Dr. W. Aalders over de Emmaüsgangers
Op 1 april 2005, minder dan een jaar voor zijn sterven had ik een gesprek met dr. W. Aalders over de Emmaüsgangers (Lukas 24). Ik maakte er zorgvuldig aantekeningen van en werkte die, thuisgekomen, uit.
Het was een ontroerend, maar ook relevant gesprek – relevant, omdat de leefsituatie van de christenen vandaag de dag in Nederland veel overeenkomsten vertoont met die van de Emmaüsgangers destijds. De twee mannen die onderweg waren van Jeruzalem naar Emmaüs hadden hun grote verwachtingen binnen enkele dagen in rook zien opgaan: hun eigen leidslieden hadden Jezus van Nazareth, ‘een profeet machtig in daden en woorden’, van wie zij hoopten dat Hij de Christus was, gekruisigd! Tijdens het gesprek liet dr. Aalders zich ontvallen dat Nederland ‘het ziekste land van de wereld’ is. Grote zorgen maakte hij zich over de morele verschuivingen in ons land en over het wegvallen van de authentieke christelijke traditie, waardoor de situatie voor christenen steeds beklemmender wordt.
Toch was het gesprek niet pessimistisch getoonzet. Hoe dat kan, zal de lezer ervan gaandeweg duidelijk worden. Dr. Aalders ontpopt zich in het gesprek als een groot theoloog en een diep christen, die intens leefde bij het uitzicht dat Christus aan de Emmaüsgangers schonk.
Het lijkt me buitengewoon nuttig om anno 2021, kort na de verkiezingen, die er blijk van geven dat het christelijk gehalte van het volk meer en meer afkalft en het liberalisme meer en meer de toon aangeeft, in een week waarin in Den Haag een crisissfeer heerst, het gesprek zo goed als geheel af te drukken.
En hun ogen werden geopend, en zij herkenden Hem, maar Hij verdween uit hun gezicht. En zij zeiden tegen elkaar: Was ons hart niet brandend in ons, toen Hij onderweg tot ons sprak en voor ons de Schriften opende?
Lukas 24: 31, 32
In het gesprek met de Emmaüsgangers begint de Here Christus bij Mozes, die een doorkijk gaf over wat zou gaan gebeuren. Hij voegt daar andere dingen, die uit het Oude Testament naar voren komen, bij. Kort daarna herkennen ze Hem en brengen ze onder woorden wat er onderweg, toen ze naar Hem luisterden, gebeurde: ‘Was ons hart niet brandende in ons?’ Door de Schrift beginnen ze een oog te krijgen voor wat zich vroeger voordeed. Vandaaruit openen zich vergezichten, die ze tot dan toe nooit hadden opgemerkt. Het heden is dor en doods geworden, maar dat andere, die andere wereld, waar Christus hun ogen voor opent, blijft. Welnu, de omgang met die andere wereld ontvangen ze in de gemeenschap van het Avondmaal. Dat moeten ook wij leren. Wij moeten leren te leven uit die andere dimensie. We zijn niet in staat om daar uit eigen macht zorg voor te dragen. We hebben dat niet in de hand, maar we weten wèl dat het aan de jongeren is toegezegd. Dat vind je het duidelijkst in het Evangelie van Johannes. Als Jezus bij Johannes over ‘jongeren’ spreekt, gebruikt Hij het intieme woord ‘vrienden’: ‘Vroeger noemde Ik u knechten, nu vrienden’ – filoi. Ze hebben een band met Hem van vriendschap, waardoor ze in zekere zin recht hebben op een doorkijk naar wat komt en dat is wat hun harten brandende maakt.
Alleen met wat ze in dit leven zien en ondervinden, kun je niet leven. Dat hoeft gelukkig ook niet. In het Mattheusevangelie zegt Christus eigenlijk: ‘Dit is een afgedane zaak, maar een nieuw Koninkrijk is al onder ons.’ Christus heeft het voor ons geopend. Hij is de portier. Hij zegt: ‘Ik ben de deur.’ Hij opent die. Dat zie je in Johannes 10, waar Hij bovendien zegt: ‘Ik schenk u dat u ‘te kooi’ kunt gaan. Wat houdt dat in? Dat is niet dat we toch opnieuw een kleine uitwijk krijgen van een onderdak in de wereld, een onderdak van veiligheid en van mogelijkheden om het leven voort te zetten. Integendeel. Het betekent: in de wereld die is toegesloten, is er toch ‘een kooi’. ‘Een kooi hebben’ betekent telkens getroost en voorzien worden van het nodige voedsel.
Op een dergelijke situatie bereidt Christus ons voor. Denk maar aan Lukas 22, waar Hij het heeft over het zwaard. Denk vooral ook aan de gesprekken die Johannes weergeeft. Hij bereidt ons erop voor. Wij zeggen: ‘Geef ons een weg!’ Maar dat je in de 21 e eeuw leeft, houdt in dat er geen weg is. De weg die wij gaan, is ‘slechts’ een noodweg: de weg wordt ons van stap tot stap gewezen. Toen Jezus die gesprekken had, met Johannes, Petrus en de andere discipelen beseften ze dat ook nog niet ten volle. Maar wij zijn afhankelijker van de Heilige Geest dan ooit te voren.
Wat dat betreft is de Bijbel zo’n bijzonder boek. Wat ik vooral naar voren wil brengen is dat de Bijbel zo chronologisch is opgesteld. De chronologie van de Bijbel heeft vorm gekregen in de Triniteit. Eerst is er de Vader. Dan komt Christus en Hij zelf brengt ons naar de Heilige Geest. Hij is degene die ons leidt naar de Heilige Geest, als onze trooster en toekomst.
De nieuwe orde van de Helige Geest is niet de orde van de oudtestamentische, Joodse Christus. Dat is te messiaans. Het is de orde van de Geest, die ‘overtuigen zal van zonde en gerechtigheid en oordeel’. Het is de Heilige Geest die je ook kunt aanduiden met ‘de liefde’. Dat is een veel geestelijker orde, het is de orde van de agapè. De overstap daarnaar kan niet zomaar door ons genomen worden. Dat moet de Verheerlijkte doen door de Heilige Geest. Johannes laat dat het rijkst van allen uitkomen, maar je ziet het ook hier, bij de Emmaüsgangers. Zij gaan over een drempel, want ze gaan van de Christus als de Messias, naar Christus als de Pantocrator. Zo is het ook met ons. Het maken van deze overgang gaat gepaard met lijden. Die weg ging Christus, Hij zegt met nadruk dat Hij de ‘Zoon des mensen’ is en dat betekent: ‘het leven en alles wat daarbij hoort afleggen om verheerlijkt te worden.’ De weg is nog net als toen: het is door de Heilige Geest geleid te worden. Dat kenmerkt de gemeenschap der heiligen en dat is de gemeenschap waar wij nu in ingelijfd worden, als een ‘derde geslacht’.
Er zijn vragen, die zich opdringen vanuit deze nieuwe revelatie (openbaring, HK). De grote vraag is wat we nu nog van Hem mogen verwachten. Want we hebben een hele geschiedenis achter ons sinds Pinksteren, waarin de mensheid telkens opnieuw in liefde tot de wereld is gevallen.
Die vraag wordt eigenlijk al opgeworpen in het Evangelie. Je ziet dat Jezus in Lukas 22 spreekt over de zwaarden die de discipelen bij zich moeten nemen. Dat is niet revolutionair of gewelddadig bedoeld, desalniettemin zegt het wel iets over de situatie waarin ze verkeren. En dan de tekst: ‘Bidt dat uw vlucht niet zal zijn op de sabbat.’ Het tekent de armzalige situatie waarin ze verkeren.
Wat kunnen we hopen? Dit: dat we desalniettemin niet verlaten zijn en geholpen zullen worden in deze barre tijd. We zullen geholpen worden in een tijd van druk, vervolging en wereldconflicten. Je kunt het niet tegenhouden dat er voor ons hulp en bijstand is! Maar nu in onze situatie. Nederland is meer en meer het ziekste land van alle aan het worden, aan alles brand je je vingers. Wat heb je te bieden? Je kunt dan biddende wachten en onafgebroken je vrouw en kinderen enz. meedragen tot de troon der genade. Er zijn situaties dat je niet veel meer kunt dan dát. Toen de Emmaüsgangers terugliepen naar Emmaüs, hadden ze alleen elkaar, verder niets. De Pantocrator moest het voortouw nemen. Zo is de situatie.
Maar tòch! Dan komt de theoloog in me boven, – als ik dat overdacht heb. En dan zeg ik: ‘Ik sta in het moeras wanneer ik denk aan de kerk, want die zou het moeten kunnen, ik sta in het moeras als ik denk aan de staat, want die is aan het verdwijnen, maar dan komt de theoloog in me omhoog en die zegt: ‘En tòch!’’
In de Schrift staat: ‘Ik zal dingen doen waarvan je oren zullen tuiten.’ Wie weet wat er gebeuren zal in het Verre Oosten, wie weet in China? Verder kun je niet gaan. Wat wij meemaken, zijn geboorteweeën. Dat was ook in de tijd van Johannes en Petrus het geval, na Pinksteren. Zal dat op het laatst dan niet óók zo zijn? Juist wel! Als het einde nadert, kán dat niet uitblijven.
Toen was het een smalle weg. Ze hebben er in die benauwde situatie nooit mee kunnen rekenen dat het gaan zou, zoals het dan tóch gegaan is! Het ging door het Griekse denken heen en door de Griekse taal en zo zijn ze langzamerhand gaan zien: er is een àndere weg. Die zagen ze oplichten bij Stefanus: ‘Dat wij zó dicht bij het einde leven!’, dat de eeuwigheid zo herkenbaar is. Dat viel niet te voorzien.
In het eerste hoofdstuk van mijn boek over de Kerk, teken ik Johannes in zijn ouderdom, waarin hij terugkijkt op zijn leven. Hij was ook een oud man en wát een leven ligt er achter hem! Dat het die weg zou worden, had hij van tevoren nooit kunnen denken!
De Bijbel is historisch voedsel, alleen moet je het toepassen op vandaag. Dat deed de Here Christus bij de Emmaüsgangers. De Bijbel is een wonder. Zoals de Bijbel de tijd onderkent, van tijdperk tot tijdperk en laat zien dat daar een eenheid, een patroon in te zien valt. Welnu, in de Bijbel zegt God als het ware: ‘dit is het tijdstip waarin jullie nu staan – dit kun je verwachten; ‘dit en dat’ zeggen de Schriften.’ Dat gebeurt bij het opengaan van Schriften. Johannes doet dat in zijn laatste brieven. Eigenlijk zijn ze een beetje stuntelig, zegt Dodd. Ze hameren erop: jullie staan in de liefde, de agapè. Keer op keer wijst hij hen erop: ‘Denk erom – wat je ook overkomt en wat je ook meemaakt, – denk erom: God is liefde.’ Voor hem was dat een afsluiting, waarbij hij tegen zijn leerlingen zegt: ‘Zo ga je nu!’ En dan komt ook dat magistrale boek Apocalyps er nog eens bij!
De Schrift is een wonder. De Schrift laat zien dat de geschiedenis een begin kent èn een afronding, een voleinding. Welke godsdienst heeft dat?
Welnu, in een situatie als die van de Emmaüsgangers spreekt Christus zijn laatste woord. Hij doet dat voor zulke mensen als zij; en met wat Hij hen voorhoudt, worden ze de wereld ingestuurd. Ook Johannes heeft dit meegemaakt en hij herinnert zich wat Jezus zei in zijn gebed (Johannes 17):
è ‘Rechtvaardige Vader, de wereld kent U niet.’ Dat is een realiteit, het is ondervinding, het is historische realiteit.
è Maar dan gaat Christus verder: ‘Maar Ik heb U gekend en deze hebben onderkend...’ Met ‘deze’ bedoelt Jezus de discipelen en ook de Emmaüsgangers.
è ‘En Ik heb hun uw Naam bekend gemaakt.’ Aan hen heeft Hij in het Avondmaal zijn diepste gemeenschap geopenbaard.
è Zij weten het, zij kennen Hem en de Vader: ‘‘Ik en U’, deze weten dat Gij Mij gezonden hebt en Ik heb hun uw Naam bekend gemaakt.’ Dat zei Jezus bij het laatste Avondmaal.
Dat nemen ze dus mee als gemeenschap in deze wereld – de Naam niet alleen van de Zoon, maar van beiden: Vader én Zoon. En het is ook de Naam van de Geest, de Naam van de Geest der waarheid. Die Naam is niet een abstracte waarheid, het is de waarheid die je vindt in de heilshistorie.
Die Geest nu, waar alles op uitloopt, legt Hij hier in het Avondmaal op de hoofden van de Emmaüsgangers, als afsluiting.
Zo zijn ze daadwerkelijk de wereld ingegaan. Dat dragen ze mee, zoals de zegen van de zegenende handen van Christus bij de hemelvaart. In die zegen ligt de zegen van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest.
Deze zegen is concreet geworden in Christus. Dat is het thema van wat bij de Emmaüsgangers naar voren komt. Het is in de historie en Christus laat zien hoe het in de historie eindigt. En daar overheen gaat het Avondmaal – als grote genezende gemeenschap, waar gezegd wordt: ‘Ik heb u gekend’. Het Avondmaal is een gemeenschap waarbij Johannes aan Christus’ borst ligt. Vanuit deze ervaring van Christus’ liefde, kunnen we de geschiedenis aan.
Dat nemen de Emmaüsgangers mee. Lukas wil laten zien dat ze die innige gemeenschap met de Heilige Geest, die niet voor niets agapè, ‘de liefde’ wordt genoemd, hebben meegekregen. Dit alles nemen zij mee van tafel. Dat hebben zij, dat hebben wij meegekregen! Het is alles veel concreter en historischer belichaamd geworden en verder ontwikkeld dan eerst– in Christus en vooral in het Avondmaal.
Nu gaat de Pantocrator, Christus die alle macht heeft, zichtbaar worden. We zullen pas op het eind dit alles als een geweldige conceptie zien. We zien dan hoe het gegaan is en waar het naartoe ging, vanaf het eerste begin tot het laatst. Jawel, het gaat met schokken, maar de schokken passen in het geheel, in het patroon. Pascal sprak over de orde van de liefde en die steekt boven al het voorafgaande uit.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 april 2021
Ecclesia | 8 Pagina's