Een bijzondere kerstpreek
Wat nu volgt is een preek die om meerdere redenen uitzonderlijk is. In de eerste plaats omdat hij nooit als zodanig gehouden is, in de tweede plaats omdat de prediker al zeven eeuwen niet meer leefde op het moment dat zijn preek werd opgeschreven, in de derde plaats omdat deze preek uit de pen van een dichter is gevloeid. Het gaat om de kerstpreek van de bisschop van Canterbury, Thomas Becket, in het bekendste theaterstuk van T.S. Eliot: ‘Murder in the Cathedral’. 1
Eliot 2 schreef dit werk in 1935 voor het Canterbury festival. Een aantal jaren daarvoor was hij tot geloof gekomen en lid van de Anglicaanse Kerk geworden. Het stuk geeft te denken over onder andere de betekenis van christelijk martelaarschap en de scheiding van kerk en staat. Nu, aan het einde van 2020, zijn deze thema’s niet minder urgent dan in 1935 en in 1170.
In dit artikel beschrijf ik kort de historische gebeurtenissen waarover het stuk van Eliot gaat. Vervolgens geef ik een korte schets van het begin van het stuk, gevolgd door de volledige kerstpreek. Ik sluit af met enkele fragmenten uit het vervolg van het stuk. De vertaling is van de hand van Peter Nijmeijer. 3
De historische gebeurtenissen
In het jaar 1170 vind op de 29e december een gruwelijke moord plaats. De bisschop van Canterbury, Thomas Becket, wordt op een lafhartige wijze door vijf ridders van koning Henry II omgebracht, nota bene in de kathedraal zelf. Hoe heeft het zover kunnen komen? Ooit was Becket als kanselier de vertrouweling van de koning. Hij was een voortvarend bestuurder die de belangen van de kroon op voortreffelijke wijze behartigde. Toen de positie van aartsbisschop vrij kwam dacht de koning een slimme zet te doen door zijn kanselier op die positie te benoemen. Dat bleek een misrekening te zijn. Tot verbazing van de koning voltrok zich een grote verandering bij Becket. Hij nam afscheid van het weelderige leven en legde bovendien zijn kanselierschap neer. De koning had gedacht via Becket greep te kunnen krijgen op de kerk, maar hij had de kerk een krachtig verdediger bezorgd. De spanningen tussen de koning en Becket liepen zodanig op dat laatstgenoemde uit moest wijken naar Frankrijk. Daar leidt Thomas een leven vol gebed en studie. Hij schrijft drie brieven aan de koning in een poging om zich met hem te verzoenen. Hij krijgt echter geen antwoord. Na zeven jaar in ballingschap te hebben geleefd, keert Thomas in het najaar van 1170 terug naar Canterbury. Een van zijn eerste daden was het excommuniceren van de bisschoppen die de kant van de koning hadden gekozen. Als koning Henry II tijdens een maaltijd daarvan hoort, wordt hij woedend en laat hij zich ontvallen: ‘wie verlost mij van deze bemoeizuchtige priester?’ Enkele van de aanwezige ridders horen hierin een opdracht om Thomas te vermoorden en reizen spoorslags af naar Canterbury, met alle tragische gevolgen van dien.
Koning Henry II, die beseft dat zijn woorden de aanleiding zijn geweest voor deze vreselijke moord, heeft diep berouw. Hij reist af naar Canterbury en zet zich er persoonlijk voor in dat Thomas Becket heilig wordt verklaard. Dat gebeurt, en overal in Europa wordt sindsdien de naam van Becket met ere genoemd. De tombe van Becket werd een geliefd doel voor pelgrimage. In de tijd van de reformatie is die tombe vernield. Daarmee zijn de herinneringen aan Becket en de gruwelijke gebeurtenissen van die 29 e december niet uitgewist. Tot op de dag van vandaag wordt in de kathedraal van Canterbury op verschillende plaatsen de herinnering aan deze moedige geloofsgetuige levend gehouden. Eliot heeft daar met zijn theaterstuk een indrukwekkend monument in woorden aan toegevoegd.
Het begin van het verhaal
Het stuk van Eliot begint met de terugkeer van Thomas naar Canterbury. Daar ontmoet hij al snel drie verleiders. Alle drie proberen ze Thomas op de een of andere manier te bewegen om terug te keren naar zijn luxueuze leven van weleer. Thomas heeft op hun komst gerekend en weet hun verleidingen te weerstaan. Maar dan verschijnt er onverwacht een vierde verleider. Hij probeert Thomas over te halen om voor het martelaarschap te kiezen. Want de eer en de macht van koningen gaat voorbij, aan het werelds vermaak komt een einde, maar de roem van een martelaar is onsterfelijk. Thomas voelt de bekoorlijke kracht van deze verlokking, maar wijst ook deze weg resoluut van de hand: “The last temptation is the greatest treason: To do the right deed for the wrong reason.” (De laatste verleiding is het grootste verraad: Om de verkeerde reden doen de juiste daad.)
De kerstpreek
“Ere zij God in den hoge en vrede op aarde bij mensen des welbehagens. Hoofdstuk twee, vers veertien in het evangelie van Lucas. In de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Amen.
Dierbare kinderen Gods, mijn preek op deze Kerstmorgen zal zeer kort zijn. Ik wil slechts de wens uitspreken dat u in uw harten de diepe betekenis en het mysterie van de heilige missen op Kerstdag tot u laat komen. Want steeds wanneer de mis wordt opgedragen vernieuwen wij het lijden en sterven van onze Heer; en op deze Kerstdag doen wij dit om zijn geboorte te vieren. Daarom verblijden wij ons in zijn komst ter verlossing van de mensheid en dragen tegelijkertijd Zijn lichaam en bloed weer aan God op als misoffer en genoegdoening voor de zonden van de hele wereld. In deze zelfde nacht geschiedde het dat er een engelenschaar verscheen aan de herders van Bethlehem, zeggende: ‘Ere zij God in den hoge, en vrede op aarde bij mensen des welbehagens;’ in deze zelfde tijd van het jaar vieren wij tegelijkertijd de geboorte van onze Heer en zijn lijden en sterven aan het kruis. Dierbare gelovigen, in de ogen van de wereld lijkt dit een vreemde handelwijze. Want wie ter wereld zal zich verblijden en tegelijkertijd rouwen om een en dezelfde reden? Immers, ofwel de blijdschap zal overstemd worden door het rouwen, of het rouwen zal verdrongen worden door de blijdschap; het is dus alleen in deze, onze christelijke mysteries dat wij ons tegelijkertijd en om dezelfde reden verblijden en verdriet hebben. Denk nu eens een ogenblik aan de betekenis van het woord ‘vrede’. Dunkt het u niet vreemd dat de engelen de vrede verkondigen, terwijl de wereld onophoudelijk wordt geteisterd door oorlog en de angst voor oorlog? Dunkt het u niet dat de engelenstemmen het bij het verkeerde eind hadden, en dat de belofte niet meer dan teleurstelling en bedrog was?
Overpeins eens bij uzelf hoe onze Heer zelf over vrede sprak. Hij zei tot zijn apostelen: ‘Mijn vrede geef ik u, Mijn vrede laat ik u.’ Bedoelde Hij vrede zoals wij die kennen: het koninkrijk van Engeland op voet van vrede met zijn buurlanden, de baronnen in harmonie met de koning, het gezinshoofd dat zijn vreedzaam verdiende winst telt, het haardvuur opgerakeld, zijn beste wijn voor een vriend op tafel, terwijl zijn vrouw zijn kinderen in slaap zingt? Deze mensen, zijn apostelen, kenden zulke zaken niet: zij gingen op verre reizen, leden ontberingen te land en ter zee, doorstonden kwellingen, gevangenisstraffen en ontgoochelingen om uiteindelijk de marteldood te sterven. Wat heeft Hij dus bedoeld? Als u dat vraagt, herinnert u zich dan dat Hij ook gezegd heeft: ‘Niet de vrede zoals de wereld die geeft, geef Ik u.’ Hij gaf dus aan Zijn apostelen vrede, maar niet een vrede zoals de wereld die geeft. Denk ook eens aan iets waarover u uw gedachten misschien niet eerder hebt laten gaan. Niet alleen vieren we op het Kerstfeest tegelijkertijd de geboorte en de dood van onze Heer: maar op de dag erna vieren we het martelaarschap van zijn eerste martelaar, de heilige Stefanus. Denkt u dat het toeval is dat de feestdag van de eerste martelaar onmiddellijk volgt op de geboortedag van Christus? Geenszins. Net zoals wij ons tegelijkertijd verblijden en bedroefd zijn om de geboorte en het lijden van onze Heer, zo ook, zij het in mindere mate, verblijden wij ons en zijn toch bedroefd over de dood der martelaren. Wij zijn bedroefd om de zonden van de wereld die hen gemarteld heeft; wij verblijden ons omdat weer een ziel verheven is tot de schare der heiligen in de hemel, ter ere van God en ter verlossing van de mensen.
Dierbare gelovigen, wij denken niet alleen aan een martelaar als een goed christen die omdat hij een christen was ter dood gebracht werd: want dat zou ons alleen maar bedroefd kunnen maken. Wij denken ook niet alleen aan hem als een goed christen die tot de schare der heiligen is verheven: want dat zou alleen maar reden zijn om ons te verblijden, en noch onze blijdschap noch onze droefheid zijn van deze wereld. Het martelaarschap van een christen is nooit een toeval, want heiligen worden niet door het toeval geschapen. Nog minder is het christelijk martelaarschap het gevolg van de wil van een mens om heilig te worden, zoals iemand door een vaste wil en een vooropgezet doel een heerser over mensen kan worden. Een martelaarschap is altijd een beschikking van God, voortkomend uit Zijn liefde voor de mensen, om hen te waarschuwen en te leiden, en hen terug te leiden op Zijn wegen. Het is nooit een beschikking van een mens; want de ware martelaar is hij die een instrument van God geworden is en die niets meer voor zichzelf verlangt, zelfs niet de glorie van het martelaarschap. Zoals de kerk op aarde tegelijkertijd bedroefd is en zich verblijdt op een wijze die de wereld niet begrijpen kan, zo zetelen de heiligen hoog in de hemel, omdat zij zich de laagsten op aarde hebben gemaakt, en zij worden daar niet gezien zoals wij hen zien maar in het licht van de Goddelijkheid waaraan zij hun bestaan danken.
Ik heb vandaag tot u gesproken, dierbare kinderen Gods, over de martelaren van het verleden, om u te vragen u vooral in de herinnering te brengen onze martelaar van Canterbury, de heilige aartsbisschop Elphege; het past ons immers ons op deze Kerstdag te herinneren welke vrede hij ons gebracht heeft; en omdat ik, dierbare kinderen, misschien nooit meer voor u zal preken; en omdat het mogelijk is dat u binnenkort weer een martelaar zult hebben, die niet de laatste zal zijn. Ik wil u vragen deze woorden die ik gezegd heb in uw harten te bewaren en er op een ander tijdstip aan te denken. In de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest. Amen.”
Het vervolg van het verhaal
In het vervolg van het stuk vertelt Eliot hoe enkele dagen na deze preek, vier ridders zich melden in de stad. Het is van meet af aan duidelijk dat zij niet met vreedzame bedoelingen komen. Na een agressieve woordenwisseling in het paleis van de aartsbisschop, zoeken zij later op die dag in klaarblijkelijk aangeschoten toestand Thomas op in de kathedraal. De priesters doen hun uiterste best om hun geestelijke leidsman te beschermen:
“Vergrendel de deur. Vergrendel de deur. De deur is vergrendeld. We zijn veilig. We zijn veilig. Ze durven niet binnen te breken. Ze kunnen niet binnenbreken. Ze hebben de kracht niet. We zijn veilig. We zijn veilig.”
Thomas is het absoluut niet eens met deze gang van zaken:
“Ontgrendel de deuren! gooi open de deuren! Ik duld niet dat het gebedenhuis, Christus’ kerk, Het heiligdom verandert in een fort. De kerk beschermt de haren slechts op haar manier. Niet als eik en steen; steen en eik vergaan En geven geen steun; maar de kerk blijft staan. De kerk moet open zijn, zelfs voor de vijand. Open de deur!”
Een van de priesters werpt tegen dat het geen mensen, maar beesten zijn die proberen binnen te dringen. Thomas laat zich niet overtuigen:
“Ontgrendel de deur! U vindt mij roekeloos, radeloos, dwaas. U redeneert slechts als de wereld: naar het resultaat, Voor u een daad tot goed of slecht verklaart. U schikt u naar de feiten. Voor elk leven, elke daad Kan men goede en kwade gevolgen aanwijzen. En zoals te zijner tijd de gevolgen van veel daden Zich vermengen, zo worden uiteindelijk Ook goed en kwaad door elkaar gehaald. Het is niet te zijner tijd dat mijn dood wordt begrepen, Het is buiten de tijd dat mijn besluit is genomen, Zo u dat al een besluit kunt noemen Waarmee mijn hele wezen volkomen instemt. Ik geef mijn leven Voor de Wet van God boven die van de mensen. Ontgrendel de deur! ontgrendel de deur!”
De priesters zwichten voor Thomas, ze openen de deur en de halfdronken ridders stormen naar binnen. De priesters doen nog een laatste poging om Thomas in veiligheid te brengen. Tevergeefs, na een korte woordenwisseling wordt hij door de ridders vermoord. Daarna laat Eliot de ridders naar de rand van het podium lopen om zich tot het publiek te richten. Zij proberen hun daad te rechtvaardigen. Of zij daarin slagen is aan de toeschouwer om te beoordelen. Vervolgens komen de priesters aan het woord. De ene priester is radeloos maar een andere priester spoort aan tot moed, hij besluit met: “Laat onze dank opstijgen naar God, die ons een nieuwe heilige heeft gegeven in Canterbury.”
Dat is wat er gebeurt, het stuk eindigt met een koor. De zangers geven er blijk van dat ze de kerstpreek van Thomas ter harte hebben genomen. Tegen de muzikale achtergrond van een Te Deum, danken en prijzen zij God om wat Hij heeft gegeven. Deze dank gaat gepaard met een belijdenis van eigen lauwheid: “Vergeef ons o Heer, wij kennen onszelf als doorsnee mensen,
Als mannen en vrouwen die de deur sluiten en bij het haardvuur zitten, Die bang zijn voor de zegen van God, voor de eenzaamheid van Gods nacht, de overgave die Hij verlangt, het verlies dat Hij berokkent. Die de onrechtvaardigheid der mensen minder vrezen dan de Gods gerechtigheid...” Genoeg reden dus om het stuk te eindigen zoals Eliot het doet: met een roep om Gods ontferming.
Noten 1 Murder in the Cathedral, T.S. Eliot, 1935 Harcourt Brace & Company
2 Thomas Stearns Eliot, geboren in 1888 in St. Louis, Missouri. Hij studeerde letteren en filosofie aan Harvard, in Parijs en in Oxford. Na zijn studie vestigde hij zich in Engeland en begon hij te publiceren. In 1948 kreeg hij de
nobelprijs voor de literatuur. In 1965 overleed hij en werd hij in Westminster Abbey begraven. 3 Moord in de kathedraal, T.S. Eliot, vertaling door Peter Nijmeijer, 1992, Meulenhof Amsterdam/Haarlems Toneel
Maria's gebed O God, mijn Kind, Uw Zoon, Hij zal zo moeten lijden! Hoe kan Hij anders 't mensdom van de duisternis bevrijden? Hoe zullen ooit die smalle schouders alles dragen? Neem mij niet kwalijk, Heer ik ben een moeder met veel vragen.
't Is mij zo wonderlijk, dit Kind het licht te geven en te beseffen dat ik slechts vanuit Zijn licht kan leven 't Is mij te groot, hoe zal ik moeder zijn? Hij is 't die groot is, Heer en ik ben klein!
Het wordt wel Paasfeest, Heer, maar Goede Vrijdag valt daarvóór... Het is alsof ik 't schreeuwen 'Kruisig Hem' al hoor... Bloedrode wolken stuwt de einder reeds omhoog. Ik voel het in mijn hart, ik zie het voor mijn oog!
De wereld zal Hem spuwen en zij zullen Hem vernielen! en tóch... O God, zie 'k eenmaal alle knieën voor Hem knielen en alle stemmen zullen juichen voor Zijn troon... Hoe groot is mijn klein Kind, O God, UW ZOON! Joke Verweerd
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 december 2020
Ecclesia | 12 Pagina's