Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Twee cholera-epidemieën in Elberfeld: 1849 en 1859 (I)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Twee cholera-epidemieën in Elberfeld: 1849 en 1859 (I)

7 minuten leestijd

Begin 2020 werd in ons land voor het eerst de ziekte Covid-19 geconstateerd; de eerste besmetting werd gerapporteerd op 27 februari. Een voorheen onbekende ziekte, die voor het eerst werd opgemerkt in China en die zich razendsnel verspreidde naar andere delen van de wereld. Bijna twee eeuwen geleden kreeg Nederland te maken met een mysterieuze ziekte die zich ook snel verspreidde en eveneens haar oorsprong had in Azië: de cholera.

Cholera is een infectieziekte die door de bacterie vibrio cholerae veroorzaakt wordt. Deze ziekte wordt overgebracht door besmet drinkwater en manifesteert zich door het plotseling optreden van ernstige diarree in combinatie met braken. Het grootste gevaar van een cholera-infectie is ernstige uitdroging door vochtverlies; men raakt in een shocktoestand en dit kan uiteindelijk de dood tot gevolg hebben. De cholera deed zich in Nederland voor het eerst voor in 1832 en sloeg hard toe. Het verloop ging vaak heel snel, slachtoffers overleden soms binnen een paar uur na besmetting en adequate medicatie was niet voorhanden.

Willem de Clercq, die nauwkeurig het wereldgebeuren volgde, noteerde in september 1831 in zijn Dagboek: Met rasse en ontzettende schreden nadert de Cholera twee hoofdsteden Weenen en Berlijn. In de eerste plaats schijnt zich reeds een geval vertoond te hebben terwijl ook te Charlottenburg iemand aan deze ziekte is overleden. In Weenen schijnt de schrik ontzettend groot te zijn.1 Op 9 september lezen we: De Cholera had te Berlijn reeds op de zesde Sept zich tot 17 offers uitgestrekt waarvan er 13 bezweken en nog geen genezen was.2

De cholera-epidemie in 1849

Jaren later, in 1849, brak er wederom een choleraepidemie uit in Duitsland, ook in het Rijnland waarin Elberfeld ligt. Een ouderling van de Niederländisch-Reformierte Gemeinde, F. van der Mühlen, doet hiervan verslag: Eind 1849 kwam er opnieuw een zware beproeving over stad en gemeente. De vreselijke cholera, een besmettelijke ziekte, sloop voor de eerste maal door de sloppen en stegen der stad en eiste talrijke slachtoffers. Hoe groot het gevaar was kunnen wij ons voorstellen, wanneer we bedenken, dat de Mirkerbeek destijds zonder enige beschutting door de stad stroomde en wel links dicht langs de huizen, die door talrijke overbruggingen werden bereikt. De bewoners van deze huizen goten het vuile water ondanks het verbod zomaar in de beek. De putten voor het drinkwater lagen veelal in de kelders van de huizen. De beerputten, die niet met cement waren dichtgemaakt, bevonden zich vlak bij de huizen. Hoofdzakelijk in deze omgeving woedde de besmettelijke ziekte met al haar verschrikkingen.3 De oorzaak van deze catastrofe is duidelijk: besmet drinkwater.

Kohlbrugge bracht op 13 september zijn vriend Westendorp hiervan op de hoogte: De cholera is nu ook te Elberfeld gekomen, vijf stierven er aan in deze week.4 Een maand later deed hij dat opnieuw: Ook is de cholera hier uitgebroken - ik was heden in een huis dat geheel uitgestorven is, slechts eene familie tot mijne gemeente behoorende is daar in het leven gebleven. Tot op heden stierven er slechts 10, maar velen werden van deze pestilentie aangegrepen. Zondag 14 oktober preekte Kohlbrugge over Johannes 1:29: Tot tekst had ik zondag Joh. 1 vers 29, Zie het Lam Gods dat de zonde der wereld draagt. Dat de preek van zondag morgen in verband met de cholera niet zonder werking is gebleven behoef ik u niet te melden.5 Op die zondag bediende Kohlbrugge het Heilig Avondmaal en riep hij de gemeente op om juist nu in deze omstandigheden de dood des Heeren te verkondingen: Zo ooit, dan is het wel heden de tijd om des Heeren dood te verkondigen. Wanneer Gods gerichten op de aarde zijn, dan leren de inwoners der wereld gerechtigheid. De rechtvaardige God moet ons vanwege onze ongerechtigheid straffen; evenwel in het midden des toorns blijft Hij aan Zijn barmhartigheid gedenken. (…) Er klonken woorden van vermaning, maar ook van troost en bemoediging: Laat u door Gods oordelen vermanen, om u tot Hem op te maken, Zijn sterkte aan te grijpen, en vrede met Hem te maken, opdat ook uw dood door Zijn leven verslonden zij, en u niet omkomt onder de toorn van dit Lam! (…) Zie op Hem, Die de zonde der wereld draagt! Op één dag heeft Hij ze weggedragen, verleden, tegenwoordige, toekomstige zonde. Hij wil u een heiliging zijn. In Hem, in uw getrouwe Voorspraak, ga tot God henen! Hij heeft het juk van uw schouderen verbroken. Ziet u op Hem, zo ziet u de kwijtbrief, dat alles betaald is.6

Kohlbrugge trok de gemeente in om pastorale bezoeken af te leggen bij de zieken. Opmerkelijk is dat er niemand van zijn gemeenteleden stierf aan deze ziekte. Op 22 november schreef hij hierover aan zijn Utrechtse vriend Kol: Gedurende de cholera ben ik bestendig in de gemeente dan hier, dan daar, maak behalve de overige zaken van 8 tot 16 visites per dag. Door des Heeren groote barmhartigheid stierf nog niemand van onze gemeente, en die een aanval krijgt wordt op het gebed der gemeente, door Hem die het gebed hoort er door gehaald.7

De vrouw van Kohlbrugge had zo haar eigen netwerk en zij correspondeerde regelmatig met haar vriendin, mevrouw Van Heumen-Drost, over het wel en wee in de gemeente: De gemeente is tot hiertoe voor sterfgevallen bewaard gebleven, wel is er menigeen aangetast en de Heere heeft gered.8 Kohlbrugge bezoekt ze alle, ook de gezonde die in de buurt woonden.9

In een andere brief is te lezen dat de bezoeken die Kohlbrugge aflegde niet altijd ongevaarlijk waren; dit komt naar voren in een brief die hij op 20 december aan Johannes Wichelhaus schreef: Ons gaat het goed, maar verschillende malen waren mijn vrouw en ik in levensgevaar. Evenwel zonder arts, door gebed en geloof herstelden wij zo spoedig mogelijk en konden door de grote barmhartigheid Gods steeds onze ambtsplichten vervullen. Niemand uit onze gemeente is aan de besmettelijke ziekte (cholera) gestorven, en toch beweert de koster van de andere kerk, dat er twee uit onze gemeente aan deze ziekte bezweken zijn en dat ik onwaarheid gesproken heb. Ik heb hem vijftig daalders beloofd, als hij mij een bewijs voor zijn bewering levert. De cholera schijnt in deze dagen hevig te woeden. Er sterven elke dag twee of drie mensen.10

De bovengenoemde Van der Mühlen beschreef nog een bizar verhaal uit die tijd. Het betreft een kerkenraadslid, Wilhelm Greeff, die ernstig ziek was. Zijn arts had hem reeds opgegeven en omdat deze de volgende dag op reis ging, had hij het formulier voor de doodsverklaring al ingevuld, want na overlijden moesten de doden direct naar het mortuarium op de begraafplaats worden overgebracht. Vervolgens komt Kohlbrugge op bezoek: Daarna ging de arts heen en pastor Kohlbrugge treedt aan het ziekbed. Hij spreekt enkele woorden met de zieke en verenigt zich dan met hem in overluid gebed, terwijl hij met de Heere worstelt om zijn genezing. Dit vurig gebed maakte op de zieke bij al zijn zwakheid een onuitwisbare indruk. Nadat nu ook de predikant vertrokken is, geeft men de zieke tot versterking enkele druppels voortreffelijke sterke cognac in, die men zoeven gekregen heeft. En ziedaar! de ziekte wijkt en gaat in genezing over; hij, die volgens het oordeel van de arts ten dode was opgeschreven, wordt gezond. Broeder Greeff heeft later aan pastor Kohlbrugge gevraagd, waarom hij toch zozeer met de Heere geworsteld had om zijn genezing. Het antwoord luidde: ‘Bij de weinige woorden, die ik vooraf met u wisselde, overviel mij de gedachte: O, die is nog niet klaar, die mag nog niet sterven; vandaar mijn nood!’

Op 8 januari 1850 schreef Kohlbrugge aan Westendorp: ‘de cholera heeft hier opgehouden’.11 Heel bijzonder dat niemand van de Niederländisch-Reformierte Gemeinde aan deze besmettelijke ziekte is overleden.


Noten

1 http://www.historici.nl/retrofiles/declercq/werkbestanden/18/jpeg/DECLERCQ018_UBARAFXVIII_431.jpg

2 http://www.historici.nl/retrofiles/declercq/werkbestanden/18/jpeg/DECLERCQ018_UBARAFXVIII_432.jpg

3 F. van der Mühlen, Het ontstaan van de Niederländisch-Reformierte Gemeinde te Elberfeld, Kerkblaadje 31 jan. 1953 nr. 3.

4 Archief Kohlbrugge, port. 15.B.36 brief 90d.

5 Archief Kohlbrugge, port. 17 brief 5, 17 okt. 1849.

6 Deze preek is opgenomen in een bundel van Drie leerredenen gehouden in oktober 1849 ten tijde van de heersende cholera-ziekte, Amsterdam 1892.

7 Archief Kohlbrugge, port. 35 brief 3.

8 Archief Kohlbrugge, port. 12.C.6, 28 okt. 1849.

9 Archief Kohlbrugge, port. 35 brief 2, 27 okt. 1849.

10 J.J. Langen, Briefe von Dr. Theol. H.F. Kohlbrugge an Johannes Wichelhaus aus den Jahren 1834-1857, Elberfeld (1911), Brief 34, S 85, 86.

11 Archief Kohlbrugge, port. 15.B.36 brief 91.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 februari 2022

Ecclesia | 8 Pagina's

Twee cholera-epidemieën in Elberfeld: 1849 en 1859 (I)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 februari 2022

Ecclesia | 8 Pagina's