Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit het Kijkvenster.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit het Kijkvenster.

9 minuten leestijd

Het verkeerde wordt wetteI4}k eKkend. — De gemeente Stellendam en de vissehers. — Het 'belangr^k werk der dialkenen.

Dat dacht ik wel! Heb ik mij voor enkele jaren eens verdiept in de kwestie der lijkverbranding, ik heb toen voorspeld, dat deze in ons land niet meer zou worden verboden. Men kent de kwestie: lijkverbranding is in strijd met de wet, maar er is geen straf op gesteld en zoo kan men deze overtreders van de Begrafeniswet niet vei­volgen. Sedert 1914 doet zich deze wetsovertreding dagelijks voor, maar men is in gebreke gebleven de wet te veranderen. Thans is een ontwerp van wet verschenen, waarin de lijkverbranding wordt erkend, en) tevens Wordt vastgelegd, dat zij niet mag worden uitgebreid. Dat wil zeggen, dat er naast de bestaande oven te Velsen geen tweede elders gevestigd mag worden en dat ook op andere begraafplaatsen geen Urnen met asch mogen worden geplaatst of begraven.

Ik meen dat de Overheid in deze zaak maar één ding kon doen, dat is, deze onchristelijke handeling finaal verbieden. Men liet dit echter 26 jaren achtereen na. Nu zal door deze wettelijke bepaling een willekeurige belemmering in het leven geroepen worden. Wie niet al te ver van Velsen verwijderd zijn kunnen de crematie blijven, toepassen, anderent meer veraf wonend, zullen, hoezeer ook op verasschlng gesteld, om de kosten, of de moeiten van die lijkverbranding moeten afzien. Dit wordt een figuur, die het rechtsgevoel niet zal bevredigen en nu de Regeering aan de verbranding geen einde maakt, ga ik een nieuwe voorspelling doen. Dez'e namelijk, dat het nog maar een kwestie van enkele jaren is en de lijkverbranding zal ook buiten Velsen worden toegestaan. Dat zal dan op grond van billijkheid niet meer kunnen worden tegengegaan.

Onnoodlg te zeggen, dat deze gang van zaken allerminst geschikt is aan de toch reeds vooze grondslagen van ons christelijk volksleven te beveiligen. Wij doen hier een groote stap achteruit, het moet met leedwezen gezegd worden.

En dat andere, ja, dat "­had ik óók we gedacht. Ik bedoel de droevige historie der Stellendamsche garnalenvisschers. Met waardigheid, maar toch in groeten nood, hebben zij zich gezamenlijk tot den Burgemeester moeten wenden om in het openbaar op hun toestand de aandacht te vestigen. De Gemeente heeft hen niet voldoende kunnen helpen. Noch het Stadhuis, nóch de Ministers hebben iets kunnen doen, zoodat ten slotte het in den Haag gevestigde Algemeen Steuncomité met een sommetje voor den dag is gekomen. Evenwel heeft de Minister van Binnenlandsche Zaken, aan het Gemeentebestuur bericht, „dat de hulp nooit maig geweigerd worden op grond van den toestand der gemeente­finantiën." Met andere woorden: er gebeurt wat gebeurt, maar gij zorgt, dat er geld voor ondersteuning is!(

Het is niet minder dan een schande, dat eerlijke, arbeidzame huisvaders van steun, dien men wel noodig acht, worden uitgesloten omdat de gemeentekas ledig is.

Als het noodig is Verhooge men de belastingen. Men doet dat wel voor de levenlooze dingen, zou men het niet doen waar het menschen betreft? Is hier echter de grens bereikt, welnu, dan wordt de gemeente maar ,,noodlijdend',, zoo dat heet en vraagt zij voor haar huishoudelijke uitgaven een bijdrage uit de Rijkskas. Ik geloof niet, dat alle mogelijkheden in Stellendam waren overwogen. Dit is een zaak die een speciale raadsvergadering waard was en nog is. Kunnen B. en W. bij zoo groeten nood in het rijke Nederland geen uitweg aanwijzen, dan wordt het voor den gemeenteraad moeilijk om de verantwoordelijkheid te dragenl en kan hij beter en bloc ontslag nemen dan in dezen toestand te berusten. Ziet men' nu de offervaardigheid op Goeree en Overf lakkee ten bate van den nood in Finland, dan doet het pijnlijk aan te weten, dat voor de Stellendamsche visschers niemand op het eiland s^raad geweten heeft.

Het is nu zaak, dat de gemeeateraad van Stellendam er voor waakt, dat zich deze oneervolle situatie niet meer voordoet. Het gaat niet aan dat fatsoenlijke menschen, die niet onder eenlge Rijkssteunregeling vallen, en door andere instellingen niet kunnen worden ondersteund, teni stadhuize zouden moeten vernemen „dat er geen geld is." Op de begrooting zal er een behoorlijk bedrag (dat men na deze ervaring nu wel kan berekenen) moeten worden uitgetrokken, omdat in dezte onzekere tijden herhaling van deze omstandigheid niet uitgesloten is. De Raad mag toch niet de post „Ondersteuning" of „Subsidie aan het Burgerlijk Armbestuur" tot sluitpost van de begrooting maken* Daar kieze men dan maar een der andere begrootingsposten voor. Het mag niet zoo worden, dat b.v. de kosten van het voer van den politiehond in de begrooting zijn „veilig gesteld" terwijl er voor de levensbehoeften van menscl(ien geen geld zou te vinden zijn.

Dat nu ook de Ministers van Binnenr landsche Zaken en die van Economische en Sociale Zaken geen hulp hebben verleend, komt overeen met de wijze, waarop de zorg voor behoeftlgen in ons land is geregeld. Deze zorg Is plaatselijk geregeld.

Dat elke gemeente voor haar eigen behoeftlgen zorgt is volkomen juist. De schaduwzijde van de werkloozensteun is immers, dat alles vanuit „Den Haag" tot in kleinigheden wordt bedisseld, zoodat ten aanzien der „werklooztón" een Burgemeester, met deru besten wil, niets bijzonders kan en mag doen. Met de zorg voor de andere behoeftigenl staat het er beter voor: voor hun geldt geenerlei tarleif, zoodat al wat naar billijkheid in een geval noodig is, kan Worden toegekend. Dat is het mooie van de plaatselijke regeling der armenzorg. Daar zit nu eens wat „in," e dat moet een goed armmeester er ook weten „uit" te halen. Dubbel jammer dus, dat dit alles in Stellendam in de slof gebleven is. Mjoge het nu voor eens en voor altijd beter worden opgezet!

Inzake deze plaatselijke armenzorg wijs ik nog op het volgende.

Opdat alle dingen, met goede orde zullen toegaan, laat ook de zorg voor de minst bezittenden de overheid niet onverschillig. Aansluitende bij wat onder een christelijk volk een vanzelfsheid is, gaat in dezen de zorg van familieleden, (Zie dit uitdrukkelijk in 1 Tim. 5 vers 4), particuliere Vereenigingen en de kerkelijke instellingen vooraf aan het optreden der Overheid.

Voor zoover door deze personen of lichamen geen hulp of onvoldoende hul,p geboden wordt, treedt eerst het Burgerlijk Armbestuur ­ of hoe dit instituut ook mag heeten ­ op. Voor vrijwel al zijn uitgaven put dit overheidsinstituut uit de kas der gemeente. Het Rijk draagt in de verzorging der behoeftlgen niets bij.

Elke burgerlijke gem,eente draagt dus den last van hare armen, Het ligt nu voor de hand, dat het voor de gemeentekas van groote beteekenis is, of door kerk en particulieren een levendig aandeel in den zorg genomen wordt. Er Is dus wisselwerking;

Wat de burgerij niet zelve doet, komt voor rekening der Overheid, want de arme kan niet ongeholpen blijven. Zoo dient er te zijn een ware concurrentie tusschen Burg. Armbestuur en diaconieën ­ om mij nu maar tot deze te beperken. Of beter gezegd, de diaconie heeft den voorrang en wat zij ongedaan moet laten, doet het gemeentebestuur. Hoe m.eer nu de kerken haar hemelsche roeping bewust zijn en er naar leven, hoe kleiner het terrein voor de overheid wordt. Nu is in de vorige eeuw de verhouding aldus geweest, dat de kerken voor circa 80% in alle armenzorg voorhagen en slechts 20% voor rekening der overheid kwam, Van jaar tot jaar is die verhouding verslechterd, zoodat thans de overheid ruim 80% en de kerkelijke en particuliere instellingen met moeite 20% opbrengen. Dit is een te betreuren verhouding; men kan die brengen op rekening van de zucht om de overheids armenzorg steeds hooger op te voeren; op de inzinking van den ijver der kerTceni en mede ­ niet het minst ­ op de groote toename van onkerkelijkheid van het Nederlandsche volk. Voorts hebben de hooge belastingen naast geringer inkomsten, invloed op de bijdragen die men voor de vrijwillige armenzorg afstaat, zoodat ook dit de toename der overheids armenzorg in de hand werkt.

Nu moet, bij alle waardeering voor wat de burgerlijke armbesturen doen, toch worden vastgesteld, dat hun werk kleurloos Is; een bepaalde godsdienstige overtuiging heeft de overheid helaas niet meer, zoodat zij ook tegenover de gesteunden een „neutrale" houding moet aannemen. Een opvoedende kracht gaat van de overheidszorg vrijwel niet uit. Bedenkt men hierbij, dat in eenigszins groote gemeenten dit werk geheel door ambtenaren ­ van allerlei schakeering ­ wordt uitgeoefend, dan kan men licht bevroeden, dan 'in dit teere werk voor den ondersteunde allerlei zielsconifllcten kunnen oprijzen, conflicten waarin hij, als afhankelijk man, vrijwel steeds het ondei'spit delft.

Daarom doet het leed te moeten constateeren, dat vele kerken een deel harer leden niet kunnen helpen en hen overlaten aan het burgerlijk Armbestuur. Zouden deae menschen in hunne diakenen hunne vrienden ontmoeten, die met een toegenegen hart hun nooden zouden lenigen en hun voorspraak zijn in het vaak moeilijke leven, thans worden zij overgelatenf aan de kille ambtelijke sfeer van B. Armbestuur of Maatschapp. Hulpbetoon, hetwelk zich voor de goede orde allerlei maatstaven stelde, ambtelijke gewoonten die niet immer precies passen op den individueelen nood des armen. De overheid komt, vooral in onze ongunstige tijden, al spoedig tot massa­werk. En niets is voor een goede armenverzorging zoo schadelijk dan algemeene regelen, die vrijwel geen uitzondering gedoogen.

Wie hierover nadenkt zal verstaan waarom aan de kerkelijke armenzorg zoo groote waarde moet worden gehecht. De diaconale zorg moet tot hooger plan worden opgevoerd. Blijft dit achterwege, dan lijdt ons volksleven! geestelijk schade. Voor een groot deel (niet geheel) is dit een kwestie van flnantiën; als de gemeente weinig offert kan de diaken weinig doen.

Nog maar al te veel missen de gemeenteleden in het inzicht in de belangrijkheid van der diakenen werk; aan de diakenen is de taak om daarover op ledevergaderingen uitdrukkelijk te spreken. Er moet meer belangstelling voor worden gewekt. Hier past den diaken een groote vrijmoe

digheid, want de nood Is hem opgelegd. Het is volstrekt niet hetzelfde door welk instituut de arme wordt geholpen. En waar de" .prediking des Woords maar tot inhoud heeft de liefde Gods in Christus, een reuk des levens ­ ten leven, daar ,zal voor Wie Hij ons in Zijne plaats naliet ook de beurs opengaan. Immers, uit Zijne volheid hebben wij allen ontvangen: ooR genade voor genade. Maar, dat moet dan ook in de gemeente gekend worden, nietwaar? WAARNEMER.

P.S. Nadat dit geschreven was, verneem ik, dat den garnalenvisschers van Rijkswege voor éénmaal f 25.— tot f 50.— za worden toegekenjd. Dit is een hulp van zuver­zakelijken aard en bij groote uitzondering toegekend.

Dit artikel werd u aangeboden door: Eilanden-Nieuws

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 maart 1940

Eilanden-Nieuws | 8 Pagina's

Uit het Kijkvenster.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 maart 1940

Eilanden-Nieuws | 8 Pagina's