Alexander Poesjkin – zijn boodschap voor vastgelopen mensen (I)
Odessa
In het vorige nummer van Ecclesia schreef de heer Boele een heel lezenswaardig artikel over “een ‘discipel’ van dr. H. F. Kohlbrugge “ (Gottfried Wilhelm Locher) die in de tweede helft van de 19e eeuw naar het zuiden van Rusland trok om daar, in de buurt van Odessa, als Lutherse predikant dienst te doen in een gemeente van Duitse kolonisten.
De kolonisten waren – nadat enkele decennia daarvoor tsarina Catharina de Grote hetzelfde had gedaan – in Duitsland geworven door tsaar Alexander I. Ze waren afkomstig uit de Palts, Elzas, Hessen en Württemberg, evenals uit het naburige Zwitserland. Dhr. Boele schrijft: “Iets wat Locher opviel was dat diverse kolonisten gewoonten van de Russen hadden overgenomen, zoals hun drankgebruik en het hanteren van ruwe taal. (…) Een veelgehoorde uitspraak was: ‘De hemel is hoog en St. Petersburg is ver, dus kunnen we doen wat we willen.’” Even verder schrijft hij: “Op zedelijk terrein was er ook het nodige mis, zonden met betrekking tot het zevende gebod kwamen dikwijls voor: ‘De jongelieden plegen in de lange winteravonden allerlei dingen die niet betamen te doen. Uit deze zonde ontstaat onverschilligheid aangaande de hoogste belangen.’ Op godsdienstig terrein was er veel onverschilligheid: ‘Elke zondagavond werd gedanst: hun predikanten gingen hen daarin voor. Men leefde zonder God en zijn Woord.’”
Odessa en Alexander Poesjkin
Wat dhr. Boele naar voren brengt wekte mijn interesse, omdat uitgerekend in dát Odessa dat Locher in zijn brieven beschrijft iemand die onze aandacht zondermeer verdient, een religieuze verdieping meemaakte, waarvan de gevolgen voor hem en anderen verstrekkend waren. Het betreft niemand minder dan de vermaarde Russische schrijver Alexander Poesjkin (1799 – 1837).
Alexander Poesjkin kan zonder enige twijfel geduid worden als de belangrijkste Russische schrijver van alle tijden. En dat wil wat zeggen! Rusland kent vele grote schrijvers en dichters. Wat de eersten betreft hoeven we maar te denken aan Gogol (1809 – 1852), Toergenjew (1818 – 1883), Dostojewski (1821 – 1881), Tolstoj (1828 - 1910), Tsjechow (1860 – 1904) enz. Wat de dichters betreft: de 20e eeuw kende veel grote dichters: Osip Mandelstamm (1891 – 1938), Alexander Blok (1880 – 1921) en Anna Achmatowa (1889 – 1966). Hoe groot zij echter ook waren, Poesjkin overtreft hen allemaal.
Allereerst omdat hij – anders dan zij – niet óf verhalen óf gedichten schreef, hij deed beide. In beide muntte hij uit, qua stijl, dictie en zeggingskracht. Zijn stijl is zo groots en afgerond en komt zozeer overeen met hetgeen hij verwoordt, dat deze zijn boodschap onderstreept en er extra zeggingskracht aan verleent. Geen van de genoemde schrijvers kan hem dáárin evenaren. Daar komt bij dat hij niet in de valkuil valt van veel Russische schrijvers: die van overdrijving. Het feit dat zijn verhalen en zijn gedichten een grote zeggingskracht hebben, hangt niet samen met een neiging om in uitersten te vervallen. De lezer heeft bij Poesjkin voortdurend de gewaarwording dat de auteur in zijn beschrijving weergeeft wat in het hart van elk mens leeft en wat zich in het gewone leven duizend keer voordoet, ook al is men zich daar lang niet altijd van bewust.
Poesjkin stijgt bovendien boven de andere Russische schrijvers uit omdat hun manier van schrijven ondenkbaar is zonder de invloed die ze van hem ondergingen. Hij was hun referentiepunt, aan zijn oeuvre oriënteerden ze zich, bij hem vonden ze een belangrijk deel van hun inspiratie. Poesjkin is dus niet alleen de belangrijkste, maar ook de eerste in de rij van alle Russische literaire grootheden.
Het voert te ver om hier verder op door te gaan. Wat ik in een aantal artikelen naar voren wil brengen zijn enkele aspecten uit zijn leven en werk, die voor de dag van vandaag van betekenis kunnen zijn – en dat wellicht het meest voor jonge mensen en voor ouderen, die zich om jongeren bekommeren.
Zijn leven in het kort
Poesjkin kan ons helpen om te peilen wat er in het innerlijk van vooral jongeren omgaat en hoe zij, als zij verdwalen of verdwaald zijn (en van hoeveel jongeren geldt dat niet?!) geholpen kunnen worden.
Voor ik daarop inga, wil ik eerst iets vertellen over zijn leven.
Poesjkin werd op 6 juni 1799 in Moskou geboren. Hij werd in de Franse taal opgevoed en kende de Franse literatuur al op heel jonge leeftijd buitengewoon goed. Zijn jeugdjaren waren gelukkig. Op elfjarige leeftijd vertrok hij naar St. Petersburg, waar de tsaar kort daarvoor een lyceum had opgericht, waarop hij tot zijn zeventiende lessen volgde. Poesjkin beleefde er gelukkige jaren. Na zijn zeventiende trad hij als ambtenaar in dienst van de tsaar. Hij kenmerkte zich door zijn begaafdheid, zijn gemakkelijke omgangsvormen en zijn frivoliteit. Zijn dichtkunst bleek al snel fenomenaal te zijn, hij sprak er vriend en vijand mee aan. Juist dat bracht hem in gevaar. In Rusland waarde een geest van vrijheidszin (het waren de jaren na de Franse Revolutie) rond die de tsaar alert maakte. Toen Poesjkin zich eraan waagde een ode aan de vrijheid te schrijven, besloot hij hem te verbannen naar Odessa. Daar maakte hij, zoals gezegd, een religieuze verdieping door, die langzamerhand impact had op zijn gemoed, zijn manier van leven en op wat hij in verhaal en dichtkunst wilde uitdragen. Deze religieuze verdieping is lange tijd onderbelicht gebleven. Een van de eersten die er aandacht voor vroeg, is de Russische denker Semyon Frank (1877 – 1950)1 (in zijn spoor gaat onder andere de Russische dichteres en schrijfster Olga Sedakova).
In 1826 keerde Poesjkin terug naar St. Petersburg. Hij trouwde er in 1831 met Natasja Nikolajevna Gontsjarova (1812 – 1863), die nog maar 16 jaar telde. Het huwelijk is gelukkig geweest. Poesjkin, die zelf veel liaisons had gehad, trok het zich enorm aan dat zijn zwager, Anthès, een adoptiefzoon van een Nederlands diplomaat, het in zijn ogen probeerde aan te leggen met zijn vrouw. Hij daagde hem uit voor een duel. De biograaf van Poesjkin vermeldt dat Anthès zijn pistool eerder op Poesjkin richtte dan volgens de regels was toegestaan (men moest eerst tien passen nemen) en hem dodelijk verwondde. Enkele dagen later (29 januari 1837) stierf Poesjkin op 37-jarige leeftijd aan zijn verwondingen. Hij liet een heel oeuvre na aan gedichten, prozawerken en brieven.
Zijn religieuze poëzie
Semyon Frank schrijft in één van zijn uitzonderlijk goede opstellen over Poesjkins religieuze poëzie het volgende: “Vanaf zijn jeugd, vooral vanaf het eerste deel van de jaren 1820, dateren de parels van zijn religieuze poëzie.” Poesjkin geeft blijk van “een groei van een diep religieus bewustzijn” en van “een voortdurende rijping en verdieping van geestelijke wijsheid.” Frank merkt op: “Zowel zijn poëtisch werk als zijn proza getuigen daarvan, alsook zijn autobiografische notities. Moeten we niet constateren dat bijna iedereen die zich in Poesjkin gespecialiseerd heeft, daar blind voor is en tendentieus is, aangezien zij dit absoluut ontwijfelbare feit, waarvan ook bijna alle tijdgenoten van Poesjkin hebben getuigd, ontkennen?” Frank vervolgt: “Aangezien het proza van Poesjkin jammer genoeg onder de vele Russische lezers maar weinig bekend is, haal ik hier enkele regels aan uit zijn relaas over een geschrift van Silvio Pellico uit 18262: ‘Er is een boek waarvan elk woord tot aan de einden van de aarde is geïnterpreteerd, uitgelegd en uitgedragen; de woorden ervan werden toegepast op de omstandigheden van het leven en op alle gebeurtenissen in de wereld – een boek waarvan men maar de minste uitdrukking hoeft aan te halen en de mensen zijn in staat om de inhoud ervan uit het hoofd op te zeggen. De woorden eruit hebben de talen van de mensen gestempeld. Dat boek heeft geen enkel geheim voor ons. De naam ervan is: Evangelie. De onvergankelijke aantrekking ervan is zo groot dat wij, als wij verzadigd zijn van de dingen van deze wereld en ten prooi vallen aan mismoedigheid en wij het op goed geluk openen, ons niet kunnen verzetten tegen haar zachte verleiding, met als gevolg dat wij ons met heel onze geest in haar goddelijke welsprekendheid onderdompelen.”
Twee gedichten – herkenning voor jonge mensen
Zoals gezegd is er veel voor te zeggen dat de omslag in het leven van Poesjkin zich begon af te tekenen in Odessa, waar hij in 1823 in ballingschap leefde. In dit jaar schreef hij een gedicht, waarin hij zich (zo lijkt het) rekenschap aflegt van wat er in de jaren daarvóór in hem was omgegaan.
In zijn jonge jaren werd zijn levendige en dichterlijke geest aangesproken door het leven, dat één grote belofte scheen. Met volle teugen wilde hij het leven genieten! Daarbij maakte idealisme zich van hem meester: vrijheid, liefde en glorie lokten hem aan. Toen echter begon zich een adder te roeren. Langzamerhand kroop twijfelzucht zijn bestaan binnen, gevolgd door haar tweelingzuster, de melancholie. Wat had het leven te bieden? Maakt het leven (om met de woorden van Giacomo Leopardi, een tijdgenoot van Poesjkin, te spreken) de belofte, waarmee deze jonge mensen aanspreekt en naar zich toe lokt, ook wáár? De twijfelzucht was onstuitbaar. Ze tastte op den duur zijn levensgeluk tot op de wortel aan.
Als geen ander geeft Poesjkin woorden aan dit proces in het gedicht ‘Mijn demon’, dat ik uit het Engels in het Nederlands vertaalde3:
Mijn demon
In die dagen toen van het bestaan
alle indrukken nieuw waren voor mij: –
‘t blikken van de meisjes, het fluisteren van de bossen,
de zang van de nachtegaal in de nacht,
toen de gevoelens zich verhieven
van vrijheid, glorie en van liefde
en de inspiratie van de kunst
me diep trof tot in mijn bloed: –
Mijn uren vervuld van hoop en geluk
toen – overviel me de donkerte van
zwaarmoedigheid.
Een zekere boze geest begon
me in het geheim te bezoeken.
Smartelijk waren onze ontmoetingen,
zijn glimlach en zijn wonderlijke blik,
zijn betogen, die zo staken,
goten koud gif in mijn ziel.
Met onuitputtelijke smaad
bekladde hij Gods voorzienigheid.
Schoonheid, sprak hij, was een droom,
inspiratie was in zijn oog veracht’lijk.
Liefde wantrouwde hij, evenals vrijheid.
Met verachting keek hij naar het leven,
niets in de hele natuur was er
wat hij ook maar wenste te zegenen.
Het kan niet anders – de titel alleen al laat dit zien –: in dit gedicht beschrijft de dichter zijn eigen ervaring. Twijfelzucht en mismoedigheid waren, tegen wil en dank, in Poesjkins leven binnengekropen. Ondanks zijn direct genieten van het bestaan en van wat het leven bood, ondanks de bevlogenheid van het idealisme dat alom in de lucht hing, begon hij aan te voelen dat er in het leven sprake is van een ‘tekort’. Dit tekort konden zijn talent en zijn onweersprekelijke charme niet opvullen; ook de geest van de Verlichting, die hij door zijn lectuur van dichters als Voltaire zo goed kende, was daar niet toe in staat. Waar vond hij in een wereld die voor zijn besef steeds leger werd, volheid en kracht?
Al enkele jaren vóór 1823 had hij zich daar rekenschap van gegeven. In 1819 analyseerde hij, in een buitengewoon diepzinnig gedicht, wat er in de voorbije jaren gebeurd was en wat er in hem omging. Feilloos zag hij in hoe armzalig hij het er, in het licht van de indrukken die hij in zijn vroege jeugd – toen hij nog ontvankelijk was en als vanzelf in rapport stond met de glans van de hemel, die zich weerspiegelde in het leven van alle dag – van had afgebracht. Spijtig zag hij in wat zijn leven geworden was, nadat hij het zélf ter hand had genomen en had ingevuld4:
Wederopstanding
Met een slaperig gezicht maakt de
barbaarse kunstenaar
het schilderij van de meester donker
en gedachteloos kwanselt hij zijn
slechte tekening daarover.
Met de jaren bladderen de vreemde
kleuren af en wordt de oudere laag
weer zichtbaar:
Het werk van de meester is voor ons een aanwinst,
en verschijnt met zijn vorige schoonheid.
Zo verdampen ook mijn mislukkingen
van mijn vermoeide ziel
en opnieuw verrijzen in haar, visioenen
van mijn vroege, zuiverder dagen.
Naar het appèl dat van die ‘vroege, zuiverder dagen’ tot hem kwam, begon hij zich rond 1823 te richten. Het markeerde het begin van de omslag in zijn leven.
Noten
1 Frank, die destijds vluchtte voor het communisme, woonde in Parijs. Hij schreef in het Russisch het mooie boekje ‘Vijf opstellen over Poesjkin’, dat in 2021 in het Frans vertaald werd (Cinq essais sur Pouchkine) en uitkwam bij YMCA-Press.
2 Silvio Pellico, een Italiaanse auteur, schreef in 1832 over zijn gevangenschap in Oostenrijk en zijn bekering tot het christelijke geloof. In 1834 schreef hij een boek over de plichten van de mens, waarvoor Poesjkin grote waardering had.
3 Let wel: dit is een vertaling van een vertaling. De zeggingskracht moet in het Russisch vele malen groter zijn.
4 Ik geef ook dit gedicht in een eigen vertaling uit het Engels.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 oktober 2023
Ecclesia | 8 Pagina's