn boodschap: ‘Vertrouw ten volle op God, met je hele hart!’
Uit de context blijkt wat de vader bedoelt. Dit vertrouwen houdt in dat de jongen zijn toekomst bewust in de handen legt van God. Dit vertrouwen houdt in dat hij beseft dat God, als hij naar Hem luistert, hem zal leiden naar de bestemming die zijn vader hem beloftevol voor ogen stelt: een leven van voorspoed en vrede.
De vader houdt de jongen ook voor wat hij vooral niet moet doen. Laat hij niet op zijn eigen wijsheid afgaan: ‘verhef u niet om uw eigen wijsheid (...) wees niet wijs bij u zelf (eigenwijs).’ Het Griekse woord ‘zich verheffen’ kan ook de betekenis hebben van ‘zich onafhankelijk maken’.
Opvoeding: leren dat God de maat is van alle dingen
De vader beseft dat zijn zoon in de fase van de puberteit op een tweesprong staat. Het leven dat zich aan dient, is van dien aard dat het bijna logisch is dat de jongen zoekt naar houvast. Het is echter de vraag waar hij dit houvast denkt te vinden. Wie oprecht is en met God door het leven wil gaan, voelt aan dat zijn eigen wijsheid niet toereikend is, maar dat hij is aangewezen op Gods hulp. Hij wordt bescheiden en ootmoedig en doet een beroep op God in het vertrouwen dat God zal helpen. Dit vertrouwen versterkt zijn keus om met God door het leven te gaan.
De jongere die daar niet op uit is, zoekt zijn houvast doorgaans in zichzelf. Hij denkt dat hij om het leven tot een succes te maken, kan vertrouwen op zijn eigen inzichten en inzet. Hij neemt zichzelf als uitgangspunt, niet God. Het leven meet hij af aan hoe hij de dingen ziet.
In het vorige hoofdstuk kwam al naar voren dat opvoeden gedefinieerd kan worden als ‘een jongere ertoe brengen dat hij beseft dat niet de mens, maar God de maat is van alle dingen.’ Dát is wat de vader in dit pedagogische werkje doet. Wanneer de vader dan ook samenvattend zegt: ‘Vrees God en wijk af van het kwaad’, bedoelt hij: heb eerbied voor God, vertrouw Hem en erken Hem als de maatstaf van alles en hoed je ervoor jezelf tot maatstaf te nemen door op je eigen inzichten te vertrouwen.
In het laatste ligt de kiem van het kwaad. Daarom roept de vader de jongen op om God te eren, ook in de eredienst van Israël, met datgene wat God hem aan bezit geeft en Hem vooral te eren met ‘de eerstelingen van de vruchten van de gerechtigheid’. Gerechtigheid is ‘ieder geven wat hem toekomt.’ Wie God kent, weet dat Hem de eerste plaats toekomt. Hij is de bron van alles. Daarom roept de vader zijn zoon op om Hem de ‘eerstelingen van de gerechtigheid’ te geven.
Een gevaar
Dan ziet de vader een gevaar opdoemen. Hij heeft zijn zoon een toekomst van voorspoed en vrede voor ogen gesteld. Maar hij weet heel goed dat dat niet betekent dat hij geen moeilijkheden zal ondervinden. Het is juist heel waarschijnlijk dat dat wèl gebeurt, vooral in zijn jonge jaren. Het kan zijn dat de jongen daar geen rekening mee houdt en onvoorbereid in zo’n situatie terecht komt. Hij had zich het leven met God heel anders voorgesteld! Zijn aanvankelijk vertrouwen verschrompelt tot niets. Om dat te voorkomen houdt de vader hem nu al voor dat, als God met hem omgaat als een vader, hij er juist mee moet rekenen dat hij moeilijke tijden door zal maken. Een vader voedt zijn zoon op. Daar hoort bij dat hij soms streng is en ogenschijnlijk hard optreedt. Dat kan niet uitblij-ven. Maar hij doet dat niet graag. Hij doet het uit zorg, om de jongen te vormen. Zo beschouwd zijn moeilijkheden een teken van Gods vaderlijke zorg.
De waarde van de wijsheid. Wie is zij?
Toch wil de vader dit niet al te veel benadrukken. Hij wil hem vooral aansporen om de wijsheid te zoeken. Want als hij haar gevonden heeft, komt het goed. Dan heeft hij verweer tegen het leven, dan zal hij vrede vinden, zelfs in tijden van gevaar. Daarom roept de vader uit: ‘Zalig de man die wijsheid vindt en de sterveling die inzicht ontvangt. Ze is meer waard dan de kostbaarste edelstenen!’ Hij spoort zijn zoon dan ook aan om zich veel moeite te getroosten om haar te verwerven, zoals een koopman dat doet, die dag en nacht werkt voor goud en zilver.
Als dit duidelijk is, neemt de vader een flinke stap. Voor het eerst neemt hij de tijd om duidelijk te maken waarom de wijsheid (van God) zoveel waard is en vertelt hij wie de wijsheid zèlf is, hoe zij eruit ziet, wat haar kenmerkt. Hij zegt: ‘Ze is een goede bekende voor wie tot haar naderen.’ Wie tot haar komt, herkent haar meteen. De vader omschrijft de wijsheid, omdat hij zich realiseert dat de beschrijving ertoe bijdraagt dat de jongen gaat beseffen dat zij inderdaad datgene heeft wat hij nodig heeft en zoekt!
Hoe ziet zij er uit? De vader zegt: ‘In haar rechterhand heeft ze lengte van leven en lange levensjaren, in haar linkerhand rijkdom en eer; uit haar mond komt rechtvaardigheid; haar lippen spreken van de wet en van barmhartigheid, haar wegen zijn goede en mooie wegen en al de paden waarop ze gaat, zijn paden van vrede. Voor allen die haar vasthouden en haar toegewijd zijn, is ze als het hout dat leven geeft.’ 1
De wijsheid is dus een persoon. Ze staat borg voor een lang leven, rijkdom en eer. Maar vooral wijst zij het rechte spoor. Ze vertelt wat rechtvaardigheid is en ze houdt degenen die haar naderen, zowel de wet als de genade van God voor. Ze gaat langs mooie wegen en betreedt paden van vrede.
Steunen op de wijsheid
Na deze schildering van de wijsheid, komt de vader tot een eerste slotsom. Daarin trekt hij een parallel tussen de wijsheid en God zèlf : ‘Wie op de wijsheid steunen, als op God, zullen veilig zijn.’ In het begin van dit hoofdstuk (vers 5) riep de vader zijn zoon op om op God te vertrouwen. Nu zegt hij dat de jongen op de wijsheid mag vertrouwen, zoals hij op God vertrouwt. Als hij dat doet, zal hij veilig wonen. Zoals God hem beschermt, zal ook de wijsheid dat doen.
Anders dan in vers 5 gebruikt de vader in dit vers het woord ‘steunen’. De verzen die volgen laten zien waarom. Ze maken duidelijk dat de wijsheid van dien aard is, dat iemand op haar kán steunen:
God heeft door de wijsheid de aarde gegrondvest, Hij bereidde door het inzicht de hemelen en door opmerkzaamheid zijn de afgronden tevoorschijn gekomen en uit de wolken druppelt de dauw.
De vader verwijst naar het prille begin van de schepping, toen God alles voortbracht. Dat deed God niet zomaar. Hij overwoog zijn plannen goed en betrok daarin de wijsheid. God ging bij haar te rade en zij gaf Hem raad. Daardoor draagt de schepping het kenmerk van de wijsheid. De schepping is zelfs gegrond op de wijsheid. In de kosmos – de aarde, de hemel, de afgronden en de lucht – en in de orde van de schepping schemert niet alleen iets door van de raad die God van de wijsheid ontving. Er is meer: de wijsheid is het fundament van de werkelijkheid die God schiep!
De vader houdt zijn zoon voor: als nu God met de wijsheid te rade ging voordat Hij de wereld schiep, als nu de wereld gegrond is op de wijsheid en de kosmos het stempel van de wijsheid draagt, zou jij, mijn zoon, dan niet op de wijsheid kunnen steunen en bij haar veilig zijn!?
De zoon kan daadwerkelijk op de wijsheid steunen, want het is zoals de vader zegt: wie tot haar naderen, herkennen haar gemakkelijk. Ze laat zich vinden.
Hoe kan de jongen tot haar naderen? De vader maakt dat duidelijk door een subtiele woordspeling, die ook het Nederlands overgebracht kan worden. Hij zegt dat in de prille schepping de wolken boven de afgronden dropen van de dauw. Dan roept hij zijn zoon op: ‘mijn zoon, druppel niet weg (d.w.z. wees niet lui en loom), maar vestig je aandacht op mijn raad en kennis, opdat je ziel leeft.’ De zoon vindt de wijsheid dus door te luisteren naar de raad van zijn vader en door aan diens kennis vast te houden. Als hij dat doet, nadert hij tot de wijsheid, die hij gemakkelijk gaat herkennen.
De wijsheid, met wie God te rade ging bij de schepping, spreekt dus niet alleen in de schepping, maar ook via de vader. In zijn woorden richt zij zich rechtstreeks tot de jongen. Zij dus, die God hielp bij het opzetten van zijn plan om de schitterende schepping te maken en hielp bij de uitvoering ervan, richt zich via de vader rechtstreeks en persoonlijk tot de jongen!
Hij kan zich werkelijk aan haar toevertrouwen. Allereerst weet hij zich omringd door de wijsheid, want de schepping draagt haar stempel. Daar komt bij dat de wijsheid zelf tot hem komt om hem de weg te wijzen. Nota bene: zij, die God raad gaf, wijst ook hem de weg. Zou hij niet op haar kunnen steunen en zou hij haar niet betrekken bij alles wat hij doet?
Vertrouwen is het tegendeel van angst. De vader zegt daarom dat zijn zoon, wanneer hij in zijn leven bij de wijsheid te rade gaat, zonder angst zal zijn: ‘Wanneer je zit, zul je zonder angst zijn; wanneer je slaapt, is je slaap aangenaam; zelfs wanneer een plotselinge angst zich van de mensen meester maakt, zul je niet bang zijn; wanneer een vloedgolf van goddeloosheid naar je toekomt, zal geen vrees je overvallen. Want God staat boven al je wegen en zal je voet steunen, zodat je niet struikelt.’
God staat voor de jongen in, als hij op Hem vertrouwt en de wijsheid betrekt bij alles wat hij doet. Daarom kan hem geen kwaad overkomen, zelfs niet in de grootste moeilijkheden.
Zo boezemt de vader zijn zoon vertrouwen in en onderstreept hij de eerste verzen van dit hoofdstuk: ‘Wees vol vertrouwen op God, met je hele hart en verhef je niet op je eigen wijsheid. Leer op al je wegen de wijsheid kennen, opdat zij je wegen recht maakt - en je voet zal niet struikelen!’
Welke vader spreekt zo tot zijn kinderen? 2
H. Klink, Hoornaar
Noten
1 Waarschijnlijk een verwijzing naar de boom in het paradijs.
2 Om het artikel niet te lang te maken, zie ik ervan af te citeren uit de wereldliteratuur en uit enkele christelijke auteurs. Ik verwijs naar de indrukwekkende woorden van Anchises aan het adres van zijn zoon Aeneas (Aeneas IV, 679ev.) en vooral naar de Divina Comedia van Dante (Paradiso XVI en XVII), waar Cacciaguida, een voorvader van Dante, hem op een ontroerend vaderlijke manier de weg wijst. Ik denk ook aan meerdere passages bij Kohlbrugge (zie de meditatie in het vorige nummer van Ecclesia) en aan enkele ‘opbouwende overwegingen’ van Kierkegaard, die vooral in de vertaling van Emmanuel Hirsch tot hun recht komen. Je zou wensen dat in het veld van de (christelijke) pedagogiek meer oog was voor deze werken. In een ‘vaderloos’ tijdperk kunnen we eruit leren wat ‘vader-zijn’ inhoudt.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 13 juli 2019
Ecclesia | 8 Pagina's