Een beladen onderwerp: transgender (en wat ermee samenhangt) (II)
Judith Butler
In 1990 publiceerde de Joodse schrijver Judith Butler het boek Transgender Trouble. Het boek betekende een doorbraak in het denken over sekse en gender. In een Engelstalige studiegids lezen we: ‘Hoewel sommige van haar ideeën afgewezen zijn omdat ze niet overeenkomen met wat fysiek evident is, is haar houding van deconstructie (van het gangbare beeld over sekse/ gender) grondig verwelkomd in de culturele tijdgeest van het Westen.’ En: ‘Butler bewijst het mensdom een gunst door de status quo uit te dagen.’
Haar werk vormt de aanzet tot de transgenderbeweging die na 20 jaar alom van zich laat horen en breed om zich heen grijpt. Het boek leest als een politiek manifest. Zo is het ook bedoeld: mevrouw Butler eindigt het boek met enkele bladzijden waarin zij concreet aangeeft langs welke wegen het ideaal dat zij voorstaat en waarvoor zij de theoretische onderbouwing heeft gegeven, verwerkelijkt kan worden.
Een eigen discours
Om het boek te begrijpen moet men ingewijd zijn in het discours (wetenschappelijk taalveld) van Sigmund Freud (1856 – 1939) en Jacques Lacan (1901 – 1981), van Nietzsche (1844 -1900), Herbert Marcuse (1898 – 1977) en vooral Michel Foucault (1926 – 1984). Mevrouw Butler beweegt zich er heel gemakkelijk in. De ‘waarheden’ die in dit discours naar voren worden gebracht hebben voor haar een profetische waarde: zoals men luisterde naar profeten in het Oude Testament, zo legt zij haar oor te luister bij vooral Freud en Foucault. Hun woorden zijn bijna volstrekt gezaghebbend – bijna, want zij laat niet na de gedachten van Freud of Foucault te nuanceren en hier en daar ernstig te kritiseren. Dat zij aansluit bij deze moderne denkers heeft natuurlijk bijgedragen aan het succes van het boek; dat zij daarnaast een emancipatoire boodschap heeft en een (nieuwe) weg wijst voor maatschappelijk engagement, niet minder.
Ik stelde dat zij, ondanks haar grote congenialiteit met Freud, Lacan en Foucault, hun gedachten nuanceert en zelfs ernstig bekritiseert. Door echter vervolgens nauw aan te sluiten bij wat zij óók gezegd hebben, ziet zij kans, om, ook als ze afwijkende standpunten inneemt, toch ergens de suggestie te wekken dat zij zich helemaal beweegt binnen de kaders van hun denken. Zo lijkt alsof ze Freud helemaal voor haar rekening neemt, terwijl deze op sommige momenten, als hij haar betoog zou hebben kunnen volgen, waarschijnlijk zijn wenkbrauwen opgetrokken zou hebben en bedenkelijk zou hebben gekeken.
Laat mij illustreren wat ik bedoel - terwijl ik dat doe, wordt het de lezer hopelijk duidelijk wat de centrale boodschap is van het boek.
Freud en Butler
In het vorige artikel zagen we hoe Freud de ontwikkeling van het pasgeboren kind zag. Een kind heeft een affectieve band met de moeder, waarvan het wil dat het haar zal koesteren. Het vereenzelvigt zich met de moeder. Maar de moeder heeft behalve de affectieve band met het kind, ook een affectieve band met de vader. Het kind (in dit geval een jongetje) voelt dat aan en benijdt zijn vader daarom. Maar omdat de moeder om de vader geeft en dit een gegeven is, moet het zich aanpassen. Het richt zich via de moeder op de vader en vereenzelvigt zich (om de affectie van haar te ontvangen) met de vader en zo wordt zijn vader voor hem een identificatiefiguur. Het kind voelt aan dat zijn vader gezag laat gelden. Dit gezag aanvaardt hij. Zo aanvaardt hij het mannelijke en via dat mannelijke probeert hij bij zijn moeder te komen/te blijven. Deze ontwikkeling kost hem wat – de directe liefde die hij voelde voor zijn moeder met de nijd tegenover zijn vader, die daarmee gepaard ging, duikt als het ware onder in zijn onderbewustzijn en veroorzaakt daar onvrede en ook een onbewust schuldgevoel.
Vooral Lacan heeft erop gewezen dat de samenleving waarin het kind geboren wordt, de verwachtingen van de maatschappij, de machtsstructuur waarin de opvattingen over man en vrouw opgeld doen, ervoor zorgen dat de interactie tussen vader, moeder en kind op deze manier plaatsvindt èn het kind doorgaans heteroseksueel wordt.
Voor Freud heeft dit laatste (tot op zekere hoogte) iets goeds – is dit normaal. Dit is volstrekt niet het geval voor Judith Butler. Dát de processen doorgaans zo gaan, bestrijdt ze niet, maar zij kán met het patroon van deze interactie, beter: met de samenleving die dit patroon opdringt, niet overweg. En toch wil zij, als zij in haar afwijzing van deze maatschappij afwijkt van Freud, de laatste natuurlijk niet opgeven. Daarom zoekt zij in zijn boeken naar een opening die ervoor zorgt dat zij zich ergens tóch op hem kan beroepen. Hoe doet zij dit?
Is dit Freud nog?
Allereerst wijst zij op een plek in Freuds boek Das Ich und das Es (1923), waarin deze zich uitspreekt over melancholie. Freud analyseert in het boek mensen die in rouw zijn. Het is duidelijk dat zij hun geliefde missen. Maar als Freud goed luistert naar hun klachten, is het alsof zij degene die ze missen, verwijten maken. Natuurlijk willen ze dat niet en daarom vereenzelvigen zij zich met degene die ze missen om zodoende van de ander te kunnen blijven houden. Daarnaast is een rouwproces (met de vereenzelviging die daarbij hoort) nodig om het verdriet los te kunnen laten.
De passages daarover bij Freud verbindt Judith Butler met een gegeven dat Freud aandraagt rondom het pasgeboren kind. Het kind wordt door de rol van zijn vader en moeder volgens Freud doorgaans heteroseksueel. Maar wát was het kind voorafgaand aan het moment dat dit rolpatroon het opgedrongen werd? Was het heteroseksueel of homoseksueel? Freud zegt dat het beide gerichtheden in zich had, zij het dat het heteroseksuele sterker aanwezig is. Dit kan de goedkeuring van Judith Butler niet wegdragen. In dat geval zou er bij een kind sprake zijn van gerichtheden, die vastliggen! Die zijn er nu net niet! Gerichtheden ontstaan pas op het moment dat een kind dit rolpatroon wordt opgedrongen. Het rolpatroon breekt het innerlijk van het kind (open) en zorgt juist voor een splitsing.
Desalniettemin kan Judith Butler, ondanks haar kritiek, Freuds opmerking over de homoseksuele gerichtheid wel gebruiken, alleen doet men er goed aan het woord ‘gerichtheid’ te schrappen. Het punt is dat het kind, op het moment dat het met het rolpatroon in aanraking komt, zich heteroseksueel richt, maar ook iets verliest. Het verliest, gedwongen als het wordt om zich aan te passen aan het rolpatroon, een kant van zichzelf – het moet het homoseksuele, dat óók opgewekt wordt door het rolpatroon, loslaten. En dit veroorzaakt rouw, verdriet. Dit verdriet wordt weggestopt in het onderbewuste. Judith Butler komt zo tot de veronderstelling dat de paternalistische maatschappij allereerst teweeg brengt dat er een taboe komt te liggen op homoseksualiteit, nog vóórdat zij het kind dwingt om zich heteroseksueel te richten.
De lezer voelt hoe ‘ernstig’ dit is! Er is een ernst mee gemoeid als de ernst van rouw om iemand die je liefhad, en dat bij een kind! Door deze redenering (en door ze in Freuds visie te leggen) komt er een zware hypotheek te liggen op de paternalistisch ingerichte en denkende samenleving. Toch ontkomt Freud in haar betoog niet aan zware kritiek: de psychoanalyse die veronderstelt dat er in het kind al gerichtheden zijn en dat de heteroseksuele richting veelal dominant is, verzwijgt immers het taboe op homoseksualiteit, waarmee de paternalistische samenleving begint. Ze vertelt met opzet niet het hele verhaal. Zo draagt zij ertoe bij dat de leugen dat er vastliggende gerichtheden zijn in stand wordt gehouden en heult ze met de bestaande orde, die niet ontmaskerd wil worden. Zij helpt eraan mee dat de maatschappij de ‘verstoring’ die zij zelf oproept ook nog eens smoort en verstikt.
Niet voor niets kwalificeert Judith Butler, vanuit haar visie, deze maatschappij, waarin het kind heteroseksualiteit opgedrongen krijgt en een deel van zichzelf verliest als ‘insidious’, verraderlijk/bedrieglijk. Dat het kind heteroseksueel wordt, lijkt terug te gaan op een dubbele machtsgreep: allereerst wordt het homoseksuele in het kind opgeroepen en verdrongen, daarna wordt het het heteroseksuele opgedrongen! De macht van dit patroon is overal aanwezig en valt overal waar te nemen.
Een uitweg: de parodie!
De vraag (voor haar) is maar: hoe eraan te ontkomen? De feministische beweging heeft het geprobeerd door zich af te zetten tegen deze maatschappij. Zij kwam door onder andere politiek engagement op voor de rechten van de vrouw. Alleen: zij gebruikte daarvoor dezelfde middelen als de paternalistische maatschappij. Ze bestreed de maatschappij die ze verfoeide door te streven naar macht en ze gebruikte het vocabulaire (ze bewoog zich in het taalveld) dat uitgerekend tot stand was gekomen in een wereld met een manier van denken, die de paternalistische maatschappij in het leven had geroepen. Zonder het te beseffen, bleef het feminisme deel uit maken van de mannenmaatschappij, die ze bestreed, maar op die manier juist ongewild en onbedoeld bevestigde.
De vraag is maar hoe men de machtsstructuren van deze maatschappij kan ontwrichten, zónder daar gebruik van te maken? Is er een manier om niet in déze valkuil te vallen?
Die is er. Die weg is niet de weg van macht, maar van parodie, van de nabootsende spot. Nabootsing waarvan? Het is de nabootsing van wat de paternalistische maatschappij teweegbrengt en veroorzaakt. Wat dit is, laat zich vergelijken, aldus mevrouw Butler, met wat Foucault beschrijft in zijn boek Discipline, toezicht, straf (1975). Iemand die in het verleden als misdadiger werd aangezien, werd veelal getuchtigd – of de misdaad bewezen was of niet. In dat geval zag men op het lichaam van degene die gestraft was de tekenen waarvan hij verdacht werd. Men ging ervan uit dat hij boosaardig was: zijn vermeende innerlijk (zijn boosaardige ziel) werd zichtbaar door de straf, die wellicht onterecht was. Hij droeg er de uiterlijke, lichamelijke tekenen van. Zo ongeveer is het ook met gender. De kwalificatie man en vrouw wordt door de (paternalistische) maatschappij op het lichaam van jongens en meisjes gedrukt. Onbewust en noodgedwongen conformeren de mensen zich daaraan: zij gaan zich gedragen als man en vrouw.
Deze vergelijking laat zien dat hier sprake is van een vorm van geweldpleging. Categorieën waardoor een maatschappij zich staande houdt, worden gekerfd op het lichaam van mensen die geacht worden jongen of meisje, man of vrouw te zijn. Zichtbaar wordt op die manier niet wat er in hen zit, maar wat hen wordt opgedrongen.
Ondermijning
De samenleving waarin dit gebeurt, moet worden bestreden, maar niet door macht. Het moet gebeuren door nabootsende spot. Door bijvoorbeeld de figuur van de drag-queen. Bij de drag-queen weet je niet of het om een man of vrouw gaat. Met dat je het ene label op hem of haar plakt, komt het andere naar boven. Het is als bij een kameleon. Maar juist zo bootst hij/zij na wat de maatschappij teweeg brengt: zij drukt iemand het stempel op van vrouw, maar juist dan blijkt dat dit stempel geen recht doet aan de werkelijkheid, dat de werkelijkheid deze categorisering bespot.
Daar komt bij: de maatschappij houdt het beeld van de gangbare man-vrouw verhouding in stand door deze rollen steeds opnieuw te bevestigen. Als men steeds opnieuw op allerlei, steeds wisselende manieren dit gebeuren bespottelijk maakt, past men zich aan bij en ondergraaft men de tactiek van deze maatschappij: de parodie stelt in het licht dat de klassieke man-vrouw verhouding niet méér is dan een illusie, die in het leven is geroepen door een politieke gezien vaag construct!
Het constante parodiëren van de heersende macht zorgt uiteindelijk voor ondermijning van de bestaande orde. Het doet ook recht aan wie de mens is: een genderneutraal iemand, die alle kanten op kan, op wie het woord ‘zijn’ eigenlijk niet eens van toepassing is. Want het woord ‘zijn’ komt ook op uit het vocabulaire van het paternalistische systeem, dat voorwendt dat er een vaste orde (een ‘zijn’) is. Juist dát systeem, die maatschappij, die de ‘orde’ wil handhaven, moet worden afgebroken. Nogmaals: niet door middel van geweld maar door haar te ondermijnen, door haar te bespotten, zodat men het afleert te denken in identiteiten.
Wat is onnatuurlijk?
Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van mevrouw Butler. Ik citeer: ‘Als identiteiten niet langer vastgesteld worden als vooronderstelling van een politieke sluitende redenering en onder politiek niet langer wordt verstaan een aantal praktijken die ontspringen aan de voorgewende belangen die behoren tot een aantal kant en klare personen (bedoeld wordt man en vrouw, HK), zou er zeker een nieuwe configuratie van de politiek ontspringen uit de ruïnes van de oude politiek. Culturele configuraties van seks en gender zouden zich dan verspreiden (…) terwijl het juist de binaire verhouding van seks zou verwarren en haar fundamentele onnatuurlijkheid zou aantonen.’
Deze zinnen laten niets aan onduidelijkheid over. Zij bedoelt met de binaire verhouding: de verhouding man en vrouw, zoals die vanouds natuurlijk geacht wordt. Want de tot voor kort normatief en natuurlijk geachte verhouding van man en vrouw is (let wel) ‘fundamenteel onnatuurlijk’.
Dát moet, volgens Judith Butler, in het licht worden gesteld, om ons te bevrijden van een ‘verraderlijk’ discours.
Een program – maar waar berust het op?
Het boek van mevrouw Butler leest als een program. Is het vreemd te vermoeden dat de boodschap ervan door allerlei belangenorganisaties is opgepikt en dat de drang om tot op basisscholen toe kinderen te vertellen dat alles ‘heel gewoon is’, mede te maken heeft met dit program?
Wie na lezing van het boek van mevrouw Butler op internet enkele voordrachten en gesprekken van en met haar zoekt, ziet haar ogenschijnlijk volmaakt onschuldig en redelijk, vertellen dat kinderen op de school niets moet worden opgedrongen maar dat alles okay is, als je als jongetje een jongetje wilt zijn, maar ook als je als jongetje voor meisje wilt doorgaan. Is het vreemd dat je, bij het aanhoren daarvan onwillekeurig moet denken aan haar boek – dat uitloopt op de bijna onverhulde oproep om de binaire verhouding van man en vrouw, zoals de maatschappij die opdringt, te ondermijnen omdat deze volmaakt onnatuurlijk is.
Tot deze kwalificatie komt zij op grond van een buitengewoon speculatieve redenering, waarin ze zwaar leunt op Freud en Foucault. Wat echter opvalt, is dat ze de eerste en passant fundamenteel bekritiseert en van de ander een buitengewoon willekeurig gebruik maakt. Daarbij laat ze ook nog eens Foucault latere oeuvre volledig buiten beschouwing. Verwonderlijk is dat niet: het past totaal niet in haar kraam. Daarover een volgende keer.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 juli 2021
Ecclesia | 8 Pagina's