Om de ziel van de jongere (VIII)
HHeel raak heeft de schrijver van Spreuken 1 t/m 8 in het zevende hoofdstuk getekend hoe een jongeman bij het vallen van de avond in de strikken kwam van het kwaad. Hij ontmoette het kwade in de gestalte van een hoer. Zij hield zich schuil op donkere plekken in de straten en op de pleinen.
De Wijsheid – in het openbaar en vrijmoedig
In hoofdstuk 8 zien we dezelfde stad. Het is geen avond, maar klaarlichte dag. Het stadsbeeld wordt gedomineerd door een vrouw die het tegenbeeld is van de hoer, die nergens meer te bekennen is: Vrouwe Wijsheid.
Haar optreden kenmerkt zich door wat de Duitser zou noemen ‘Feierlichkeit’. Haar manier van doen is ‘voornaam’, ‘feestelijk’ en ‘eerbiedwaardig’ tegelijk. Zij houdt zich niet op in het donker en in schuilhoeken maar zoekt de openbaarheid. Ze is te vinden op de hoogten van de stad, ze staat midden op de straten; ze komt in de poorten van de machtigsten, waar ze raad geeft; ze heet degenen die de stad binnenkomen met gezang welkom.
Vrouwe Wijsheid spreekt vrijmoedig. Ze schaamt zich niet voor haar boodschap, overtuigd als ze is van het belang ervan voor de hele stad. Ze spreekt immers de waarheid en haat de leugen. Zij is charmant –zingend nodigt zij uit om naar haar te luisteren, met name de argelozen en degenen die niet zijn opgevoed of goede raad in de wind sloegen. 1
Het is duidelijk waarom de vader van de jongen haar bij zijn zoon aanprijst: ‘Jij, ga voor de Wijsheid uit als een heraut, opdat inzicht (d.w.z. de Wijsheid) naar je zal luisteren!’ Hij bedoelt: voeg je bij haar, stel je in haar dienst, geef hoog op van haar en raadpleeg haar in moeilijke situaties.
Wie is de Wijsheid?
De vraag rijst: wie is deze vrouw? Zij introduceert zichzelf en vertelt iets over haar afkomst:
‘Ik wijsheid woonde bij raadgeving,
ik heb kennis en het begrijpen erbij geroepen.’
Uit wat ze verder zegt, blijkt dat de Wijsheid door God tot aanzijn is geroepen voorafgaand aan de schepping. Hij ging toen Hij alles maakte bij haar te rade. Toch is ze in eerste instantie voor haar wijsheid afhankelijk van God: zij verbleef bij ‘Raadgeving’ en riep tot Hem om kennis en het begrijpen van de dingen.
De centrale boodschap
Zij die bij God woonde, is het dus die nu in de stad haar stem laat horen, innemend en zelfbewust. Ze zingt, ze verheft haar stem en nodigt: ‘Neem mijn opvoeding aan en geen zilver, kennis boven beproefd goud, verkies de juiste waarneming boven gelouterd goud, want de wijsheid is beter dan edelstenen, er is geen waarde die tegen haar opweegt!’ Centraal staat de zin ‘verkies de juiste waarneming boven goud.’ De opvoeding van de Wijsheid bestaat erin dat de argelozen op een juiste manier gaan waarnemen, om zo de dingen en situaties recht te doen.
Even daarvoor heeft zij enkele woorden gesproken, die we in dit licht kunnen begrijpen. Ze zei: ‘Doe een hart aan.’ Deze uitdrukking komt uiterst zelden voor in de Griekse literatuur. De Wijsheid wil ermee zeggen dat de jongere er zorg voor draagt dat zijn ‘hart’ gaat functioneren. Hij doet dat door zijn ‘hart’ (zijn binnenste) voor haar boodschap te openen. Pas dan is hij in staat de werkelijkheid waar te nemen zoals die is.
Wat dit betekent, wordt duidelijk in 1 Koningen 3. Salomo staat er aan het begin van zijn koningschap. Hij wil in Gibeon gaan offeren. In de nacht verschijnt God hem in een droom en vraagt hem: ‘Vraag wat Ik u zal geven!’ Salomo antwoordt (LXX): ‘En nu, HERE, mijn God, U hebt uw knecht de plaats van mijn vader David gegeven, en ik ben een jonge knaap, ik weet niet uit of in te gaan. Uw knecht ben ik in het midden van uw volk, dat U hebt uitgekozen, een groot volk, dat niet geteld kan worden. Geef uw knecht een hart om te luisteren en om recht te kunnen spreken over uw volk in gerechtigheid, om te kunnen onderscheiden tussen goed en kwaad.’ Salomo vraagt om een hart dat opmerkzaam is, dat in staat is te luisteren naar God. Pas als hij zo’n hart heeft zal hij in staat zijn om de dingen juist te kunnen beoordelen en situaties te doorzien.
Het is duidelijk dat alleen wie zich openstelt voor God wijs wordt. Wie zich voor Hem afsluit wordt dat niet. Hij ‘ziet’ niet en loopt het risico dat hij haaks komt te staan op de werkelijkheid. Hij komt in conflict met het hoe en waarom van de dingen.
Cultuur
We raken met deze notie aan het geheim van wat werkelijk cultuur is. Cultuur komt pas dan tot stand als de mens recht doet aan hoe de schepping bedoeld is. Dat beoogde de Here God toen Hij de dieren bij Adam bracht, zodat Hij ze een naam kon geven. Adam doorgrondde de dieren, die God elk naar zijn aard gemaakt had. Dat verleende hem gezag. Zij voelden zich gekend. Ook moest Adam de aarde bebouwen, in cultuur brengen. Door open te staan voor God, was hij in staat de aarde zo te bewerken dat uit de natuur cultuur verrees.
Dit laatste gold tot voor kort ook voor onze Westerse samenleving waar het gewone volk de kerk bezocht. Door te luisteren naar Gods stem werd een zintuig aangesproken dat velen fijngevoelig maakte, zodat zij in staat waren om een meerwaarde te leggen in de schepping met gebruikmaking van wat de schepping aan goeds bood. Dit kwam tot uiting in de vormgeving van het landschap, in de bouw van steden enz. Toen bijna een eeuw geleden Romano Guardini het Como-meer bezocht, schreef hij enkele brieven waarin hij vertelde hoe hij onder de indruk raakte van de omgeving waar hij verbleef: dorpen en huizen, villa’s en parken vormden een bijna natuurlijke eenheid met de bergen en het water, dat op verschillende momenten van de dag, al naar gelang van de zonnestand, een andere kleur weerspiegelde. Het geheel deed weldadig aan. 2
Wie de brieven leest, begrijpt de schok die door hem heenging, toen hij in de verte het oorverdovende geluid hoorde van een motor die over de kronkelwegen in de bergen zijn weg zocht. Hij besefte: ik leef op een breukvlak in de tijden. Ook deze streek is niet ‘veilig’ voor de moderne mens en de moderne techniek. De moderne mens raakt vervreemd van wat de schepping ‘zegt’. Hij loopt het risico dat hij annexeert omdat hij geen gevoel meer heeft voor de essentie van de dingen; hij heerst en legt zijn wil op aan de schepping, omdat hij geen geest meer heeft, omdat de afstemming op God ontbreekt. Om die reden is hij nauwelijks in staat om cultuur te scheppen. Geld, snelheid en vertier zijn belangrijker dan zorg en cultivering.
Guardini probeert in zijn brieven recht te doen aan de moderne mens. Hij hoopt er vurig op en spreekt ook de verwachting uit dat deze in staat zal zijn een geestelijke oriëntatie te herwinnen, wat ertoe leidt dat hij zo met de techniek om kan gaan dat hij er geen slaaf van wordt, dat wetenschap en techniek dienstbaar worden aan het hart, de geest. Maar op iedere bladzijde voelt de lezer zijn zorg: zal het werkelijk zo gaan; zal de afstomping die samenhangt met het gemis van een open hart, niet steeds grotere vormen aannemen?
Domheid als schuld
Tegenover het luisteren staat hoogmoed, tegenover wijsheid domheid, tegenover cultuur wanorde en geweldpleging. Domheid en geweldpleging komen dus voort uit hoogmoed (zoals bij Adam). Dit is fraai onder woorden gebracht door Thomas van Aquino: de hoogmoedige erkent geen grenzen omdat hij zichzelf niet wil zien in zijn creatuurlijkheid, zijn geschapen-zijn. Hij wendt zich af van Degene die hem schiep. Hij veroordeelt zich tot een leven waarin een hogere werkelijkheid geen rol meer speelt. Daardoor valt het bewustzijn van een maatstaf, die aan de dingen begrenzing verleent, weg. Het gevolg daarvan is dat hij geen eerbied meer kent. Hij stemt zijn leven af op zijn wensen en inzichten. Domheid (het niet weten om te gaan met de dingen) is volgens Thomas geen lot, maar schuld. 3
Wanneer iemand zich niet op God oriënteert, niet opmerkzaam is en luistert, verliest zijn hart diepte en waar geen diepte is, kan hij de dingen niet meer waarderen overeenkomstig hun aard en bestemming. Het zintuig daarvoor gaat ontbreken.
Een prachtige beeldspraak
Wat hier gezegd wordt, schildert de profeet Jeremia met een prachtige en indringende beeldspraak (Jer. 17 LXX): ‘Vervloekt is de mens die zijn vertrouwen stelt op de mens en die zijn steun zoekt in zichzelf en zijn hart verwijdert van God. Hij is als een tamarisk, in de woestijn, die niet ziet wanneer het goede naar hem toekomt en die geplant is aan zilte oevers en in de woestijn, op dermate zoute grond dat hij onbewoonbaar is.’ Jeremia bedoelt: degene die zijn hart verwijdert van God en zichzelf als uitgangspunt neemt, raakt afgestompt en negatief. Hij heeft het zelfs niet meer in de gaten als het goede naar hem toe komt. Het doet hem niets meer. Hij blijft in zoute grond staan. Zelfs het goede brengt daar geen verandering in aan – al ontvangt hij nog zoveel.
Hoe anders is degene die God kent!: ‘Gezegend de mens, die op God vertrouwt en hoopt. Hij wordt als een vruchtbare boom die aan water staat en zijn wortels uitslaat tot waar het vochtig is. Hij zal niet angstig zijn als de hitte komt en aan hem zullen bloeiende twijgen zijn. In een jaar waarin het niet regent is hij niet bang en zal hij niet ophouden vruchten te dragen.’
Wie op God vertrouwt, kan zijn wortels uitslaan, tot waar er vocht is. De wortels reiken diep, waardoor hij zelfs bij tegenslag vruchten geeft. Waar de goddeloze negatief blijft en het goede niet meer waarneemt, omdat hij zijn hart van God afwendt, blijft degene die met God leeft, het goede zien – ook in tegenslag. Dat komt omdat hij diepe wortels heeft die reiken tot het vocht. Zijn hart heeft diepte. En in het hart vallen de beslissingen. Daar wordt uitgemaakt hoe men tegenover het leven staat: afgestompt, negatief en gewelddadig of fijnzinnig, eerbiedig en dankbaar. Om die reden zegt Jeremia: ‘Dieper dan alle dingen is het hart en zo is een mens. Maar wie kan hem begrijpen?’ (Jeremia 17: 9 LXX)
De woorden van Jeremia brengen ons in aanraking met wellicht de grootste kwaal van onze huidige samenleving: de afstomping van het zintuig dat aan de werkelijkheid recht kan doen: het hart. Alleen hij is daar toe in staat die in contact staat met de wijsheid, die zijn niet steunt zoekt in de mens en in zichzelf (terwijl hij zijn hart onttrekt aan God) maar die zijn wortels uitslaat, tot waar God is, zoals Jeremia zegt.
Wie doorgrondt de dingen? Fenomenologie
In de eerste helft van de vorige eeuw stond in de filosofie de vraag centraal hoe de mens ertoe komt om de dingen juist waar te nemen en in te schatten. Martin Heidegger was wel de beroemdste van de fenomenologen die zich met deze vraag bezig hielden. In zijn eerste college na de Eerste Wereldoorlog wist hij zijn studenten te boeien door de simpele vraag te stellen wat ze ‘zagen’ toen ze de audiëntiezaal van de universiteit binnen waren gekomen en de katheder, waarachter hij zou spreken, zagen staan. Hoe komt het dat ze in de stukken hout, die aan elkaar bevestigd waren, een ‘katheder’ zagen. Hij liet hen zien dat de planken waaruit de katheder bestond door een universitaire traditie van eeuwen een bepaald waarde hadden. De dingen ‘betekenen’ dus iets in een context. 4 Waar Heidegger inmiddels niet meer aan wilde geloven, was het bestaan van God. Als geen ander moet hij beseft hebben dat er, voor wie de dingen in het licht van God ziet, in de werkelijkheid een dimensie meer oplicht. Hij sloot zich daarvoor af en probeerde de werkelijkheid te duiden zonder God, terwijl hij zocht naar de diepte en de puurheid van de dingen.
De Alfa en de Omega Dat de werkelijkheid alleen dan goed geduid kan wor
Dat de werkelijkheid alleen dan goed geduid kan worden, als we haar zien in het licht van God, is op een buitengewoon verhelderende manier onder woorden gebracht door Johann Georg Hamann. Hij schrijft: Laat iemand eens proberen de eerste zin van de Ilias van Homerus te lezen, terwijl hij de letters ‘alfa’ en ‘omega’ (a en o) eruit weghaalt. De zin wordt onleesbaar. Zo is de schepping onleesbaar wanneer men de Naam van God en van Christus eruit weghaalt (de Alfa en Omega). Men ziet de zin, de bedoeling van de schepping niet meer, evenmin de rijkdom ervan. Het gevolg is, aldus Hamann, dat men ofwel abstract met haar omgaat en over haar heerst ofwel haar in sentimentaliteit omhelst, zodat men haar verstikt. Ongetwijfeld dacht Hamann aan de verstandelijk ingestelde verlichtingsdenkers en aan de sentimentele, romantische Rousseau. Zij zagen de schepping ofwel als louter materie, waarmee je kunt doen wat je wilt ofwel ze verafgoodden de natuur op een dweperige en sentimentele manier, als het eigenlijke geestelijke tehuis van de mens, zonder te rekenen met het kwaad (zoals later de hippies). Onder beide lijdt de schep-ping: ‘onder uw abstractie en uw dweperige omhelzing (....) terwijl ze des te meer uitziet naar de openbaring van de kinderen van God’ 5 , die haar op waarde weten te schatten. Dat kunnen zij omdat bij hen niet alleen het verstand en het sentiment (gevoel) functioneren, maar vooral het hart.
Het hart, het luisteren naar God maakt dat wij ècht waarnemen: de bedoeling zien van de dingen, de waarheid die erachter schuilgaat en de orde van God, die de schepping haar weg wijst.
Wie dit beseft, begint te begrijpen waarom de Westerse cultuur meer en meer belandt in een impasse waar ze niet meer uit komt. De oerbijbelse noties die Hamann aansnijdt, maken duidelijk waar de verruwing van de samenleving, die onmiskenbaar aan de gang is (tv, geweld op straat, drugscriminaliteit, de om zich heengrijpende ‘porno-indrustrie’) vandaan komt.
De Wijsheid als gids
Valt hieraan te ontkomen? Hoe kunnen jonge mensen daaraan ontkomen? Het is méér dan tijd dat men in de theologie oog gaat krijgen voor de bijzonder grote betekenis van de Wijsheidsliteratuur in de Bijbel! Want via de Bijbel kan de stem van de Wijsheid nog steeds jonge mensen bereiken. Pas wanneer zij deze stem volgen, gaat de werkelijkheid voor hen open, zien ze een weg, een roeping in het leven.
De Wijsheid roept hen. Als ze met haar meegaan, komen ze waar zij zich ophoudt: op de hoogten van de steden, in de straten, bij de machtigen, bij de poorten van de stad. Op de hoogten liggen de pleinen en staan de tempels, in de straten staan de winkels, lopen moeders met kinderen, bij de poorten van de machtigen wordt advies verleend, door de stadspoorten, waar de Wijsheid zingt, wordt handelswaar binnen gebracht. De wijsheid maakt dat de jonge mensen die met haar meegaan, zich dáár verdienstelijk kunnen maken. Ze zorgt ervoor dat hun ogen opengaan voor het mooie van het leven en voor de roeping die met het leven gegeven is: in de dienst aan God, in de winkel of als moeder, als advocaat of rechter, in de handel.
Ook Vrouwe dwaasheid is er, maar de Wijsheid is machtiger en weet voor haar kinderen te zorgen. Ze zegt: bij mij is Raad en Standvastigheid! (Spreuken 8: 14 LXX)
H. Klink, Hoornaar
Noten
1 Voor de samenhang tussen openbaarheid, vrijmoedigheid en het spreken van waarheid in de oudheid zie: Michel Foucault, Parrèsia, vrijmoedig spreken en waarheid, Amsterdam, 2004.
2 Romano Guardini, Brieven van het Como-meer, Brugis, 1961
3 Zie Annie Kraus, Vom Wesen und Ursprung der Dummheit, Köln, 1961, blz. 34, 35. Zie voor deze notie ook Johann Georg Hamann, Golgotha und Schleblimi, Gütersloh, 1956, blz. 161: ‘Glaube und Zweifel wirken auf das Erkenntnisvermögen des Menschen, wie Furcht und Hoffnung auf seinen Begehrungstrieb.’
4 Rudiger Safranski, Ein Meister aus Deutschland, Heidegger und seine Zeit, Frankfurt am Main, 1997, blz. 112 ev.
5 Johann Georg Hamann, Aestetica in Nuce: in Werke, II Band, Wuppertal, 1999, blz. 207, 208.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 16 november 2019
Ecclesia | 8 Pagina's