Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De betekenis van Christus’ opstanding voor medischethische vragen rond leven, sterven en dood

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De betekenis van Christus’ opstanding voor medischethische vragen rond leven, sterven en dood

11 minuten leestijd

De opstanding van Jezus Christus uit de dood is het fundament onder onze verlossing. De betekenis is echter niet alleen soteriologisch van aard, maar ook ethisch. Christus’ opstanding is namelijk tevens de basis voor de christelijke ethiek. Ik bespreek dit aan de hand van een tekst uit de Hebreeënbrief en spits het toe in vijf punten op de bio-ethiek, in het bijzonder op medisch-ethische vragen rond leven, sterven en dood.

De zon van het christelijk geloof straalt op deze Paasdag in volle glorie. Er is geen christelijk feest of geloofsstuk dat meer zeggingskracht heeft dan de opstanding van Christus. De opstanding is een heilsfeit, het heeft werkelijk op een dag in de geschiedenis plaatsgehad. De opstanding is de definitieve overwinning op de dood, de verlossing van lijden en zonde waarvan ons aardse bestaan doortrokken is, de doorbraak van een nieuwe werkelijkheid. Daarmee is Christus’ opstanding de kern van het Evangelie, de grote gebeurtenis waar om de geschiedenis scharniert. Wie is Jezus? Na Pasen belijden wij: Hij is de Opgestane.

Aan het einde van de Hebreeënbrief (13:20-21a) wordt Christus gepresenteerd als de Opgestane:

“De God nu van de vrede, Die de grote Herder van de schapen, onze Here Jezus Christus, uit de doden heeft teruggebracht, op grond van het bloed van het eeuwige verbond, moge u toerusten tot elk goed werk om zijn wil te doen, en in u werken wat in zijn ogen welbehaaglijk is door Jezus Christus…”

Ook de opstanding hoort er in deze apostolische brief, vol paranese en vermaning, volledig bij. Dat Christus uit het dodenrijk is teruggebracht, betekent de overwinning op de dood. De macht van de dood is geknapt als een nietszeggend luciferhoutje. De dood ligt in principe machteloos op de grond, overwonnen en verslagen. Jezus heeft het eeuwige leven aan het licht gebracht.1 Wat ons resteert, is lofprijzing en aanbidding.

In Zijn goddelijk wezen, is zijn glorie groot

Niets heb ik te vrezen, in leven en in dood

U zij de glorie, opgestane Heer

U zij de victorie, nu en immer meer

Christus is gekruisigd en opgestaan. Zo moet onze oude mens met Christus worden gekruisigd (Rom. 6:6) en de nieuwe mens in ons opstaan zodat onze eigen wil meer en meer wordt aangepast aan de wil van onze goede God. Martin Luther zegt het zelfs zo sterk dat het een regel is dat iets wat God behaagt, ons niet behaagt.2 Dat God zowel het willen als het handelen bij ons teweegbrengt (Filip. 2:12) wordt in de Hebreeën 13:20 nadrukkelijk verbonden aan de opstandingskracht van Christus. Door zijn opstanding is Hij in staat ons op een herderlijke manier “toe te rusten met al het goede zodat we zijn wil kunnen doen” (NBV21). Hieruit blijkt dat de betekenis van de opstanding niet soteriologisch beperkt is. Ook onze heiliging voert terug op de opstanding. Dat geldt dan niet minder voor de ethiek waarin de vraag naar het goede centraal staat. Wat leert de onbekende schrijver van de Hebreeënbrief ons hier?

Als we christelijke ethiek beoefenen, betekent dat we vanuit christelijk perspectief reflecteren op ons morele handelen, dan klinkt hier een belangrijke grondtoon: verantwoord handelen is alleen mogelijk op grond van Christus’ opstanding. Die is beslissend. Met dezelfde immense, goddelijke kracht als waarmee Christus is opgestaan en de dood heeft overwonnen, vernieuwt God ons leven en rust Hij ons toe moreel juist te handelen. Dat wil zeggen: het goede te doen overeenkomstig zijn wil. Daarmee is de opstanding niet alleen een explosieve historische heilsgebeurtenis in een ver verleden, maar heeft zij zeggingskracht voor ons dagelijkse doen en is zij bepalend voor ons morele denken.3

In het licht van Christus’ opstanding geef ik vijf uitgangspunten om vanuit christelijke perspectief om te gaan met medisch-ethische vragen rond leven, sterven en dood. Meerdere christelijke ethici, zoals Olivier O’Donovan4 en Gerrit de Kruijf5 , pleitten expliciet voor een centrale plaats van de opstanding van Christus in de christelijke ethiek. Omdat Christus’ opstanding beslissend en cruciaal is voor ons geloof, is dit heilsfeit ook van fundamentele betekenis voor de bio-ethiek vanuit christelijk perspectief. Ik benoem vijf uitgangspunten:

1. Lichamelijkheid doet ertoe

Christus is lichamelijk opgestaan. Het menselijk lichaam doet er blijkbaar toe. Het is niet slechts een tijdelijke verpakking van de eeuwige ziel die na de dood zou hebben afgedaan. De opstanding bewaart daarom voor een (gnostische) vlucht uit de wereld. Het lichaam is geschapen en heeft dus waarde voor God. Dat Christus is opgestaan met zijn (verheerlijkt) lichaam wijst niet alleen op een zekere continuering van dat geschapen lichaam, maar vormt juist een bevestiging van de lichamelijkheid in de nieuwe werkelijkheid. Deze notie wordt versterkt doordat ook ónze lichamen bij de opstanding opgewekt zullen worden (I Kor. 15). Overigens gaat het hier bij Paulus om de hele mens in zijn lichamelijkheid, ook in zijn ontologische complexiteit. Daarop wijst Paus Johannes Paulus II die jaren achtereen (1979-1984) catechesen wijdde aan de ‘Theologie van het Lichaam’. In het licht van de opstanding is het moreel onjuist om je lichaam te verachten of te veronachtzamen, te verminken of te verwaarlozen, ook niet vanuit de (mogelijk onbewuste) gedachte dat het vooral om de ziel en ons eeuwige heil zou gaan. Het is van moreel belang om lichamelijkheid juist te aanvaarden, te koesteren en te beschermen. Dit omdat God lichamelijkheid gewild en in de opstanding haar betekenis bevestigd heeft. De lichamelijkheid is dus als vorm van bestaan door God gewaardeerd en gewild. Dat komt tot uiting in de vreugde van het lichaam en sluit daarom willekeurige schade, marteling en moord uit.6 Het niet-schaden is – naast een uiterst christelijk uitgangspunt – ook één van de prominente, algemeen erkende, bioethische morele principes.7

2. Leven is beschermwaardig, ongeacht vermogens of levensfase

De geschonken lichamelijkheid – bevestigd in de opstanding – is een argument voor volledige bescherming en zorg. Dit stelt een andere benadering onder kritiek, namelijk dat de beschermwaardigheid van het menselijk leven zou afhangen van diens vermogens of levensfase. Dat is niet minder dan wat ik noem ‘verwaardelozing van het leven’. Menselijk leven - niet biologisch, maar theologischethisch benaderd - in 8 cellen (menselijk leven, drie dagen na de samensmelting van ei- en zaadcel) is evenzeer geschonken lichamelijkheid als menselijk leven in ruim 30.000 miljard cellen (het lichaam van een circa twintigjarige). Daarom staan christenen vaak uiterst kritisch tegenover abortus, maar ook tegenover de toenemende en zorgelijke tendens van euthanasie bij mensen met dementie. Het zwakke, onschuldige en kwetsbare leven waarvan de vermogens gering zijn, verdient evenveel bescherming als het leven dat in staat is zich krachtig te manifesteren en te uiten. Het antwoord op de ‘verwaardelozing van het leven’ is menselijke waardigheid. Het menselijke leven is in zichzelf beschermwaardig, ongeacht vermogens of levensfase.

3. De opstanding handhaaft de scheppingsorde

De lichamelijke opstanding van Jezus Christus bewijst dat verlossing de verlossing van de schepping is, en niet verlossing uit de materiële geschapen werkelijkheid en haar orde. Dit betekent dat de orde - zoals bedoeld in de schepping, los van wat deze precies behelst - geldig blijft en tot haar bestemming komt in de verlossing.8

4. Niet het perspectief van de dood, maar van het leven

Jezus Christus laat als de Opgestane zien dat God uit liefde en almacht een einde aan de dood maakt en een nieuwe schepping in het leven roept, nieuw leven schenkt. Dit zijn voor de christelijke ethiek leidende noties bij medisch-ethische vraagstukken, zoals abortus, euthanasie en ‘voltooid leven’. Bonhoeffer schreef in zijn hoofdwerk Ethik een hoofdstuk met als titel “Ethik als Gestaltung”. Daarin zegt hij: “Het wonder van de opstanding van Christus heft de idolatrie van de dood, zoals die bij ons heerst, uit haar voegen. (…) Waar de dood het laatste is, daar is het aardse leven alles of niets. (…) Alles bijeen graaien of alles wegwerpen, dat is de houding van wie fanatiek in de dood gelooft.”9 Hij stelt daar een andere levensinstelling tegenover: waar de macht van de dood gebroken is, verlangt men van het leven hier geen geluk alsof het al de eeuwigheid betrof, maar neemt men van het leven wat het biedt.“ De nieuwe mens en de nieuwe wereld echter verwacht men alleen van gene zijde van de dood, van de macht die de dood heeft overwonnen.”10 Bonhoeffer relativeert daarmee de mogelijkheden van het leven in die zin dat hij het terugbrengt naar de werkelijke proporties. Zo worden overspannen verwachtingen van het leven getemperd en de weg geopend naar een aanvaarding van het begrensde leven. Dat geldt voor wie worstelen met gebrokenheid en lijden. Maar ook van hen die streven naar verbetering, alles uit de kast trekken voor een honderd procent gezondheid en topprestaties van menselijke vermogen. En: heeft wat Bonhoeffer naar voren brengt, niet ook veel te zeggen over het streven naar human enhancement: biomedische technologieën die niet ten doel hebben te genezen of ziekten te voorkomen, maar die uit zijn op mensverbetering? Misschien dichterbij huis: waarom moet een christen elke levensverlengende medische handeling aangrijpen? Zou het aanvaarden van de mogelijkheden en onmogelijkheden van het leven en van de lichamelijkheid ook niet kunnen betekenen dat we meer ontspannen de dood tegemoet gaan? Het is waardevol om in rust en niet verdoofd door medicatie afscheid te kunnen nemen en heen te gaan. Voor de stervensfase betekent de opstanding dat de stervende niet angstig behoeft te kijken naar zonde, dood en hel, maar in Christus juist naar genade, leven en hemel, zoals Martin Luther beschrijft.11 In de brief aan de Hebreeën is het pelgrimsmotief sterk aanwezig. Dat impliceert dat we in geloof mogen loslaten, zo nodig het leven zelf.

5. Hoop voor een lijdend bestaan

Christenen kijken vanwege de opstanding van Jezus radicaal anders naar de dood. Dood en sterven zijn voor de christen ingrijpend getransformeerd (Hebr. 7:25). Dood en sterven zijn – los van Christus - een vreselijke vloek en bron van meedogenloze wanhoop. Maar het wordt in een nieuw licht geplaatst omdat Christus tot nieuw leven is opgewekt. Christenen treuren niet als mensen die geen hoop hebben. We verheugen ons op de dag waarop Christus terugkeert en onze zielen en lichamen herenigt in de opstanding. We staan niet als hulpeloze slachtoffers tegenover de dood, maar als hoopvolle pelgrims die wachten tot onze Heer de dood tot een definitief einde brengt. De dood is niet het einde van het verhaal. Lijden en dood van het lichaam zijn niet onbelangrijk, maar we beschouwen ze niet als het einde.12 Het lijden is tijdelijk. Lichamelijk lijden en geestelijk lijden zijn tijdgebonden. Dat geeft perspectief, ook als het leven bijzonder complex is. Wordt dit perspectief geboden aan een psychiatrisch patiënt die de ene na de andere therapie heeft doorlopen en over wie gezegd wordt dat deze ‘uitbehandeld’ is? De term suggereert dat er geen hoop meer is en rechtvaardigt bijna de vlucht naar voren richting een actieve levensbeëindiging. Maar dan is er de boodschap van de Opgestane: ‘Er is hoop, perspectief, leven zonder lijden na de dood.’ Juist dat maakt dat het leven hier in zijn gebrokenheid gemakkelijker aanvaard kan worden.

Het leven is zinvol en van betekenis. Daarom is het perspectief van de christelijke bio-ethiek dát er perspectief is. Mensen zijn niet nooit hopeloos of uitbehandeld. Ze hebben wel mensen nodig (familie, vrienden, gemeenteleden, hulp- en zorgverleners en/of een sociaal netwerk) die hen met (deze) hoop, barmhartigheid en nabijheid brengen.

Zoals de apostelen zich in hun context verbonden aan het werk van God in Christus en daarbij vooral teruggrepen op de opstanding, moeten wij dat ook doen.13 De opstanding vormt de bron van hoop om christelijk te leven. In het licht van de opstanding mogen we de grenzen en de mogelijkheden van het leven relativeren. We hoeven er geen overspannen verwachtingen van te hebben of volkomenheid na te streven. Met betrekking tot de bio-ethiek legt het christelijke perspectief het accent op de erkenning en acceptatie van wat het leven krachtens de schepping wel en niet te bieden heeft. De opstanding van het vlees leidt tot een hoopvol perspectief en tot een positieve waardering, bescherming en zorg van het leven.

Wie de grote betekenis van de opstanding voor het (lichamelijke) leven tot zich laat doordringen, zal met een nog diepere vreugde belijden: ‘De Heer is waarlijk opgestaan!’


Noten

1 A.A. van Ruler, Ik geloof, (Nijkerk: Callenbach, z.j.), 108.

2 Martin Luther, “Vorlesung über den Hebräerbrief,” in Kurt Aland (red.), Luther Deutsch. Die Werke Martin Luthers in neuer Auswahl für die Gegenwart, Band 1 (Göttingen: Vandenhoeck & Ruprecht, 1983), 340.

3 David van Drunen, Bioethics and the christian life. A Guide to Making Difficult Decisions, (Illionois: Crossway, 2009), 35.

4 Olivier O’Donovan, Resurrection and Moral Order. An Outline for Evangelical Ethics, (Grand Rapids: William B. Eerdmans, 1994).

5 G.G. de Kruijf, Christelijke ethiek. Een inleiding met sleutelteksten, (Zoetermeer: Meinema, 1999).

6 Uwe Gerrens, Medizinisches Ethos und theologische Ethik, 151.

7 T.L. Beauchamp en J.F. Childress, Principles of biomedical ethics, (Oxford: Oxford University Press, 2012).

8 H. Jochemsen, “Calvinist spirituality and its meaning for ethics,” in: H. Blommestein, Ch. Caspers, R. Hofman, F. Mertens, P. Nissen, H. Welzen (eds), Seeing the seeker. Explorations in the discipline of spirituality. Studies in spirituality Suppl. 19, (Leuven: Peeters 2008): 463-474.

9 Dietrich Bonhoeffer, Ethik. Dietrich Bonhoeffer Werke (DBW) Band 6, (München: Chr. Kaiser, 1992), 78, 79.

10 DBW 6, 79.

11 Arthur Alderliesten, Stervenskunst bij Luther. Luthers visie op leven, dood en sterven als antwoord op ‘voltooid leven’, (Apeldoorn: De Banier, 2021).

12 Van Drunen, Bioethics and the christian life, 53.

13 A. L. Th. de Bruijne, “Christian Ethics and God’s Use of the Bible,” in M. te Velde, G. Visscher. (eds.), Correctly Handling the Word of Truth. Reformed Hermeneutics Today, (Eugene, Oregon: Wipf and Stock, 2014), 96.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 4 mei 2022

Ecclesia | 8 Pagina's

De betekenis van Christus’ opstanding voor medischethische vragen rond leven, sterven en dood

Bekijk de hele uitgave van woensdag 4 mei 2022

Ecclesia | 8 Pagina's