Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een roman over het leven van Jozef

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een roman over het leven van Jozef

14 minuten leestijd

Enige tijd geleden kocht ik enkele boeken over de persoon van Jozef, de man van Maria. Een van de boeken betrof een roman over het leven van Jozef van een Poolse auteur, Jan Dobraczynski. Het boek is in 1977 geschreven, het werd in 1980 vertaald in het Italiaans en beleefde in 2018 zijn 21e druk. Er is een Engelse editie van met als titel: The shadow of the Father.

Ik nam het boek deze week ter hand met het oog op de komende adventsweken en het komende Kerstfeest, omdat ik in gedachten had over de figuur van Jozef enkele preken te schrijven. Het boek heeft me om drie onderscheiden redenen verrast. Ik noem ze graag, puntsgewijs.

1. Alle gegevens komen op een ‘natuurlijke’ manier bij elkaar

‘Slechts’ in twee van de vier Evangeliën vinden we enkele gegevens over het leven van Jozef. We vinden ze in het zogenaamde proto-evangelie, de eerste hoofdstukken van het Mattheüs- en Lucasevangelie. Wie vertrouwd is met de bijbelwetenschap weet dat er in de moderne tijd een sterke tendens is om wat beide evangelisten vertellen, historisch gezien, niet al te serieus te nemen. Beide evangeliën zijn ‘laat’ geschreven (rond 70/80 na Chr.) in een periode dat de boodschap van Christus sterk de invloed onderging van de wereld waarin ze gebracht werd: de hellenistische wereld. Wat in Israël ondenkbaar was – een geboorte uit een maagd – was in de hellenistische wereld iets vertrouwds: tal van mythische verhalen deden de ronde en van bijzondere personen vertelde men dat hun geboorte terugging op een god. In deze wereld werden ook de ‘verhalen’ bedacht die we kennen uit de beide Evangeliën.

De moeilijkheid voor hen die deze opvatting toegedaan zijn, is, zoals Martin Hengel overtuigend heeft aangetoond, dat het volstrekt onhistorisch is om met betrekking tot de eerste eeuw na Chr. een waterscheiding aan te brengen tussen Israël en de hellenistische wereld. Het is veel te simplistisch om te veronderstellen dat het Evangelie in eerste instantie een Joods karakter droeg en vervolgens in de hellenistische wereld (de heidenwereld) verkondigd werd. Alsof beide werelden gescheiden waren en men ook niet in Israël sterk vertrouwd was met de hellenistische geest!

Een tweede moeilijkheid is dat niet alleen in het Lucasevangelie, maar ook in dat van Mattheüs sprake is van de maagdelijke geboorte. Zou men van Lucas nog kunnen zeggen dat hij schreef voor christenen uit de wereld van het heidendom, voor Mattheüs geldt dat zeker niet. Mattheüs schrijft vooral voor Joden. Het is moeilijk voorstelbaar dat men in het milieu waarin hij vertoefde, de maagdelijke geboorte ‘bedacht’ om aannemelijk te maken dat Jezus de Zoon van God is.

Het is veelzeggend dat Lucas en Mattheüs, terwijl zij in een ander milieu verkeerden, in de geboortegeschiedenis op zijn minst twee feiten gemeenschappelijk uitdragen: Jezus werd geboren uit de maagd Maria en zijn geboorte vond plaats in Bethlehem.

De vraag is hoe de geboortegeschiedenis zoals we die vinden bij Mattheüs in overeenstemming te brengen valt met wat Lucas vertelt. Lucas vertelt dat Jozef en Maria, voorafgaand aan de geboorte, in Nazareth woonden, terwijl Mattheüs de indruk wekt dat Jozef zijn huis had in Bethlehem. Mattheüs vertelt over de kindermoord, Lucas niet. Verder is duidelijk dat Lucas de geschiedenis weergeeft vanuit het perspectief van Maria, terwijl Mattheüs dat doet vanuit het gezichtspunt van Jozef. Kunnen beide evangelieverhalen op een ‘natuurlijke’, ongekunstelde manier met elkaar in verband worden gebracht?

Welnu, datgene waar geleerden in de studeerkamer grote moeite mee hebben, lukt enigszins dichterlijke geesten moeiteloos. Wat wetenschappelijk heel lastig te doen valt, is voor iemand die rekening houdt met het volle leven, volstrekt niet moeilijk. Want hoe is het leven?

Op een gevelsteen van een boerderij viel te lezen: ‘t Komt altijd anders’. De werkelijkheid is altijd anders dan zij zich van tevoren laat aanzien. Wij, moderne mensen, hebben grote behoefte om het leven in modellen in te passen. We pogen via gedragswetenschappen (sociologie, psychologie en in zekere zin ook de economie) het leven te analyseren, om er maar enigszins greep op te krijgen. Maar dat mislukt keer op keer. Het leven is er te grillig, te complex voor. Iemand die het leven kent, weet dat. Een goede romanschrijver ook. Hij weet dat het leven zélf gevarieerder, complexer is dan zelfs de beste roman. Wie vat wil krijgen op de werkelijkheid moet met het open karakter ervan rekening houden. Sterker: hij moet rekening houden met een ‘factor’ die volstrekt boven onze macht uitgaat: het handelen van God.

En het merkwaardige is, dat pas hij of zij, die dit zintuig voor de geschiedenis en dit geloof heeft, meer dan anderen werkelijk zicht heeft op de werkelijkheid. Hij zit niet vast (wat voor veel wèl theologen geldt) aan een vast denkstramien.

Dit geldt zeker ook voor Jan Dobranczynski. Hij zag kans om op een ongekunstelde manier de gegevens in de Bijbel over de geboortegeschiedenis uit te werken tot een gestroomlijnd verhaal, waarin hij zowel recht doet aan het wonderkarakter van de kindheidsgeschiedenis van Jezus als aan de tijd waarin deze geschiedenis zich afspeelt. Niet dat zijn weergave canoniek is, d.w.z. dat het gegaan móet zijn, zoals hij schrijft. Het verrassende ligt in het feit dat hij laat zien dat het eenvoudigweg mogelijk is om die gegevens op één lijn te brengen. Hij is daartoe in staat door juist voluit recht te doen aan het wonderkarakter van de kerstgeschiedenis.

2. Het verhaal zelf

Het tweede wat verrast, is het verhaal zelf: de diepte erin en de schoonheid ervan. Het verhaal begint in Bethlehem. Daar woont Jozef. Hij is timmerman. Vanwege zijn kunde bezit hij faam tot in de verre omgeving. Op een dag krijgt hij bezoek. Familieleden uit het verre Antiochië brengen hem een boodschap. Ze waarschuwen hem: Herodes is oud, maar gevaarlijk. De argwaan waaraan hij meer en meer leed, heeft inmiddels demonische vormen aangenomen. Hij vermoordde onlangs zijn kinderen. Hij heeft af en toe gesproken over het huis van David, dat, hoe onbetekenend ook, nog steeds bestaat en waarvan Jozef een verre telg is. Hoe lang is deze familie nog veilig in Bethlehem? Het is verstandig om de wijk te nemen naar Antiochië. Het leven is er ánders dan in het vredige Bethlehem. Dat het risico bestaat dat het overgeleverde geloof naar de achtergrond verdwijnt, geven ze toe. Dat moet hij voor lief nemen. Ook bij hen is dat het geval. Daar staat tegenover dat je er rijk kunt worden, zeker iemand die zo getalenteerd en kunstzinnig is als Jozef – en het leven is er veilig

De mannen dragen deze boodschap uit in het bijzijn van Jozefs oude vader, die niet lang meer zal leven. Nadat ze verdwenen zijn, zegt Jozefs vader dat hij het redelijke van hun zorg inziet. Dat betekent echter niet dat zijn zoon naar Antiochië moet gaan. Jozefs zorg omtrent het geloof deelt hij ten volle. Hij doet er goed aan uit Bethlehem weg te gaan, wellicht naar een andere hoek in Israël. Maar waarheen? Laat Jozef zijn licht opsteken bij een oude kennis van zijn vader, een man die als wijs te boek staat, een priester, die in het heuvellandschap van Judea, op niet al te grote afstand van Bethlehem, woont: Zacharias.

Jozef, die een eind in de twintig is, gehoorzaamt. Enige dagen later zit hij in de schaduw op het dak van het huis van de priester, waar ze wat verkoeling zoeken, te praten. Als het gesprek wat gevorderd is en de oude priester de jongeman kennelijk vertrouwt, wordt deze openhartig. Het is alsof hij iets kwijt moet aan iemand uit een jongere generatie. Terwijl hij spreekt, trekt een schaduw over zijn gezicht: hij is oud en heeft geen kind. Neemt God hem iets kwalijk? Is ook het feit dat het lot nooit op hem als priester gevallen is, om in de tempel dienst te doen, daar een blijk van? Heeft hij een verborgen schuld? Jozef heeft gezien, op het moment dat zijn vrouw, Elisabeth, hem kwam groeten, hoe beide al wat oude mensen, van elkaar hielden en iets jeugdigs over zich kregen, als ze elkaar aankeken. De oude priester vertrouwt hem nu toe: ‘Is mijn schuld misschien dat ik teveel van haar gehouden heb? Is ze tussen mij en God in komen te staan?’ ‘Kan dat dan?’, vraagt Jozef, die pas dán vertelt dat hij nog geen vrouw heeft ontmoet van wie hij is gaan houden, hoewel veel meisjes met opzet bestellingen bij hem doen en extra veel in de winkel komen en zich daar ietwat aanstellerig gedragen.

Het gesprek komt op de vrouw. Jozef vertelt dat hij niet kan leven met wat de farizeeën aandragen: dat een man danken moet omdat hij geen vrouw is. Hebben de patriarchen niet van hun vrouwen gehouden? Zal de dag niet komen dat God ervoor zorgt dat de vrouw weer eer gegeven wordt?

Als Jozef vertrekt, blijkt dat Elisabeth dit deel van het gesprek heeft opgevangen. Ze wacht Jozef beneden op en fluistert hem toe: een jongeman die zó denkt over de vrouw en zo gelovig spreekt!, waarom, als hij tóch verhuizen wil, gaat hij niet naar Nazareth, waar haar nichtje woont? Ze heeft haar moeder (die ook de zus van Elisabeth is) vroeg verloren. Daarna heeft ze bij haar tante gewoond, totdat haar eigen oudere zus in Nazareth kinderen kreeg. Daar woont ze nu om de helpende hand te bieden. Deze raad krijgt Jozef mee.

Enkele weken later is Jozef op weg. De schrijver laat ons onderweg in een kleine karavaan, met Jozef samen, twee farizeïsche mannen ontmoeten. Je voelt hoe zij denken – ze zijn bij nader inzien niet onsympathiek, maar hebben iets hooghartigs en neigen naar het zelotische. Als de Messias komt, zal hij afrekenen met de Romeinen: ‘Bereid je erop voor, jij die (dat is hun gebleken) sterk bent en moedig.’ Jozef merkt dat dit vooruitzicht hem wat tegenstaat. Zal het werkelijk zo zijn? Zal de Messias zó zijn?

Daarop komt hij in Nazareth, het bergstadje waar de farizeeën, met wie hij optrok, geen goed woord voor over hadden. Onderaan de stad staat hij bij een bron om water te putten voor hemzelf en zijn ezel. Een veel te zwaar houten emmer moet dienst doen om het water uit de diepe schacht te halen. Terwijl hij ernaar kijkt, en zich realiseert dat hij een dergelijke emmer veel hanteerbaarder zou maken, hoort hij voetstappen. Hij kijkt achter zich. Daar komt een jonge vrouw aanlopen, met een kruik op haar hoofd. De ontmoeting wordt als volgt beschreven:

‘Op de trappen waren voetstappen hoorbaar. Jozef draaide zijn hoofd om teneinde omhoog te kijken. Het meisje liep licht de traptreden af. Haar figuur leek, tegen de achtergrond van de hemel die door de zon verlicht werd, bijna dat van een jong meisje. Haar voeten waren ontbloot, haar jurk wat opgerold. Op haar hoofd hield ze een kruik. Ze ondersteunde die met één hand. Ondanks dat ze zich met haast bewoog, stond de kruik vast, alsof hij op haar hoofd zat vastgelijmd.

Bij het zien van de man die daar tegen het muurtje stond, hield ze meteen op met zingen en op het midden gekomen van de treden hield ze stil. Maar van haar gezicht was geen schrik af te lezen, misschien alleen een zekere verrastheid. Ze kende, dat was wel duidelijk, iedereen in het stadje en het zien van een vreemde overviel haar.

Haar gezicht was dat van een kind, dat volwassen is geworden. Ze viel niet op door een grote schoonheid. Ze leek heel gewoon. Haar huid op het voorhoofd en op haar wangen was bruin, als van mensen die gewend zijn om in de brandende zon te werken. De ogen waren donker, diep als de put waar hij een moment eerder overheen stond gebogen. Het donkerblonde haar, dat naar achteren was geworpen, was in een staartje gehecht, dat door een klein lint werd samengehouden. Aan de oren droeg ze twee rode oorbellen.

Ook al was het zo dat dit gezicht op het eerste moment niet zoveel indruk maakte, trok het tòch, als iemand er even naar keek, de aandacht. Van buiten had het de uitstraling van een tienermeisje. Toch leek het een pracht te hebben, die, terwijl het haar gezichtsoppervlak verlichtte, van een diepere oorsprong was. De blik van degene die haar waarnam, zocht onwillekeurig naar de diepte van deze uitstraling. Hij ontdekte onder de laag van het jeugdige, iets dat gelijk staat aan rijpheid, aan een volheid van een verborgen leven.

Het meisje daalde inmiddels, met een zekere traagheid, van de trappen. Vragend keek ze naar Jozef, die de emmer in de hand bleef houden. Hij wist dat de vrouwen in Galilea gewoonlijk minder schuchter waren dan die uit Judea; het was echter duidelijk dat zij het erop hield dat het niet welgevoegelijk is om als eerste zich te wenden tot een man, die ze niet kende. Jozef voelde zich plotseling, voor hem onverklaarbaar, verlegen. Hij vond de moed niet om voortdurend naar het meisje te kijken. Hij kon zijn ogen niet gericht houden op haar ontblote voeten. Lange tijd stonden zij zo – zwijgend – de een tegenover de ander. Uiteindelijk overwon Jozef zijn verlegenheid. Hij hief zijn hoofd op. Hij gaf er zich rekenschap van dat het meisje gekleed was in een eenvoudig overkleed, van linnen, dat meerdere wasbeurten had gekregen. De hand waarmee zij de kruik vasthield, was klein, maar sterk, gewend aan hard werken. De kruik had in haar haren enkele kluitjes achter gelaten.

Als het erop aankwam ging het om een doorsnee meisje – zoals men wel zegt. Haar jonge mond leek te trillen vanwege een onderdrukte glimlach. Desondanks probeerde hij haar niet in de ogen te kijken.’

3. De tijd leren kennen

Al lezend verraste het me hoe de schrijver kans ziet om in het verhaal de geestelijke situatie waarin Israël verkeert, te laten oplichten. We ontmoeten Herodes (zoals hij getekend wordt door de Bijbel en Flavius Josephus, ook al noemt de schrijver de laatste niet). We ontmoeten de farizeeën en de ‘moderne’ Joden. We ontmoeten in de farizeeën iets van de haat tegen de Romeinen, die straks de zeloten zal aanvuren om de strijd met hen aan te binden. Tussen hen beweegt zich Jozef, die zoals de Bijbel zegt en dit verhaal hem tekent, werkelijk een ‘rechtvaardige’ is. Zo leefden zij: Zacharias, Elisabeth, Jozef, Maria, Simeon en Anna. Hen kenmerkte het waarachtig ‘rechtvaardig-zijn’. Hun gerechtigheid was overvloediger dan die van de schriftgeleerden, authentieker dan die van de geseculariseerde Joden en grootser dan die van de zeloten.

Wat is hun geheim? Ze leefden op een authentieke manier uit de overlevering van de vaderen.

Juist deze dagen las ik de eerste delen van Psalm 119 en Psalm 1 in het Hebreeuws, die beide gaan over de rechtvaardige. Ik kwam onder de indruk van wat zij uitdrukken: het zegenrijke van het leven met Gods geboden, waarin oplicht wie God is en hoe goed het is om Hem te dienen. Het Koninkrijk der hemelen gaat erin open. Daar ligt het geheim van het leven van Jozef, zoals Dobraczynski hem tekent. In deze Psalmen herkent men de rechtvaardige Jozef, zoals de Bijbel hem laat zien en Jan Dobraczynski hem beschrijft.

De schrijver heeft het goed gezien. Het farizeïsme, het sadduceïsme en de zeloten kenden niet meer de authentieke vroomheid van het O.T. De farizeeën waren wettisch, de sadduceeën vrijzinnig, de zeloten fanatiek – geen van hen zag kans in het krachtenveld van de geschiedenis zijn weg zó te vinden dat de authentieke Israëlitische vroomheid er niet onder leed. Zij leefden niet meer bij de bronnen en verdwaalden in de geschiedenis. Het derde verrassende is dus dat Jozef oprecht leefde met God.

Dit oprechte geloof deed hij op in de beslotenheid van Bethlehem, bij de Schriften, die zijn karakter vormden. Wie zou in onze dagen, die zoveel weg hebben van wat de eerste eeuw na Christus kenmerkte (hoeveel despoten zijn er niet en hoeveel verwarring is er niet alom!), niet verlangen naar zo’n Bethlehem en naar een vertrouwdheid met de kracht van de Bijbel die een dergelijke uitwerking heeft?

Dr. Aalders sprak in zijn boek over Luther over de werking als van een ‘geiser’ van de Bijbel. Het boek van Dobraczynski stelt deze werking voor ogen, die tot gevolg had dat iemand in een verwarrende tijd zijn weg vindt in een authentieke vroomheid, die naderhand van wereldomvattende betekenis bleek te zijn. Deze kracht deed zich voor in het leven van een eenvoudige man en een eenvoudig meisje, die, samen met anderen, één groot geheim kenden: ze lieten zich leiden door Gód. Ze hadden de God van Israël ontmoet en hebben uit zijn Woord geleefd.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 december 2021

Ecclesia | 8 Pagina's

Een roman over het leven van Jozef

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 december 2021

Ecclesia | 8 Pagina's