Vrouwen in het Reveil (III, slot)
Henriëtte Wilhelmine Spiering
De laatste in onze reeks is Henriëtte Wilhelmine Spiering (1852-1921). Anders dan de vorige drie dames was zij ongehuwd en kwam zij niet uit het Westen. Zij was geboren en getogen in Tiel, waar zij heel haar leven heeft gewoond. Een verschil met de drie andere vrouwen is ook dat zij in strikt chronologische zin niet tot het Réveil behoorde. Haar actieve leven speelde zich immers af in de laatste decennia van de negentiende eeuw en de eerste van de twintigste eeuw. Zij stond echter, zo schrijft haar biograaf Wapenaar, in de lijn van het Réveil waarvan zij een kleinkind kan worden genoemd.1 Evenenals in het Réveil, we zagen dat ook bij de drie vorige vrouwen, ging het haar niet alleen om een intensief persoonlijk geloofsleven, maar ook om het doen van caritas, van christelijke sociale barmhartigheid. Vandaar dat wij de vrijheid hebben genomen ook haar tot onze Réveilvrouwen te rekenen.
In brede kring is zij vooral bekend geworden als schrijfster van het Nieuw Bijbels Dagboekje (1902), eenvoudige overdenkingen, steeds besloten met enkele versregels. Dit Dagboekje van H.W. S. – de initialen waaronder zij landelijk bekend is geworden – werd veel gelezen en ook nu nog vindt het zijn lezers. Nog in 1996 verscheen een 34 e druk en de totale oplage ligt inmiddels boven de 250.000 exemplaren.2 Naast dit Dagboekje heeft ze nog heel veel andere stichtelijke lectuur geschreven en vertaald. Een niet uitputtende lijst geeft 98 publicaties van eigen hand en 59 van vertaalde publicaties3. Een belangrijke rol heeft zij gespeeld in de evangelisatievereniging in Tiel. Typerend is de naam hiervan: ‘Vereeniging tot Evangelisatie in en ten bate van de Nederlandsche Hervormde Kerk te Tiel.4 Van deze evangelisatie is zij vele jaren secretaris en penningmeester geweest en van grote betekenis was de financiële steun die zij en haar zuster Johanna Judith hieraan gaven.5 Dit vooral door de aankoop van het gebouw Eben-Haëzer waar kerkdiensten, zondagschool en catechisatie werden gehouden, en ook meisjes- en jongensverenigingen onderdak vonden.6 In het geestelijk leven van de orthodoxe hervormden in Tiel heeft dit gebouw een belangrijke plaats bekleed.
In het verlengde van haar evangelisatie-activiteiten lag haar ijveren voor christelijk onderwijs en daarom betreurde zij het zeer dat vele orthodoxe hervormden hun kinderen naar de openbare school zonden.7 Dit vanwege verzet tegen de gereformeerde dominantie op de christelijke school.8 Verzet dat door de voluit hervormde H.W.S. werd gedeeld. De kaart van het christelijk onderwijs in Tiel veranderde echter toen het bestuur van de christelijke school zich in 1903 tot de dames Spiering met een verzoek om financiële steun voor de bouw van een nieuwe school wendde. De zusters waren hiertoe wel bereid, maar stelden als voorwaarde dat de helft van het bestuur voortaan uit drie hervormden van de evangelisatie zou bestaan: zij zelf en de evangelist.9 Men ging akkoord. In 1904 kon de nieuwe school worden geopend en sindsdien kwamen vele hervormde kinderen, wier aantal op den duur viervijfde van het totaal zou bedragen, in aanraking met het Evangelie in zijn orthodoxe vorm.10 Het is duidelijk dat we hier in de bloeitijd van de verzuiling zijn. Duidelijk ook dat praktische noodzaak kerkelijke grenzen kan doen slechten.
Ze heeft zich ook sterk ingezet voor evangelieverkondiging aan de vrouwelijke jeugd. Ze was hoofdbestuurslid van de Nederlandsche Vereeniging ter behartiging van de belangen der jonge meisjes en van hieruit heeft ze, samen met enkele anderen, het initiatief genomen tot oprichting van de Nederlandsche Meisjesbond waarvan ze van 1893 tot 1911 presidente was.11 De doelstelling hiervan was: De Nederlandsche Meisjesbond vereenigt door ons geheele Vaderland, die jonge meisjes, wier ernstig streven het is haar Heer en Heiland te volgen en ten allen tijde te doen wat Hem welgevallig is.12 Een formulering waaraan H.W.S. ongetwijfeld een groot aandeel zal hebben gehad.
Een volgelinge van haar Heer en Heiland toonde zij zich ook in haar ijveren voor de christelijke ziekenverpleging, naar haar gevoelen misschien het mooiste werk dat Christus aan zijn gemeente op aarde heeft gegeven.13 Evenals bij evangelisatie en onderwijs toonde zij zich ook hier weer een royale weldoenster en dankzij haar kon in 1910 het ziekenhuis Bethesda worden geopend.14 Evenmin als bij evangelisatie en onderwijs beperkte zij zich ook hier niet tot financiële ondersteuning alleen, maar zette zij zich ook daadwerkelijk in. Zij was presidente van het bestuur en als zodanig belast met het personeelsbeleid en de externe contacten. Ze voelde zich echter niet alleen bestuurster, maar hechtte ook aan persoonlijk contact met de patiënten en vroeg daarom haar medebestuursleden het ziekenhuis veel te bezoeken en met hart en ziel mee te leven.15 Toen en nu zal zij als bestuurder een uitzondering zijn geweest.
H.W.S. heeft veel betekend voor evangelisatie en onderwijs en ziekenverpleging. Niet minder dan haar tijd en talent heeft zij hiertoe – geheel in de lijn van het Réveil – haar grote vermogen aangewend; dit zowel bij haar leven als na haar overlijden. Wat dit laatste betreft: de door haar in 1909 opgerichte en nog steeds bestaande Fundatie voor Christelijke Belangen te Tiel beheert een vermogen van bijna € 2.000.000 en verleent daaruit jaarlijkse bijdragen aan het missionair werk van alle protestantse kerken in Tiel en aan het bejaardenpastoraat. Tevens worden incidenteel aanvragen voor bijvoorbeeld een jubilerend kerkkoor of een kleine verbouwing gehonoreerd.16 Haar werken volgen haar dus na. Van de geschiedschrijving kan dit echter niet worden gezegd. In de geschiedenis van zowel de christelijke als de niet-christelijke vrouwenbeweging ontbreekt zij. In het standaardwerk Van moeder op dochter bijvoorbeeld zal men, dit in tegenstelling tot de dames Groen, Van Hogendorp en Pierson, haar naam tevergeefs zoeken. Dit is des te merkwaardiger daar haar betekenis voor de geschiedenis van de christelijke barmhartigheid zeker niet minder is geweest. Roem blijft betrekkelijk en wisselvallig. Geschiedschrijving is echter geroepen recht te doen aan de overledenen. Het is daarom verheugend dat Tielenaar Wapenaar in 2001 een liefdevolle monografie van zijn ooit bekende plaatsgenote schreef, in deel zeven van het Biografisch Woordenboek Gelderland een lemma aan haar is gewijd en ze ook in het Digitaal Vrouwenlexicon een lemma heeft gekregen.
We hebben vier Réveilvrouwen geportretteerd. Vier vrouwen die met een bewogen hart en vanuit een diepe geloofsovertuiging hun tijd en talenten – en ook hun geld – hebben ingezet voor hun zwakke en arme naaste. Dit indachtig het woord van hun Meester: ‘Wat gij aan de minste van Mijn broeders hebt gedaan, hebt gij aan Mij gedaan’. Hierbij zochten zij niet zichzelf, ontplooiing of emancipatie in de moderne zin van het woord stond hen hierbij niet voor ogen, al was het zeker zo dat in hun dienst aan de naaste hun talenten tot ontwikkeling konden komen en zij tot grote dingen in staat waren. Voorloopsters van de moderne vrouwenbeweging kunnen zij echter niet worden genoemd.17. Het lijkt erop, zo schrijven Tineke de Bie en Wantje Fritschy, dat de liefdadige activiteiten van zowel gehuwde als ongehuwde vrouwen binnen het Réveil overtuigend verklaard kunnen worden als een herleving van oorspronkelijke christelijke waarden.18
In dit verband wijzen zij op een passage van Heldring in diens Christendom en Armoede (1849) over de rooms-katholieke heilige Vincentius à Paulo die diep getroffen was door de ellende die hij in het begin van de zeventiende eeuw in Parijs waarnam. Hierbij wijst Heldring nadrukkelijk op de zusterkringen die hij stichtte: “Overal werden vrouwelijke vereenigingen gevestigd… Vincenz kon wel het minst de kracht van dienen, lijden en dragen welke in de vrouwelijke natuur aanwezig is, voorbij zien! Zo werd hij in het jaar 1610 de leidsman van de vrouwelijke orde der Visitantinnen: weduwen en dochters, bestemd om waar het nodig was, verkwikking naar lichaam en ziel te brengen”.19 De vraag is dan ook, zo schrijven zij, of Réveilvrouwen als Betsy Groen en Marianne van Hogendorp en haar dochters, niet veel eerder moeten worden gezien als ‘achterkleindochters’ in het christendom van deze ‘overgrootmoeders’, dan dat men de feministes van de tweede helft van de 19de eeuw kan zien als de ‘dochters’ in het feminisme van onze Réveilvrouwen.20 Graag beantwoorden we deze vraag bevestigend waarbij we de historische lijn nog verder terugtrekken tot het vroege christendom. Vanaf het begin immers hebben vrouwen een grote rol in de christelijke liefdadigheid gespeeld. Opmerkelijk dat ook Allard Pierson, zij het in ander verband natuurlijk, brede historische lijnen naar het rooms-katholicisme trok en de mystiek van het Réveil verwant zag aan die van Spaanse en Italiaanse heiligen aan het einde van de Middeleeuwen. Ter illustratie hiervan haalt hij een lang fragment aan uit de autobiografie (1562) van de heilige Theresia.21
Deze bijdrage ging over het liefdadige werk van Réveilvrouwen en hun activiteiten in de buitenwereld. Er was echter ook nog een binnenwereld waarin ze zich eveneens onderscheidden. Dat was in de onderlinge omgang, op de Réunions. Van de vrouwen die aan deze huiselijke godsdienstoefeningen deelnamen, heeft Allard Pierson een fraaie beschrijving gegeven:
Er waren onder deze vrouwen echte “Moeders in Israël’, die den toon aangaven en er dan ook in het minst niet op rekenden, dat die toon door anderen niet werd aangeslagen. Ook jongere en ongehuwde vrouwen hadden hare aangewezene, met eere of gratie gehandhaafde plaats, en de karakters der mannen kwamen in hunne verscheidenheid alweder uit door de meer verwijderder of inniger betrekking waarin zij stonden, of waarin zij zich lieten brengen, tot deze vrouwen, naar den vasten regel, dat de man uit deze betrekking het best wordt gekend. Hoe zou het in den kring van het Réveil anders zijn geweest, waarin zoovele schoone, beminnelijke, fijnbeschaafde vrouwen als bloemen uitkwamen tegen een donker gekleurde achtergrond.22
Piersons beschrijving roept een volstrekt verloren gegane wereld op. Een wereld die gevoelens van weemoed kan wekken. Dit past echter meer de romanticus dan de historicus. Deze is geroepen tot de beschrijving van feiten en gebeurtenissen die hij vervolgens ordent en in een zinvol verband plaatst. Een zekere esthetisering, een zekere idealisering, zo men wil romantiek, hoeft hierbij echter niet geschroomd te worden. Het zou wel eens kunnen dat idealisering, een dochter van de liefde, beter en dieper schouwt dan nuchtere werkelijkheidszin of ideologische concepten. Overigens is het tegenstrijdig, zo schrijft een van de grote twintigsteeeuwse romanciers wiens werk één evocatie is van een gedroomd en bezield verleden, “in de werkelijkheid naar beelden van de herinnering te zoeken, waaraan altijd het betoverende zal ontbreken dat zij juist danken aan de herinneringen en aan niet met de zintuigen te zijn waargenomen”.23 Deze woorden mogen ook gelden voor Piersons beeld van het verleden en de vrouwengestalten van het Réveil waarvan wij hier een viertal hebben verbeeld.
Noten
1 P.L.J. Wapenaar, H.W.S. Een Tiels voorbeeld van dienende liefde. Tiel 2001, 81.
2 P.L.J. Wapenaar, ‘H.W. Spiering. Een bekende en onbekende vrouw uit Tiel’, in: Documentatieblad voor de Nederlandse kerkgeschiedenis na 1800, 59, december 2003, 20.
3 Ibid., 24.
4 Wapenaar, Tiels voorbeeld, 15.
5 Ibid., 15-17.
6 Ibid, 21.
7 Ibid., 34.
8 Ibid., 27.
9 Ibid., 28-29.
10 Ibid., 34.
11 Ibid., 49. Zie ook: Wapenaar, ‘H.W. Spiering’, 25
12 Wapenaar, Tiels voorbeeld, 53.
13 Ibid., 37.
14 Ibid., 37. Zie ook: Wapenaar, ‘H.W. Spiering’, 23-24
15 Wapenaar, Tiels voorbeeld, 45
16 Ibid., blz. 84. Uitvoerig over de geschiedenis van de Fundatie de blz. 89-105. Zie tevens: A. Neteman, ‘Als de dames Spering eens uit hun graf konden kijken’, in: A. Neteman, De stille miljoenen van het Rivierenland. Wageningen 1997, 97-102.
17 De Bie en Fritschy, ‘Réveilvrouwen’, 39.
18 Ibid., 40.
19 Ibid., 42.
20 Ibid., 42.
21 A. Pierson, Oudere tijdgenooten. Vierde druk verzorgd door Peter L. Schram. Amsterdam 1982, 57-63.
22 Ibid., 82.
23 Marcel Proust, Op zoek naar de verloren tijd. Vertaling: Thèrèse Cornips. Amsterdam 1976, 64.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juni 2023
Ecclesia | 8 Pagina's