Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Everard H. Kol, (1816-1888), Kohlbrugge�s trouwe vriend1

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Everard H. Kol, (1816-1888), Kohlbrugge�s trouwe vriend1

12 minuten leestijd

KKort voordat Dr. H.F. Kohlbrugge in september 1845 met zijn vrouw en dochter Antje de stad Utrecht verliet op weg naar Godesberg, maakte hij kennis met de bankier Everard Henry Kol. Deze ontmoeting bij gepakte koffers in zijn woning aan de Zuilenstraat was het begin van een langdurige vriendschap. Ook in de tijd dat Kohlbrugge de Niederländisch-reformierte Gemeinde in Elberfeld diende (1846 -1875), sprak hij Kol nog vaak bij diens regelmatige bezoeken aan de stad in het Wuppertal. Kol behoorde tot de Nederlandse vrienden, die van tijd tot tijd naar Elberfeld reisden om er Kohlbrugge’s prediking te horen, deel te nemen aan de Avondmaalsviering, of hun kinderen te laten dopen. Eén van Kols zonen, Herman Friedrich Kol (1853-1928), was een petekind van Kohlbrugge. Everard Henry Kol “heeft zijn leven lang geen andere vacantiereisjes gekend dan die naar Elberfeld”, aldus Kohlbrugge’s kleinzoon prof. dr. J.H.F. Kohlbrugge. In deze bijdrage gaan we nader in op de hechte vriendschap van dr. H.F. Kohlbrugge en E.H. Kol. Een tweede

De familie Kol

Everard Henry Kol kwam op 15 mei 1816 te Utrecht ter wereld als zoon van mr. Jan Kol en Jeanne Theodore Reitz. De nieuwe wereldburger werd vernoemd naar zijn grootouders van vaderskant, Everard Kol en Henriette Smit. Hun (schoon)vader, later aangeduid als Jan Kol I, geboren in 1726, vestigde zich omstreeks 1740 in Utrecht en vond werk op het kantoor van notaris Everard Vlaer. Spoedig genoot hij het volle vertrouwen van zijn patroon. Op jeugdige leeftijd was hij al bevoegd voor hem te tekenen. Zoals vele notarissen in die tijd deed Vlaer ook kassierszaken. In 1748 maakte hij Jan Kol, die intussen tot notaris was benoemd, tot zijn compagnon en stichtte de kassiersfirma Vlaer en Kol. Hieraan was echter een liefdesgeschiedenis voorafgegaan.

Jan Kol, die bij notaris Vlaer inwoonde, werd verliefd op diens dochter Anna Elisabeth en zij op hem. Haar vader wist er echter niets van. De jongelui durfden er bij hem niet mee aan te komen uit vrees dat hij hun verbintenis niet zou goedkeuren.

Kol leed onder de hopeloze liefde en trok daarmee de aandacht van zijn patroon. Vlaer wilde weten wat zijn bediende, op wie hij zeer gesteld was, scheelde. Kol vertelde hem van de hopeloze liefde: de vader van het meisje zou nooit zijn toestemming geven (haar naam noemde hij natuurlijk niet). Vlaer reageerde toen als volgt: “Als jullie het met elkaar eens zijn, weet ik wel raad. Je spreekt met je meisje dag en uur af en een bepaalde plaats, waar ze keurig gekleed op je moet wachten. Je kunt mijn open rijtuig krijgen en daarmee rijd je bij haar voor. Zij stapt in en vervolgens rijden jullie door de voornaamste straten van Utrecht, zodat jullie door vele mensen worden gezien. Ter wille van de eer van zijn dochter moet de vader dan wel “ja” zeggen, om een publiek schandaal te vermijden”. Zo gezegd, zo gedaan. De welbekende juffrouw Vlaer, in een open rijtuig naast een jongeman gezeten, trok de nodige aandacht. Het paar reed door naar de Hommel, waar de ontmoeting met vader Vlaer plaatsvond…. Niet lang daarna, in januari 1847, werd het huwelijk in alle stilte te Vianen voltrokken.

De reeds genoemde Everard Kol (1753-1824) volgde zijn vader Jan Kol I op als directeur van de firma Vlaer en Kol. Na hem werd mr. Jan Kol II (1790- 1848), de vader van de hoofdpersoon van ons verhaal, chef van de firma. Van hem wordt gezegd dat hij veel ondernemingslust bezat en zaken deed in grote stijl. Hij had belangen in Suriname en een plantage bij Semarang op Java. Als grootgrondbezitter belegde hij in een woelige periode zijn geld bij voorkeur in land en huizen. Mr. Jan Kol was eigenaar van de voormalige ambachtsheerlijkheid De Breul onder Zeist en van de grote hofstede Zeldzaam aan de binnenweg van Utrecht naar Zuilen (deze bezitting komt verderop in dit artikel nog ter sprake).

Everard Henry Kol, de volgende directeur van de kassiersfirma, trad in 1842 te Middelburg in het huwelijk met Anna Elisabeth barones van Heeckeren van Brandsenburg. Zij overleed reeds in 1843 enkele dagen na de geboorte van haar dochter Jeanne Theodora. In 1848 hertrouwde Kol te Rotterdam met Sophia Smith.

Het gezin Kol bewoonde het grote huis aan het Lepelenburg. Verhaald wordt, dat zich daar eens een jongeman uit Elberfeld vervoegde, die in Indië had gediend en zonder een cent op zak in Utrecht stond. Hij vroeg de heer Kol wat geld om naar Elberfeld te kunnen reizen. Voordat Kol in zijn beurs tastte, wilde hij wel weten of deze jongeman echt een catechisant van Kohlbrugge was geweest. “Zeg mij eens, jongeman, wat is het dankbaarste schepsel Gods?” Prompt werd geantwoord: “de hond, mijnheer!” Deze reactie was voor Kol afdoende. Het betrof namelijk een markante passage uit Kohlbrugge’s catechisatieboekje, waarin hij wilde duidelijk maken dat de dankbaarheid niet bestaat in het ontplooien van allerlei vrome werken, maar in de aanhankelijkheid aan Jezus, zoals een hond aan zijn baas. 2

Zijn leven lang heeft Everard Henry Kol voor het bankiershuis “Vlaer en Kol” gewerkt. 3 Hij gold als een van de rijkste en meest invloedrijke notabelen van Utrecht, al beweerden sommigen dat zijn tweede vrouw een fijner gevoel voor geldzaken had dan hij. Kol was meer geneigd tot godsdienstige bespiegelingen en de theologie trok hem zeer aan, aldus prof. dr. J.H.F. Kohlbrugge, die opmerkt dat daardoor de vriendschap met dr. H.F. Kohlbrugge is te verklaren.

Materiële en geestelijke zaken

Everard H. Kol had volgens Kohlbrugge als bankier “een goddelijk beroep” (zo schreef hij hem in een brief d.d. 4 juni 1864). Hij was de aangewezen persoon om ook materiële zaken voor het echtpaar Kohlbrugge te behartigen. Zo beheerde hij het door erfenissen steeds toenemende vermogen van mevrouw Kohlbrugge-baronesse van Verschuer.

In Elberfeld was Kol financieel betrokken bij de stichting van het Gemeindehaus van de door Kohlbrugge gediende gemeente. Hij legde ook de eerste steen van de pastorie en kocht het terrein ernaast, dat hij later aan de familie Kohlbrugge afstond.

Kol, die diaken was van de Utrechtse hervormde gemeente, heeft samen met de ouderling P.J. Vermeulen gestreefd naar eerherstel voor Kohlbrugge. Daarom stelden zij voor, hem de gelegenheid te geven in de Domstad te preken. In 1856 had de Elberfeldse predikant in Vianen voor het eerst een preek gehouden op een hervormde kansel. Daarna was hij nog in een aantal andere plaatsen in ons land voorgegaan. Maar de pogingen van Kol en Vermeulen stuitten in Utrecht op krachtig verzet van ds. Lucas Merens (1795-1863), die er indertijd aan had meegewerkt, dat Kohlbrugge geen lid kon worden van de hervormde gemeente. Een bemiddelingspoging van het Tweede-kamerlid mr. Aeneas baron Mackay van Ophemert (1806-1876), een oom van Kohlbrugge’s tweede vrouw, liep door toedoen van ds. Merens op niets uit. Pas na Merens’ overlijden (augustus 1863) stond ds. W.J. Jorissen Mzn., een weekbeurt in de Domkerk af aan Kohlbrugge. Voor een talrijk gehoor preekte deze op woensdagavond 16 december 1863 over Zacharia 4. Hij begon en besloot zijn preek met de zinspreuk van de Utrechtse universiteit: Sol justitiae, illustra nos! Zon der gerechtigheid, verlicht Gij ons! Zondagavond 28 februari 1864 vervulde Kohlbrugge opnieuw een preekbeurt in de Domkerk en op zondag 24 juli van dat jaar in de Janskerk.

Toen er in die tijd sprake was van een nieuwe (elfde) predikantsplaats, bood diaken Kol tijdens een kerkenraadsvergadering aan, de kosten daarvan te bestrijden uit de inkomsten van de hem toebehorende hofstede “Zeldzaam” onder Zuilen, mits Kohlbrugge zou worden beroepen. De predikanten W.J. Jorissen en G. Barger steunden dit voorstel. Volgens ds. Jorissen was er in de kerkelijke verwarring niemand meer geschikt om vrede te stichten dan de bejaarde Kohlbrugge, die zo lang buiten de partijen had geleefd. In een buitengewone vergadering van de algemene kerkenraad verzette de ouderling mr. A.J. van Beeck Calkoen (een vriend van de overleden ds. Merens) zich echter heftig tegen Kols aanbod. Hij noemde het “simonie”, het kopen van een kerkelijke bediening. Maar volgens ds. Jorissen hadden de predikanten en ouderlingen aan wie Kol zijn voorstel had gedaan, diens goede bedoelingen onderkend. Het voorstel werd niettemin verworpen en pogingen om Kohlbrugge op een drietal te plaatsen faalden.

Kohlbrugge als raadsman

Bankier Kol hechtte veel belang aan het oordeel van zijn geestelijke raadsman Kohlbrugge. Duidelijk bleek dit in 1859, toen hij werd gekozen als liberaal lid van de Utrechtse gemeenteraad. Kol schreef een uitvoerige brief, waarin hij Kohlbrugge vroeg deze zaak persoonlijk met hem te mogen bespreken. Hij vond het hoog nodig om te onderzoeken wat hem te doen stond. Een reis naar Elberfeld had hij er voor over. Blijkens een brief d.d. 5 augustus 1859 gaf Kohlbrugge een beslist positief antwoord op Kols vraag of hij de benoeming tot raadslid mocht aannemen. Maar hij zou dan in principieel opzicht geen concessies mogen doen.

Als raadslid legde Kol enkele jaren later aan Kohlbrugge de vraag voor, of het geoorloofd was een stedelijke bank van lening op te richten. Kohlbrugge antwoordde dat het een zaak van de overheid was zoveel mogelijk tegen elk sociaal kwaad te waken en dat door wetten en inrichtingen tegen te gaan.

Toen Kol in 1864 op de nominatie voor het lidmaatschap van de Tweede Kamer stond, won hij opnieuw Kohlbrugge’s advies in. Maar in dit geval viel diens oordeel anders uit: het lidmaatschap werd hem afgeraden. Wellicht was Kohlbrugge bevreesd voor een te actieve deelname aan de op de volkssoevereiniteit stoelende constitutionele staat.

Samenvattend kunnen we vaststellen dat de langdurige vriendschap tussen dr. Hermann Friedrich Kohlbrugge en Everard Henry Kol van bijzondere aard was. In een brief d.d. 13 augustus 1874 schreef Kohlbrugge: ”Ik vraag u daar gij mij zulk een trouwe vriend zoo vele jaren geweest zijt, ook in de droevigste stonden, of de Heere ons niet voor de eeuwigheid de trouw bewaren zal”. Het is dan ook niet te verwonderen dat Kohlbrugge in zijn testament “mijn vriend Kol” als één van de drie executeurs aanwees.

Kols laatste levensjaren

Everard Henry Kol overleefde zijn in 1875 overleden vriend dertien jaar. In de laatste jaren van zijn leven had hij met ziekte te kampen, zoals blijkt uit een aan hem gerichte brief van de Amsterdamse dominee Heinrich A.J. Lütge. 4 De brief, gedateerd 1 februari 1887, begint als volgt:

Hooggeachte Heer en Vriend!

Hoe gaarne had ik U na Uw langdurige afwezigheid in Uw huis begroet – en ziet, plotseling is er de tijding: Mr. K. gaat heden naar C. terug. Bedroevend was het voor ons te moeten hooren, dat de krankte weer was tevoorschijn gekomen, die men overwonnen meende …. Maar hoe gaat het U nu, daar in den vreemde, behept met zoodanige krankte? En Hij genas allen, die kwalijk gesteld waren, opdat vervuld zou worden, dat gesproken was door Jesaia den profeet, zeggende: Hij heeft onze krankheden op Zich genomen, en onze ziekten gedragen (Matth. 8: 16, 17). Is het niet waarheid? (…) Ja, Hij genas allen die kwalijk gesteld waren, zoo lezen wij in het Evangelie, en toch …: waarom moest de Apostel Paulus Trofimus te Milete krank achterlaten? Des Heeren wegen zijn wondere wegen, niet overeenkomende met ons verstand en begeerten (…..).

Ruim een jaar later, zondag 8 april 1888, eindigde het aardse leven van Everard Henry Kol. In het Amsterdamsch Zondagsblad van 15 april 1888 werd hij als volgt herdacht (aangepaste spelling):

“Met zijn heengaan ontviel ons een dergenen, die steeds levendige belangstelling toonden in de dingen, die als tekenen des tijds de opmerkzaamheid trekken van allen die des Heeren zijn. Een man uit één stuk zijnde, had hij door veel tegenstand heen vele vrienden verkregen, vond waardering en achting ook bij hen, die zijn standpunt niet innamen. Met een hart voor Kerk, Oranje en Vaderland had hij geld en goed over voor alles, wat met de eer van dit drievoudig snoer in betrekking stond; en overal waar stoffelijke hulp nodig was naar ’s Heeren Woord, diende hij menigmaal op zeer milde wijze met de goederen, die God hem rijkelijk had geschonken.

Tot zijn laatste ogenblikken bleef hij helder van geest, en bij al wat hem smartte bij het zien van zoveel ellende op kerkelijk en politiek gebied, van scheuringen in de Gemeente en allerlei menselijke verbintenissen, verblijdde hij zich dat de Heere regeert, dat door Hem heersen de Vorsten en Prinsen der aarde, en dat Zijn Kerk gebouwd is en vaststaat op de eeuwige Rotssteen des heils.

Wat hem zelf aangaat, genade gevonden hebbende bij God, hield hij zichzelf tegen zonde en dood aan genade, en getuigde nog op zijn stervenssponde van de troost Gods en de rijkdom Zijner barmhartigheid in Christus Jezus voor een arm en verloren mens, wie niets rest dan zich als een goddeloze op genade en ongenade te stellen in de handen van de soevereine God.”

“De gedachtenis des rechtvaardigen zal tot zegening zijn.”

“Zalig zijn de doden die in den Heere sterven, van nu aan. Ja, zegt de Geest, opdat zij rusten mogen van hun arbeid; en hun werken volgen met hen.”

M. den Admirant, ‘s-Gravenhage

Literatuur

De voornaamste geraadpleegde bronnen zijn twee artikelen van prof. dr. J.H.F. Kohlbrugge: Hermann Friedrich Kohlbrugge in Utrecht in: Maandblad van Oud-Utrecht, VII (1932), p. 66-70, 74-77; Uit de historie der familie Kol, Utrechtsch Nieuwsblad, 1, 3 en 4 februari 1936. Tevens zijn gegevens ontleend aan: W. van der Zwaag, Jean Louis Bernhardi, 1811-1873: een leketheoloog uit de school van Kohlbrugge en Bilderdijk, Houten 1987.

Noten

1 Met dank aan de heer H. Boele, die op mijn verzoek het concept van dit artikel beoordeelde, enkele verbeteringen aanbracht en mij de tekst van Kolhbrugge’s laatste brief aan E.H. Kol verstrekte.

2 Ontleend aan het artikel van dr. S. Gerssen, Kohlbrugge: Alles hangt aan een komma, gepubliceerd in Hervormd Utrecht (1981), Kerkblaadje (1981) en in Grensverkeer (1986).

3 Vanaf het midden van de 19de eeuw speelde de firma “ Vlaer en Kol” een toonaangevende rol in het bankwezen in Utrecht en het Sticht. In 1967 ging de firma een samenwerkingsverband aan met Pierson, Heldring en Pierson. Toen deze bank in 1977 door de AMRO Bank werd overgenomen, verviel de naam Vlaer en Kol. Tot die tijd was “Vlaer en Kol”, opgericht in 1748, de oudste bank van Nederland.

4 De originele brief was vroeger in het bezit van Ds. D. van Heyst (1913-2001). Bij de voorbereiding van een artikel over de gebroeders Heinrich en Benjamin Lütge maakte ik een kopie van de brief ( het artikel werd gepubliceerd in Kerkblaadje jg. 77 (1986), nrs. 8 – 21).


Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 oktober 2019

Ecclesia | 8 Pagina's

Everard H. Kol, (1816-1888), Kohlbrugge�s trouwe vriend1

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 oktober 2019

Ecclesia | 8 Pagina's