Huilen met Luther
Luther over zijn twee gestorven kinderen
Net als in de middeleeuwen in het algemeen was de dood ook in Luthers persoonlijke leven alom aanwezig. Het is ook daarom niet verwonderlijk dat het een thema is dat al in het begin van zijn theologisch denken aandacht kreeg ook in latere jaren in theologisch en pastoraal opzicht actueel bleef. 1 Zo drong de dood zich onder meer aan Luther op door het sterven van twee van zijn kinderen. Sinds ik een jaar geleden onze ‘stilgeboren’ Olivier moest begraven, voel ik me ook in dit verdriet en zijn omgaan met de dood aan Luther verbonden. Naast de eerste vraag hoe Luther ermee omging, wil ik daarom ook de vraag beantwoorden wat dit bij mij oproept.
Elisabeth, de oudste dochter van Maarten Luther en Katharina von Bora, werd geboren in 1527, een week nadat de pest die dat jaar hevig woedde, voorbij was. Het leek een nieuw begin voor de familie Luther. Maar vanaf haar geboorte was ze ernstig ziek. Er is erg weinig over Elisabeth en haar overlijden bekend, maar het is aannemelijk om te veronderstellen dat ze op 3 augustus 1528 aan deze ziekte ook is overleden. In zijn geschrift Ob man vor dem Sterben fliehen möge 2 zette Luther zijn visie uiteen om de doden naar oud gebruik buiten de stad te begraven. Begraafplaatsen moesten rustige plaatsen van gebed en herinnering zijn en niet vol van commerciële activiteiten, zoals blijkbaar het geval was op de Wittenberger begraafplaats(en). 3 Zo begroeven Luther en Katharina hun dochter de dag na haar sterven op de begraafplaats van het heilige kruis, dichtbij een van de stadspoorten. Op het grafsteen werd gezet: “Hier slaapt M. Luthers dochter Elisabeth, gestorven op 3 augustus 1528.” Op 5 augustus schreef Luther zijn vriend Nikolaus Hausmann dat hij diepbedroefd was. “Ik ben zo getroffen door verdriet over haar, dat ze mij met een bijna moederlijke hart heeft achtergelaten.” 4 Voor die tijd kon de Wittenbergse vader – die zich als een strenge opvoeder kon laten gelden 5 – niet geloven dat het hart van een vader zo week kon worden voor zijn kind.
Negen maanden na Elisabeths dood werd in mei 1529 Luthers tweede dochter geboren: Magdalena, die zij liefkozend ‘Lenchen’ noemden. In 1542 werd ze ernstig ziek. Vader en moeder Luther dachten dat ze hun dertienjarige dochter goed zou doen wanneer door haar favoriete broer Hans erbij te halen. Ze stuurden daarom een koetsier naar Torgau om hem zo snel mogelijk bij zijn stervende zus te laten zijn. Toen Hans op 7 september bij het huis van zijn ouders kwam, trof hij haar stervend aan. Een gesprek tussen Luther en zijn dochter aan het sterfbed is opgenomen in de Tischreden: “Magdalena, mijn dochter, blijf je graag hier bij je vader en zie je ook uit naar die Vader? Daarop antwoordde zij: ‘ja, lieve vader, hoe God het wil.’ Daarop zei haar vader: jij lieve dochter.’” 6 Luther herhaalde verschillende keren hoe graag hij haar zou willen houden. De wil van God moet echter worden gedaan. Toen Magdalena’s laatste krachten het begaven en wilde sterven, viel Luther op zijn knieën voor haar bed, huilde hevig en bad dat God haar zou verlossen. Toch duurt het nog twee lange weken na de komst van haar broer voordat Magdalena op 20 september stierf in de armen van haar vader, en in het bijzijn van in elk geval moeder Katharina, Philippus Melanchthon en diaken Georg Rörer. Bij haar kist zei Luther: “Jij, beste Lenchen, zult weer opstaan en stralen als een ster, ja, als de zon!” Aangezien de kist te smal en te kort voor haar was gemaakt, zei hij in bewoordingen waaruit zijn typering van de dood als slaap blijkt: “Het bed is te klein sinds ze gestorven is. Ik ben gelukkig van geest, maar naar het vlees ben ik erg verdrietig; het vlees wil er niet heen, het afscheid nemen kwelt iemand mateloos. Het is merkwaardig om zeker te weten dat ze vrede heeft, dat het haar goed gaat, maar om toch zo verdrietig te zijn.” 7
Sabine Hiebsch schrijft terecht dat Luther aan de ene kant het vertrouwen had dat zijn dochter nu bij God was, maar het aan de andere kant zijn gevoelens versterkte van levensmoeheid. 8 Ruim een maand na haar overlijden schrijft Luther zijn monniksbroeder Jakob Propst: “Mijn allerliefste dochtertje Magdelena is heengegaan tot de hemelse Vader, vol geloof in Christus is ze ontslapen. Ik heb mijn vaderlijke genegenheid overwonnen, en brieste met behoorlijke dreiging tegen de dood en deze verontwaardiging ik met tranen getemperd. Ik heb haar hartstochtelijk liefgehad. Maar de dood zal op die dag, samen met diegene die haar aanstichter is, overwonnen worden. Gegroet en bidt voor mij! Op de dag van Dionysius, 1542. Mijn Käthe groet u met verstikte stem en met van tranen gevulde ogen.” 9
Verdriet en troost gaan hand in hand. De hoop blijft. Op de grafsteen gaf hij hieraan uitdrukking:
“Hier slaap ik, Lenchen, dochter van doctor Luther, Rust met alle heiligen in mijn bed, Die in zonden was geboren, Had eeuwig moeten zijn verloren; Maar nu leef ik en heb het goed, Heere Christus, verlost door Uw bloed.” 10
Tegen de mensen die kwamen helpen bij de begrafenis zou Luther hebben gezegd: “Ik heb een heilige naar de hemel gestuurd, ja, een levende heilige! Och, hadden wij maar zo’n dood! Een dergelijke dood zou ik op dit moment accepteren.” Toen men van de begraafplaats terugkeerde: “Mijn dochter is nu geborgen, zowel naar lichaam als ziel. Wij christenen hebben niets te klagen. Wij weten dat het zo moet zijn.” 11 Enkele dagen na haar overlijden en begrafenis schrijft Luther een brief aan zijn vriend Justus Jonas waarin hij zich in het hart laat zien. Hier zien we niet alleen de sterke reformator die het leven voor de dood plaatst, maar vooral een innig verdrietige vader die worstelt met de rauwe pijn om een kind te verliezen. “Ik denk dat je wel gehoord zult hebben dat mijn allerliefst dochtertje Magdalena is wedergeboren tot het eeuwige Rijk van Christus. En hoewel mijn vrouw en ik alleen maar behoorden te danken, en blij moesten zijn vanwege dit gelukkige einde en dit zalige sterven, waardoor ze de macht van het vlees, van de wereld, van de Turk en de duivel is ontkomen - is toch de kracht van de tedere gevoelens van ouders zó groot, dat wij dit niet kunnen zonder te snikken, zonder van harte te zuchten en het allerdiepste zielsverdriet te ervaren. Want iedere trek, ieder woord, iedere beweging van dit levende en stervende, dit allergehoorzaamste, zeer volgzame en zeer liefhebbende dochtertje staat zo diep in ons hart gegrift, dat zelfs het sterven van Christus, waarmee immers geen ander sterven te vergelijken is, de droefheid niet helemaal, zoals het zou moeten, kan verdrijven. Dank jij God maar in onze plaats. Heeft Hij, Die ons vlees zó heeft verheerlijkt, ons geen grote genade bewezen? Je weet dat zij zo’n mild, zacht, vriendelijk karakter had. Geloofd zij de Heere Jezus Christus, Die haar geroepen, verkoren en verheerlijkt heeft. O, mochten mij en ons allen zo’n sterven, ja, zo’n leven ten deel vallen; dat alleen smeek ik van God, de Vader van alle vertroosting en barmhartigheid.“ 12
Het verdriet van het verliezen van een kind raakte de Wittenberger reformator diep. Hij typeert het alsof er een deel van zijn lichaam en van dat van de moeder is gestorven. 13 Toen een zoontje van zijn vriend Justus Jonas stierf, liet hij hem weten dat hij dit sterven niet moest zien als teken van godverlatenheid. 14 Satan moest er overigens niet op rekenen dat Luther van zijn geloof afvalt wanneer hij zijn vlees en bloed zou moeten begraven, zo getuigt hij in het laatste couplet van Ein feste Burg, een lied dat hij waarschijnlijk schreef in 1528 of 1529. Het is een couplet dat niet altijd gezongen wordt, maar dat begint met de machtige belijdenis dat Gods Woord stand houdt in eeuwigheid.
Precies die woorden kwamen bij me naar boven toen ik 478 jaar na het overlijden van Magdalena, op 18 november 2020, de dorpskerk van Meteren binnenliep met in mijn armen een klein, wit gelakt kistje met onze Olivier. Geen dertien jaar oud geworden, maar bij 36 weken zwangerschap overleden. Het licht van de glimmende, koperen kroonluchters leken als nooit tevoren hun lichtstralen precies te laten vallen op de oude kanselbijbel. De Bijbellezing van die morgen kwam terug, Jesaja 40,8: “Het gras verdort, de bloem valt af, maar het Woord van onze God bestaat voor eeuwig.” De dode Olivier hoort bij het tijdelijk leven; maar het Gods Woord overstijgt de tijd. Met dat geloof in de levende Christus, het vleesgeworden Woord, werden we de kerk binnengeleid. En zo zette ik even later het kistje met daarin het mooie, kleine lichaampje van het mannetje dat we nooit echt hebben leren kennen, op de rulle aarde in het grafje. Troostvol is niet alleen de wetenschap dat hij daar slechts lag te rusten tot op de jongste dag, maar vooral dat hij toen al was opgenomen in de eeuwige nabijheid van God: Vader Zoon heilige Geest. Een even onbevattelijke als diepe, troostvolle gedachte. Als ouder voel je aan al je zintuigen dat het de omgekeerde orde is. De christelijke filosoof Nicholas Woltertorff schrijft naar aanleiding van het verlies van zijn zoon Eric: “It’s so wrong, so profoundly wrong, for a child to die before its parents. It’s hard enough to bury our parents. But that we expect. Our parents belong to our past, our children belong to our future. We do not visualize our future without them. How can I bury my son, my future, one of the next line? He was meant to bury me!” 15 Maar als je weet dat je kind zijn eeuwige bestemming heeft bereikt, weet je ook dat je kind je is vóórgegaan. En dat doet het verlangen naar de hemel groeien, zoals ook Luther liet zien. Om hem, hen, en Hém te ontmoeten.
Dat Luther twee kinderen heeft verloren, wordt van een biografisch gegeven een gezamenlijke ervaring en een gedeeld referentiekader. Van een verheven, inspirerende reformator van 500 jaar geleden wordt hij een worstelende, rouwende en gelovige metgezel. 16 Kon ik jaren geleden schudden van het lachen met het boekje Lachen mit Luther 17 , nu leerde ik huilen met Luther. Nu troost ik me met de ontroerende gedachte dat Olivier samen met Elisabeth en Magdalena Luther, samen met nog veel meer ongeboren en geboren kinderen, en misschien wel schoudertje aan schouder met de grote Luther zelf, God verheerlijkt.
Vooralsnog moet ik het in dit onvoltooide, van gebrokenheid en dood doortrokken leven echter doen met een verlangen naar de voltooiing. Met de tijd van het ‘gelovige nochtans’ waarin we ons zoeken te verhouden met de dood, die door Christus Jezus, het vleesgeworden Woord niettemin definitief is overwonnen. Het is wachten op het leven dat begint met de dood, zo zet Luther stevig neer. In zijn Sermon von der Bereitung zum Sterben (1519) noemt hij het sterven van de heiligen een nieuwe geboorte. “Hun feest noemt men in het Latijn ‘natale’, dat betekent: geboortedag.” 18 In die lijn kon Dietrich Bonhoeffer zeggen: “Eigenlijk zeggen de doden tot de levenden: jullie zijn de stervenden en wij de levenden.” 19 Zolang het nodig is, zingen wij daarom het ‘Lutherlied’, inclusief dat aangrijpende vierde vers.
Gods Woord houdt stand in eeuwigheid en zal geen duimbreed wijken. Beef, satan! Hij, die ons geleidt, zal u de vaan doen strijken! Delf vrouw en kind’ren ‘t graf, neem goed en bloed ons af, het brengt u geen gewin: wij gaan ten hemel in en erven koninkrijken! 20
Noten 1 Sabine Hiebsch, Martin Luther. Zijn leven, zijn werk, (Kampen: Kok, 2009), 199. 2 WA 23, 338-372. 3 Elke Strauchenbruch, Luthers Kinder, (Leipzig: Evangelische Verlaganstalt, 2010), 80.
4 WA B 4, 511. 5 Arthur Alderliesten, “Vader en zoon Luther,” in Protestants Nederland, 78, nr. 10 (oktober 2014), 215-217. 6 WA Tr 5, 186 e.v. 7 WA Tr 5, 187. 8 Hiebsch, Martin Luther, 264. 9 WA B 10, 157. Vertaling Maarten Klink. 10 WA Tr 5, 185-186. 11 Strauchenbruch, Luthers Kinder, 90. 12 WA B 10, 379. 13 Selderhuis, Luther. Een mens zoekt God, (Apeldoorn: De Banier, 2016), 302. 14 Selderhuis, Luther, 302. 15 Nicholas Wolterstorffs Lament for a son, (Michigan: Eerdmans, 1987), 16. 16 Buiten Nicholas Wolterstorffs Lament for a son om ken ik overigens nauwelijks andere ontboezemingen van christelijke vaders die een kind hebben verloren. 17 Peter Karner, Lachen mit Luther. Traurigkeit ist des Teufels Instrument, (Wien: Verlag Der Apfel, 2002). 18 WA 2, 685-686. 19 Dietrich Bonhoeffer, Illegale Theologenausbildung Finkenwalde 1935-1937, DBW 14 (Gütersloh: Chr. Kaiser, 1996), 745. 20 Hervormde Bundel 1938, Gezang 96 vers 4, in een vertaling van J.J.L ten Kate.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 december 2020
Ecclesia | 8 Pagina's