Kohlbrugge herdenkt de Bartholomeusnacht
Op zondagavond 25 augustus 1872 stond Kohlbrugge in zijn woordbediening uitvoerig stil bij een van de bloedigste moordpartijen van de zestiende eeuw, de Bartholomeusnacht. Het was precies drie eeuwen geleden dat in de nacht van 23 op 24 augustus 1572 honderden protestanten in Parijs werden vermoord: ‘Volgens de datum was het gisteren – en naar de dag gerekend is het heden 300 jaren geleden - dat de Gereformeerde Kerk een verpletterende slag kreeg.’ Hij mediteerde over de eerste elf verzen uit Hebreeën 12: ‘apostolische woorden die de kerk van Christus in haar lijden de eeuwen achtereen hebben gesterkt en verkwikt.’
Deze brute, verraderlijke daad is de geschiedenisboeken ingegaan als de Bartholomeusnacht of Parijse Bloedbruiloft, nu inmiddels 450 jaar geleden. Op 18 augustus 1572 werd in Parijs het huwelijk gesloten tussen de Franse katholieke koningsdochter Margaretha van Valois - de jongste zuster van koning Karel IX - en de hugenoot prins Hendrik van Navarre. Deze verbintenis zou de verzoening bezegelen tussen de katholieken en de gereformeerden na de godsdienstvrede van St. Germain in 1570. Dit verdrag, ondertekend door koning Karel IX en hugenotenleider Gaspard de Coligny, maakte een einde aan de Derde Franse Hugenotenoorlog en bepaalde onder andere vrijheid van godsdienst. Het huwelijksfeest duurde een aantal dagen, alles leek pais en vree, maar dat bleek schijn. Vier dagen na de plechtigheid werd er op straat een aanslag gepleegd op de Coligny.
We gaan luisteren naar de preek van Kohlbrugge op die bewuste zondagavond en hieronder leest u zijn lezing (enigszins ingekort) van deze geschiedenis.
“De gereformeerde leer won steeds meer terrein zowel in de Nederlanden als in Zwitserland en vooral ook in Frankrijk. De Heere verwekte daar helden die het volk voorgingen in de harde strijd tegen de Spanjaarden en de paus. Onder hen bevond zich admiraal Caspard de Coligny, wiens dochter later de echtgenote werd van Willem de Zwijger, prins van Oranje-Nassau. Deze beide mannen stelden alles in het werk om de toen zo zwaar verdrukte Nederlanden van het Spaanse juk te bevrijden en de arme gereformeerden in Frankrijk te beschermen. Tot deze helden behoorde ook de jonge koning van Navarre, de latere koning Hendrik IV van Frankrijk – zijn moeder was de gelovige vrouw Johanna d’Albret – en voorts prins Lodewijk van Condé en tal van edelen van de eerste rang.
Toen nu de gereformeerden juist de beste verwachtingen hadden dat ook de koning van Frankrijk, Karel IX, tot het ware geloof zou komen, of ten minste de protestanten in zijn koninklijke gunst zou doen delen, broedde de hel opeens een zonde uit. Deze zonde bestond hierin, dat Hendrik van Navarre zou verbonden worden met Margaretha van Valois, de zuster van de koning van Frankrijk. De jonge man zou dus een Roomse vrouw huwen. De moeder van de jeugdige koning deinsde er eerst voor terug en zag het gevaar voor de ziel van haar zoon zeer wel in, doch de hel was te listig, zodat de moeder in zwakheid zich door de slang liet verleiden om te eten van deze boom, die er zo begeerlijk uitzag.
Het kwam tot een bruiloft op 18 augustus 1572. Hendrik van Navarre bevond zich te Parijs en met hem een zeer groot aantal edelen uit Navarre en andere oorden van Frankrijk. Allen meenden zeker van hun zaak te zijn en vertrouwden vast dat de zuster van de koning ook gereformeerd zou worden, ja, dat de koning zelf aan de gereformeerden ten minste gelijkstelling met de roomsen zou verlenen. De zaak liet zich goed aanzien: de bruid werd verbonden aan een koning, en de koning van Navarre aan de zuster van een koning. Deze bruiloft scheen dus een zegen voor de Kerk van Christus te zullen worden. Dit vermoeden bleek ijdele hoop te zijn. Door de invloed van koningin-moeder Catharina de Medici en hertog Hendrik de Guise werd Karel IX aan het wankelen gebracht, waarna men het besluit nam om de admiraal door een sluipmoord om het leven te brengen. De Coligny vermoedde niets kwaads - hoewel hij gewaarschuwd was - en de andere edelen evenmin, zij vertrouwden op de gunst en het koninklijke woord van Karel IX. Toen echter de Coligny op zekere dag met enige heren terugkeerde van een bezoek aan de koning, werd er plotseling uit een venster een pistoolschot op hem gelost, waarop een tweede volgde. De admiraal werd aan een vinger en een arm gewond en moest naar huis gedragen worden. De koning scheen verbolgen over deze daad, bezocht de Coligny in gezelschap van zijn giftige moeder en de helse Hendrik de Guise, en nu volgde de ene huichelachtige daad op de andere. De Coligny wilde niet dat de man die de moordaanslag had gepleegd vervolgd zou worden, maar vroeg om genade voor hem, omdat hijzelf hem alles vergeven had.
Op 23 augustus werd een leugen bedacht, waardoor men de Coligny voorstelde als een verrader van koning en vaderland. Koning Karel IX, die de vorige dag de Coligny nog onder ede van zijn gunst verzekerd had, werd omgepraat en gaf zijn toestemming voor het besluit om niet alleen de admiraal, maar al het gereformeerde volk in Frankrijk om het leven te brengen. In de nacht tussen 23 en 24 augustus begon er plotseling op bevel van de koningin-moeder een klokje te kleppen, waarop spoedig het galmen van de grote stormklok volgde. Plotseling viel er een pistoolschot, dat de koning en zijn moeder en vele anderen loodzwaar op het hart viel, want toen was er geen weg meer terug.
Allereerst viel de moordbende het huis van de Coligny binnen. De wacht werd neergesabeld en daarna stormde deze zijn slaapkamer binnen. Tot de op hem toesnellende jongeman die gewapend was met een degen, zei hij: ‘U kunt mij toch niet doden, voordat mijn uur gekomen is. Ik beveel mijn ziel in de barmhartigheid Gods aan!’ Getroffen in zijn borst viel de Coligny neer. Beneden stond hertog de Guise en riep naar boven: ‘Is uw werk nog niet afgelopen, werp hem naar beneden!’ Daarop werd het lichaam door een venster op straat geworpen voor de voeten van de hertog. Deze wiste het bloed van de Coligny’s gezicht en herkende hem en riep vol vreugde: ‘Hij is het!’ en gaf hem meteen een schop. Daarop sneden de moordenaars hem hoofd en handen af en sleepten zijn verminkte lichaam door de straten van Parijs en hingen hem vervolgens met de benen naar boven aan een galg.
Vervolgens werden omstreeks honderd edelen, die in het Louvre bijeenwaren, om het leven gebracht en toen nam het vermoorden van de gehele bevolking - voor zover zij gereformeerd waren - een begin. Men drong de huizen binnen, plunderde ze, en doodde mannen, vrouwen en kinderen, na hen eerst afgrijselijk mishandeld te hebben. Niets en niemand werd gespaard, alles wat gereformeerd was, werd vermoord. Er werden in die ene nacht en de drie daaropvolgende dagen tweeduizend gereformeerden in Parijs omgebracht, sommigen zeggen vierduizend. Het moorden werd daarna voortgezet in de andere steden van Frankrijk, waar overal dezelfde tonelen plaats hadden.
Het hoofd van de Coligny werd naar Rome gestuurd, waar voor deze overwinning een Te Deum werd aangeheven. Zo juichte de hel, maar al het volk Gods weende; ook de grote Oranjevorst ontzonk de moed. O, het was een vreselijke geschiedenis, een echt werk van de vorst der duisternis. De koning zelf schoot op zijn gereformeerde onderdanen. Toen hij later zelf kwam te sterven, drong het bloed hem overal uit het lichaam, en van allen verlaten werd hij dood in zijn bloed gevonden.
Deze helse daad geschiedde drie eeuwen geleden, de hel juichte, want zij meende de overwinning behaald te hebben, maar tot op de huidige dag heeft God Zijn kerk behouden.”
Na deze historische woorden stelde Kohlbrugge de vraag: ‘Waartoe heeft God dat alles zo beschikt, wat hadden deze onschuldige mensen gedaan, zij waren juist trouw aan de koning?’ Als antwoord liet Kohlbrugge het Woord spreken; een viertal teksten citeerde hij: ‘Dan antwoorden wij dat er geschreven staat: Om Uwentwil worden wij de ganse dag gedood; Wij zijn geacht als slachtschapen; In dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, Die ons heeft liefgehad; en: Ik heb u gekeurd in de smeltkroes der ellende.’ En vervolgde hij: ‘Gods volk is een soldatenvolk die strijden, ze zijn de heiligen van het Lam en het Lam gaat hun voor. Jezus Christus is het, Die de strijd tegen de hel begint, en Jezus Christus is het ook, Die hem ten einde brengt zodat de hel toch overwonnen is geworden en wordt door het geloof.’
Daarna klonk de vraag: ‘Wat moest de Heere God nu doen, moest hij een engel zenden om de vreselijke Catharina de Medici en haar zoon Karel IX te doden?’
‘Dat is gewoonlijk Gods handelswijze niet. Hij is traag tot toorn en heeft geduld met de mensen; Hij doet Zijn zon schijnen over bozen en goeden, en regent over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. Hij geeft Zijn Woord en dat zal oordelen.’
Hoewel de slag verloren scheen, toch was hij evenwel gewonnen, ‘heerlijker kon de gereformeerde leer niet aan het licht treden, dan geschiedde, toen al degenen, die omgebracht werden, psalmen zongen, op hun knieën liggende zich bogen onder de wil Gods, en in hun sterven Zijn barmhartigheid inriepen. Schoner kon de christelijke, de gereformeerde leer niet aan het licht treden, dan hier, waar een de Coligny, zwaar gewond, zoals Stefanus nog voor zijn moordenaren en beulen bad.’
Kohlbrugge eindigde deze preek met een oproep om op het Lam te zien: ‘Klem u vast aan het Lam en zie op Zijn vergoten bloed. En zou dan ook ons bloed nog eenmaal vergoten moeten worden, welaan dan, zo zouden wij het beeld van de Zoon nog meer gelijkvormig worden. Al moest de weg ook door allerlei leed en smarten heen, welaan! dan zouden wij geslagen worden, opdat wij met de wereld niet verloren gaan. De Heere weet ons alles tot niets en ijdelheid te maken, en ten slotte blijft deze éne gedachte in ons hart: Mijn God, met U ben ik niet bedrogen uitgekomen, hoewel ik U dikwijls verdacht heb en gemeend heb dat U mij niet wilde verhoren: U hebt mij intussen niet verlaten!’
Met deze woorden herdacht Kohlbrugge de Bartholomeusnacht. Hij was niet de enige die hier aandacht aan besteedde. Zijn vriend H. van Heumen gaf in hetzelfde jaar een publicatie uit getiteld: ‘De geschiedenis van den Bartholomeus-nacht of de Bloedbruiloft in den nacht van 24 augustus 1572’.1 Bij uitgeverij H. de Hoogh verscheen een werkje van dr. A. Kuyper ‘De Bartholomeusnacht’.2 Ds. J.W. Felix schreef een voorrede in ‘De Parijsche bloedbruiloft, of de St. Bartholomeusnacht, treurig verhaal van den moord gepleegd op de Hugenoten in Frankrijk op 24 augustus 1572’.3 Een woord van deze ‘Oud-Hervormd’ predikant lijkt me nog relevant: ‘Te midden van de vele gedenkdagen, die de Heere tegenwoordig aan Nederland geeft, mag de Bartholomeusnacht door ons niet vergeten worden.’
Als handschrift is deze preek opgenomen in het Archief Kohlbrugge onder nummer III.B.39, de vertaalde versie is te vinden in het Amsterdamsch Zondagsblad 1893, nr. 35 en in de Schriftverklaringen nr. 183. Gezongen werden Psalm 66:4, 5, Psalm 119:34 en Lied 96:1-3.
Noten
1 Uitgegeven door B.H. Maaskant te Gouda.
2 Uitgegeven in 1872 bij H. de Hoogh, Amsterdam.
3 De schrijver van dit werkje is onbekend, de enige vermelding is ‘Geschreven door een tijdgenoot’, uitgegeven door J.W. & C.F. Swaan te Arnhem 1872.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 28 augustus 2022
Ecclesia | 8 Pagina's