De uitstorting des Heiligen Geestes
,,Hij dan, door de rechterhand Gods verhoogd zijnde, en de belofte des Heiligen Geestes ontvangen hebbende van de Vader, heeft dit uitgestort, dat gij nu ziet en hoort." (Hand. 2 : 33)
Het Pinksterwonder moest gebeuren. God had het beloofd en de Raad Gods eiste deze vervulling. Het was naar dien Raad, dat eenmaal de Heere Zelf weer zou wonen in het hart van de mens, die naar Zijn beeld was geschapen. De discipelen, die hun Heiland van de Olijfberg zagen opvaren, hebben de belofte van de Trooster, Die komen zou, goed verstaan. Ze hebben geloofd, dat de vervulling komen zou. Daarom waren ze eendrachtelijk vergaderd, wachtend en biddend en op de tienden dag na hemelvaart geschiedt het: allen worden zij vervuld met de Heilige Geest.
Nu is de uitstorting des Heiligen Geestes vrucht van de verhoging van Christus.
Petrus zegt dan ook in zijn Pinksterrede: ,,Hij dan, door de rechterhand Gods verhoogd 24jnde, heeft dit uitgestort, dat gij nu ziet en hoort."
Christus verzoent de zonde; Hij betaalt de schuld; Hij voldoet aan Gods gerechtigheid. Hem komt dan ook naar recht de plaats toe aan des Vaders rechterhand, en de hand Gods geeft Hem die plaats bij Christus' hemelvaart. In Christus bereikt God nu weer Zijn doel met de mens.
Maar waar Christus nu alles heeft gedaan als Borg, moeten de Zijnen óók in Zijn glorie delen. En Hij doet ze in Zijn glorie delen, als de Heilige Geest wordt uitgestort, „dat gij nu ziet en hoort", zegt Petrus. Zij ontvangen de Heilige Geest. Ze
Zij ontvangen de Heilige Geest. Ze worden volgemaakt met God in Christus. Nu golven de stromen des levens uit de fontein hen vol en diep door de zielen. Nu verstaan ze het eerst goed: „dit is het eeuwige leven, dat ze U kennen en Jezus Christus, Dien Gij gezonden hebt,"
Wat is het zalig, zó Pinksterweelde te kennen. Dan is het eerst Pinkster! Want dan worden ledige vaten volgemaakt. Verbrokene harten worden er geheeld. Wachtende en biddende zielen worden er liefelijk vertroost. Dan gedenkt God aan het woord dat Hij gesproken heeft tot Zijn knechten, waarop Hij hen verwachting heeft gegeven. Op Pinksteren gaat de Geest wonen in de gemeente, het mystieke lichaam van Christus. Dat lichaam vervult Hij met Zijn bezieling; de gemeente verheerlijkt Hij tot Zijn tempel.
O, ware het nu op het komende Pinksterfeest ook eens zo, als eenmaal te Jeruzalem!
Wat een krachtige werkingen des Geestes zouden openbaar worden. Verlorenen zouden in verlosten veranderen. Gebukten zouden worden opgericht. Het hoofd, door droefheid neergebogen, het gelaat door zondeschuld verslagen, zou zich fier omhoog heffen. De lippen der stommen zouden de rijkdom der genade verkondigen. Ja, we zouden der wereld tot jaloers
Ja, we zouden der wereld tot jaloers heid wezen. De gemeente zou zijn een schone stad, boven op een berg liggend. Ze zou zijn het zout der aarde. Ze zou zijn het fijne goud, niet verdonkerd. Het schuim zou van het zilver zijn weggenomen. „Zij prezen God en hadden genade bij het ganse volk. En de Heere deed dagelijks tot de gemeente, die zalig werden." Ja, zó zou het kunnen zijn. Zó zou het
Ja, zó zou het kunnen zijn. Zó zou het moeten zijn. Maar hoe geheel anders is het. Wel past ons diepe verootmoediging bij het aanschouwen van de werkelijkheid, die zo droevig is. Hoe wordt des Heeren Geest bedroefd.
Hoe wordt des Heeren Geest bedroefd. Wat wordt er weinig gemerkt van de heerlijltheid van de Pinkstergeest! Is het niet, mij2a lezer, omdat zo weinig ledige vaten in ons huis worden gevonden? Omdat zo weinig geleefd wordt bij de onmisbaarheid van de Heere Jezus Christus? Wordt niet meer en meer openbaar, dat de natuurlijke mens' niet verstaat de dingen, die des Geestes Gods zijn?
Dat wij ons hart toch beproeven! Niemand kan voor God bestaan zo hij vreemdeling blijft van het vernieuwend werk des Heiligen Geestes. Zie, dat is het Pinksterwonder: God de
Zie, dat is het Pinksterwonder: God de Heilige Geest kwam weder om te wonen In het hart van verloren zondaren. En dat wonder roept de ruimte uit der zaligheid in het bloed van Christus, opdat de Heere in hen wone. Geen zondaar is te slecht; geen hart te onrein.
O, dat God eens, uit vrije genade, in ons verheerlijkt worde tot onze eeuwige zaligheid. Want dat is zalig, als Gods Geest
Want dat is zalig, als Gods Geest troost het hart, dat schreiend tot Hem vlucht. Zalig, als het ontdekte volk ontvangt nadere uitlegging van de weg des Heeren en de Geest des Heeren het bekommerde volk deelgenoot maakt van de rijkdom der genadegift in Christus geschonken. Zalige zieleweelde des Geestes!
Dan wordt leven gegund aan de ziel en looft de mond Gods wondere trouw en goedheid.
Dan verwarmt de Heilige Geest ons met de zonnestralen des heils, met de zonnegloed van Gods liefde, met de warmtebron van Jezus rijke ontferming.
Als de Heilige Geest zó aan onze ziele werkt, dan kunnen wij er niet koud onder blijven. Dan moet ons hart wel warm worden. Dan komt er leven in onze ziel. en dat doet ons met Luther biddend zingen:
Geest des Heeren, kom van boven! Laaf met Uw genadegoed. Alle zielen, die geloven, Doe ze blaken van Uw gloed! O, Geest en Schepper, kom! M. Ds N. de Jong.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 mei 1950
Eilanden-Nieuws | 12 Pagina's