Niet van deze tijd (3)
Gezag en vrijheid
D“De vormende kracht van het revolutionaire tijdperk ligt in het atheïsme, in het zonder God zijn”, hebben wij Groen horen zeggen. God heeft het laatste woord, niet de mens. De algemene grondslag van rechten en plichten ligt in Gods soevereiniteit. Wanneer deze wegvalt, doordat men haar loochent of “naar de hemel verbant”, waar blijft dan de oorsprong van het gezag, van het recht, van elke heilige en plichtmatige positie in de staat, in de maatschappij, in de huiselijke kring? Dan is er, ondanks alle maatschappelijke verschillen, geen wezenlijk verschil meer tussen de mensen. “Neem God weg en (…) de mensen zijn in revolutionaire zin vrij en gelijk. Staat en maatschappij vallen uiteen. Er is een beginsel van ontbinding dat niet ophoudt voordat de onderverdeling stukloopt op geïsoleerde mensen, op eenlingen, op ondeelbaren, op individuen. Groen stelt daarentegen: door zich te onderwerpen aan een louter menselijk gezag vernedert men zich. “De mens is te groot om zich voor de medemens te buigen, wanneer deze gezag uitoefent in eigen naam.” 1
Maar hoe dan volgens het revolutionaire beginsel een staat te vormen op een manier, die níet onterend voor de mensheid is? Het antwoord op deze vraag vinden wij in het Contrat Social (maatschappelijk verdrag) van Rousseau: alleen door een vrijwillige overeenkomst kan een vereniging tot stand komen. De staat komt niet op uit de natuur, zij kan alleen uit onderling goedvinden, uit de conventie (verdrag), geboren worden. Dit houdt in, dat alleen een republiek recht van bestaan heeft, en wel een democratische republiek: een volksregering in de zin van de algemene vrijheid en gelijkheid. De wet van de staat is de volkswil. Deze is aan geen enkele beperking onderhevig. “De algemene wil is altijd recht.” 2 De enkeling heeft geen rechten: het wezen van het maatschappelijk verdrag ligt in het volledig prijsgeven van zijn rechten. Hij staat geheel en al ter beschikking van de staat. Zijn vrijheid is onderwerping aan de wet, d.i. het maat- schappelijk verdrag, dat destijds met algemene stemmen is aangenomen, zodat de minderheid zich voortaan aan de meerderheid heeft te onderwerpen. Ergo: de beslissing van de meerderheid is te allen tijde bindend voor allen. Kiest men voor een andere mening dan de mijne, dan is mijn mening kennelijk fout: wat ik voor de algemene wil gehouden had, was het dus níet. Als de (soevereine) algemene wil oordeelt, dat mijn dood voor de staat van nut is, dan moet ik sterven. “Een vollediger absolutisme”, zegt Groen, “is niet denkbaar. De vrijheid van de burger is lijfeigenschap, nee, zelfs overgave van zowel het lichaam als de ziel aan de staat.” 3
Maar bestaat vrijheid dan niet in onderwerping aan de wet? Ja, zegt Groen, maar alleen dan, wanneer de wet berust op erkenning van de hoogste wetgever en op onderwerping aan zijn geboden. Wanneer de wet op het goedvinden van de meerderheid berust, als de vrijheid het onvoorwaardelijk gehoorzamen aan menselijk welbehagen is, dan is zij een hersenschim. Waar Gods soevereiniteit niet wordt erkend, moeten ook familiebanden verbroken worden. Van de relatie tussen ouders en kinderen blijft niets anders over dan “een voorbijgaande band tussen bandeloosheid en bijna dierlijke gehechtheid.” Uit de wil van allen, ontstaat de almacht van de staat. Het behoud en het welzijn van de staat is de hoogste wet. Het gevolg is, dat de kinderen staatseigendom zijn: “de kinderen behoren aan de republiek, voordat zij aan hun ouders toebehoren.” 4 Met andere woorden: van vaderlijk gezag, van vaderlijk recht is geen sprake meer. Het gezinsleven is een hersenschim of in elk geval een misbruik, dat hervormd moet worden.
Vandaag de dag wordt duidelijk, wat deze “hervorming” inhoudt. Het gezinsleven staat momenteel onder sterke spanning. Het huwelijk als een verbintenis voor het leven is zijn vanzelfsprekendheid kwijtgeraakt. De traditionele visie op het ouderschap heeft vrijwel afgedaan. Vooral de rol van de moeder staat ter discussie. Het “recht” op een eigen “carrière” komt niet zelden in botsing met de taak van de opvoeding. Vrouwen, die uitsluitend voor de opvoeding van hun kinderen kiezen, hebben vaak het gevoel als zonderling beschouwd te worden. Veelzeggend zijn de krampachtige pogingen om de verschillende geaardheid van man en vrouw zoveel mogelijk te verdoezelen. De dichteres is dichter geworden, de directrice wordt als directeur aangesproken. Een ontwikkeling, die m.i. juist het vrouw-zijn tekort doet. En dan de waardedaling van het gezag. In een maatschappij, waarin allen gelijk zijn, verliest het gezag aan waarde.
Wat dit betekent hebben wij kunnen merken, toen de maatregelen, door onze regering genomen om een tweede golf van de corona-epidemie te voorkomen, door een groot aantal merendeels jongere mensen genegeerd werden, waardoor het aantal besmettingen in korte tijd drastisch toenam. Men wenste zich niet langer te houden aan de opgelegde beperkingen, waardoor het houden van feesten aan banden werd gelegd, en men tartte het openbaar gezag, waardoor men willens en wetens de kwetsbare groepen in de samenleving in gevaar bracht. Een uiterst bedenkelijke opvatting van het begrip “vrijheid” verraadt: “Laat ons eten en drinken en vrolijk zijn…”
Noten 1 Ongeloof en Revolutie, 190v. 2 Idem, pag. 194 3 Idem, pag. 195. 4 Idem, pag. 200.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 oktober 2020
Ecclesia | 8 Pagina's