Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Omzien in dankbaarheid – overdenkingen van Willem de Clercq bij zijn twaalfenhalfjarig huwelijksjubileum

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Omzien in dankbaarheid – overdenkingen van Willem de Clercq bij zijn twaalfenhalfjarig huwelijksjubileum

9 minuten leestijd

Dankbaarheid is één van de drie grondstemmingen van de mens en is – in onderscheid van het vertrouwen waarmee hij in het heden leeft en de hoop die hem naar de toekomst doet zien – nauw verbonden met het verleden.1 Het verleden waarvan eerst in het terugzien de werkelijke zin en betekenis wordt gevoeld en misschien zelfs met een glans overgoten. Dankbaarheid is niet gebonden aan tijd, maar sommige momenten, bijvoorbeeld jubilea, lenen zich in het bijzonder hiervoor. Dit laatste zien we bij Réveilman Willem de Clercq (1795-1844) die naar aanleiding van zijn koperen huwelijksjubileum op 29 januari 1831 zich rekenschap gaf van de weg die hij tot nu toe had afgelegd. In de afgelopen jaren, zo noteerde hij, was er veel gebeurd: in 1820 had de familiezaak aan de rand van een faillissement gestaan, een zoontje, ouders, schoonmoeder en andere dierbaren waren overleden, geestelijk was hij door diepten gegaan, en zijn functie als secretaris van de Nederlandse Handel Maatschappij, waardoor hij in 1824 van zijn geliefd Amsterdam naar het zo geheel andere Den Haag had moeten verhuizen, had hem aanvankelijk uiterst weinig voldoening gegeven.2

Maar nu hij zich als een reiziger aan de weg neerzette en terugzag op de afgelegde baan overheersten diepe gevoelens van dankbaarheid: “O hoe groot zijn de zegeningen Gods jegens mij geweest in dien langen tijd waarvan ik juist de helft 6 ¼ jaar reeds hier [Den Haag] heb geleefd. Door welke duisternis heb ik henen moeten gaan om te gevoelen dat ik niets had, hoe is mijne eigen geregtigheid vernederd geworden toen ik in den loop van 1820 aan den rand eens afgronds stond, doch hoe genadig is God jegens mij geweest en heeft mij uit moeilijkheden losgemaakt, die zoo ingewikkeld schenen. Waar zoude ik beginnen waar eindigen, wilde ik dit alles gedenken… Gij hebt gered Heere uit de diepte der bekommernisse. Wat ware ik geworden, waart gij niet onze rots geweest. Welke eene aaneenschakeling van wonderen, waardoor mijne roeping hier mogelijk wierd, waardoor ik dezelve kon aannemen. In de volste verwachting van zegen was ik de uitbreiding mijner commercieele zaken begonnen, in de diepte der vernedering moest zij eindigen. In verwachting van opwekkende bezigheid des geestes en van genoegelijke werkzaamheid kwam ik hier, en moest daarentegen in de eerste jaren niets als verveling en verdeeldheid ondervinden en zien, doch zoekt eerst het Koninkrijk Gods, en het zal u toegeworpen worden, zie daar de waarheid die aan mij in alles bevestigd wierd”.3

Vóór alles belangrijk was hem zijn geestelijke ontwikkeling in deze jaren geweest. Zeker: hij was godsdienstig maar “ik wandelde in eigen kracht, ik had zelfs de zoom van het kleed van Jezus nog niet aangeraakt, ik dacht dat ik rijk was en ik was arm. Wat ik om mij heen zag stond lager dan ik en ik dacht hoog te staan. Daar stond in het midden der duisternis op eens de man voor mij die mij tot een licht wierd, die het woord Gods voor mij opsloeg en er mij de heerlijkheid van deed inzien. Ik zeide uit de grond van mijn hart Jezus is God één met den Vader maar verstandelijk twistte ik nog over Predestinatie en vrijen wil, de wereld bond mij door de vele betrekkingen waarin ik mij bevond, door de soort van betovering waarin het Improviseeren de menschen bragt”.4

Deze man die hem een licht werd was Da Costa5 die op De Clercqs ontwikkeling naar het klassieke en innig-orthodoxe christendom een beslissende invloed heeft gehad. Aan het begin hiervan stond de avond van 2 augustus 1821 toen Da Costa in een vertrouwelijke sfeer tegenover De Clercq bekende dat hij innerlijk –voor de buitenwereld was hij nog joods – reeds christen was, een bekentenis die deze laatste diep aangreep: “En wat was nu mijn gevoel toen ik op dat oogenblik den vriend, die als genie, als vernuft alles voor mij was, opeens als christen voor mij zag staan? Beschrijven kan ik niet wat ik gevoelde. Stomme aanbidding voor de wegen van God was alleen alles hetgeen ik uitspreken kon. Overtuiging mijner ellende en nietigheid. En nu, nu ik deze zelfde man, die mij dit Christendom sterk, sterker aandrong dan ooit [een] christen mij gedaan had, toen hij mij die leerstukken tegen welke ik opzag, reeds bij de oudste overleveringen der menschheid aantoonde, toen hij mij het gehele mysterie des Christendoms aankondigde, en ik voor een geheel terugbeefde dat ik nimmer zoodanig ingezien had… Nooit was mij de overtuiging meer levendig, dat het Christendom geen rok moet zijn, die wij af-en aannemen, maar wel de innige overtuiging van ons hart, zoodanig dat ons geheele leven Christendom wordt”.6

De Clercq, die een grote mate van zelfkennis had, besefte heel goed dat de invloed van Da Costa op zijn godsdienstig leven buitengewoon groot was geweest en daarom was het goed dat hij naar Den Haag was verhuisd waar hij niet langer meer had kunnen steunen op Da Costa maar bij eigen gevoelens te rade moest gaan. Naast Da Costa waren er echter ook andere mensen aan wie hij in de afgelopen jaren voor zijn geestelijk leven veel te danken had gehad. De Amsterdamse doopsgezinde predikant Muller was de eerste die hem de liefelijkheid van het Evangelie had doen verstaan7, terwijl hij van de eveneens Amsterdamse doopsgezinde predikant Ter Borg, die in 1828 als gevolg van aanvaarding van de kinderdoop en zijn groeiende orthodoxie die hem van zijn gemeente had vervreemd zijn ambt had neergelegd8, voor het eerst had gehoord wat geestelijk prediken was; prediking die met haar oproep tot wedergeboorte in hem het verlangen had gewekt aan Da Costa het Evangelie te verkondigen, verlangen waarmee hij op de avond van augustus 1821 naar Da Costa was gegaan9, de avond die, zoals we hierboven zagen, zo geheel anders en op zulk een bijzondere wijze was verlopen.

Dankbaar was hij ook jegens de letterkundige Bowring die hem uit zijn dode orthodoxie had doen ontwaken10, zo ook de Haagse predikant Molenaar die hem had doen wennen aan verkondiging van de orthodoxe waarheid die wel het gevoel maar niet het verstand bevredigde.11 Een genot, en niet meer zoals vroeger een plicht, was het hem ook uit de mond van de Waalse predikant Secrétan de waarheid te horen verkondigen.12 Hiermee bedoelde hij natuurlijk de verkondiging van de klassieke christelijke waarheden. Met onverbreekbare banden Christi voelde hij zich tevens gebonden aan de hofprediker Merle d’Aubigné en diens vrouw13, en een vreugde was het hem ook te zijn in het huis van Van der Houven, president-directeur van de Nederlandsche Handel Maatschappij, dat hem in Den Haag het eerste huishouden was geweest waar hij over Christus had kunnen spreken.14 Vele gebeurtenissen, vele mensen, hadden in Gods hand meegewerkt aan zijn geloofsontwikkeling, hem gebracht waar hij nu stond, waar hij kon zeggen dat zijn Verlosser leeft.

In de rij van dierbare personen ontbrak natuurlijk ook niet zijn vrouw. Met vreugde constateerde hij hoe zij elkaar veel beter waren gaan verstaan dan in het begin van hun huwelijk en hij erkende: “Hoe dikwijls heb ik uwe liefde niet genoeg erkend en mij zelve gezocht. Dat wij ons nu verstaan beter dan ooit dat is niet uit ons zelve, dat is uit Gods genade. Alleen de hand des Heeren kan ons te zamen brengen en onze kleine gevoeligheden doen wegsmelten voor een hoger gevoel, dat van zijne liefde. Veel hebben wij te leeren, doch staan onze voeten op zijnen weg, hij zal ons leiden”.15

De Clercq besloot zijn dankbare terugblik met een ontroerend gebed waarin naast vertrouwen vooral een groot verlangen naar overgave doorklonk: “En nu Heere! De toekomst des Vaderlands is duister, onze eigene toekomst is onzeker, het gebouw waar in gij mij hebt geplaatst, wankelt maar bij u is de duisternis licht, uw wil zal geschieden, dat hij geschiedde in onze harten. Wat zal ons gebed zijn. Uw Koningrijk kome, in onze harten, in die onzer geliefde, op de wereld .Wilt gij voor koper gout brengen, uw naam zij verheerlijkt door ons op aarde en zij het ons vergunt kroost van ons kroost te zien. Is onze loopbaan vroeger geeïndigd, ons sterven zij een juichende overgang in Hem die onze regtvaardigheid is. Christus wone in onze harten. O moge dezelve tempelen zijn van uwen heilige geest. Doe ons veel vruchten voortbrengen. Heilig ons! En onze lieve kinderen, moge het lammerkens van uwe kudde zijn. Mogen ze zacht gevoedsterd worden om de naam van den goeden Herder te leeren kennen. Reinig ons als takken in den waren wijnstok. Neem weg onzen hoogmoed, onze eigen wil, ontdek ons meer en meer in ons zelve, op dat wij ons zelven in onze onmagt, maar U in uwe heerlijkheid en kracht zien. Laat ons Jezus onbeschroomd belijden en laat ons medewerken tot uitbreiding van uw rijk, laat onze ijver niet buiten de liefde, onze liefde niet zonder ijver zijn. Mogen onze harten brandende zijn jegens Hem die ons uit Genade de zaligheid geeft. Mogt onze arbeid gezegend zijn. Sterk het ligchaam om de krachten der ziele te dragen, of is het uwe wil het ligchaam allengs te verzwakken op dat het sterflijke van het onsterflijke verslonden worde; houdt gij dan het oog des Geestes helder en moge het op U gerigt zijn. O mogten wij voor en boven alles het Koningrijk Gods zoeken. Moge de rustdag ons heilig zijn. Mogen wij jagen na het wit denkende dat het hier de ure des Strijds niet die des Genots is. Geef ons licht in de dingen uwer toekomst voor zoo veel het ons nut is. Dit alles bidden wij in Christus naam. Amen”.16 De Clercq wist dat dankbaarheid bij het christelijk leven behoort en ook deze bladzijden hebben ons weer iets doen laten zien van een fijnzinnig mens en gewetensvol christen.


1 O.F. Bollnow, Nieuwe geborgenheid. Een bijdrage ter overwinning van het existentialisme. Utrecht 1958, 97-99.

2 http: // resources.huygens.knaw.nl//retroboeken/declercq. Dagboek Willem de Clercq (deel XVIII, 1831), 44

3 Dagboek Willem de Clercq (deel XVIII, 1831), 44

4 Ibid., 44.

5 Ibid., 44. [Vanwege de leesbaarheid is ervan afgezien in tekst of noten nadere gegevens over de door De Clercq genoemde personen te vermelden. Maar hiervoor kan men in de eerste plaats raadplegen: M. Elisabeth Kluit, Het protestantse Réveil in Nederland en daarbuiten 1815-1865. Amsterdam 1970. Veel ook in: O.W. Dubois, Een vriendschap in Réveilkring. De omgang tussen Isaäc da Costa en Willem de Clercq (1820-1844). Heerenveen 1997. En verder is er natuurlijk een overvloed aan literatuur in de afgelopen decennia verschenen. Een goede bron zijn ook de vijf delen van het Biografisch lexicon voor de geschiedenis van het Nederlandse protestantisme. Kampen 1978-2001.

6 Geciteerd in: Dubois, Een vriendschap, 54-55.

7 Dagboek Willem de Clercq (deel XVIII, 1831), 45.

8 Zie hierover: Dubois, Een vriendschap, 120-126.

9 Dagboek Willem de Clercq (deel XVIII, 1831), 45.

10 Ibid., 45.

11 Ibid., 45.

12 Ibid., 45.

13 Ibid., 45.

14 Ibid., 45

15 Ibid., 45.

16 Ibid., 45-46.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 januari 2023

Ecclesia | 8 Pagina's

Omzien in dankbaarheid – overdenkingen van Willem de Clercq bij zijn twaalfenhalfjarig huwelijksjubileum

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 januari 2023

Ecclesia | 8 Pagina's