Wind en zee Christus gehoorzaam
Wie is toch deze, dat ook de wind en de zee Hem gehoorzaam zijn? (Marcus 4 : 41b.)
Deze woorden zijn een gedeelte van de storm op zee, welke de discipelen hebben medegemaakt toen Jezus bij hen was in het schip. Christus had de dag zoals altijd doorgebracht in de dingen Zijns Vaders. Door vele gelijkenissen had Hij de schare geleerd over het Koninkrijk Gods. De mens in alles gelijk zijnde, uitgenomen de zonde, was hij vermoeid geworden. Hij heeft het verlangen Zijn discipelen te kennen om met hen over te varen. De schare wordt heengezonden door de discipelen, terwijl dat Christus gaat in een hunner schepen. In de achtersteven legt hij zich te slapen en kiest als hoofdpeluw een kussen, zijnde wellicht een bank met lederen opgevulde zitting. Andere schepen vergezelden het schip waarin Christus Zich bevond. Nauwelijks wordt de zee echter door hen bevaren en bevinden zij zich in het midden der zee, of een opstekende storm overvalt hen plotseling. Voor dergelijke stormen staat die zee of meer van Genezareth bekend. De schepelingen komen door die storm, die van zeer grote hevigheid is, in groot gevaar. Christus slaapt temidden van dit noodweer. Geen golfslag maakt Hem wakker. Hij rust, vermoeid zijnde van de dagtaak in de wU Zijns Vaders. Dat rustige slapen begrijpen Zijn discipelen niet. Wie kan er met zulk een ontzettend weer in een scheepje op die onstuimige zee nog slapen ? Zij begrijpen Hem niet. Hoewel zij i-eeds zo lang met Hem omwandelen, kennen zij Hem toch niet. Zij erkennen Hem wel, dat Hij de Zoon des levenden Gods is, en toch weten zij bij lange na niet wat dit inhoudt. Job heeft ook eens gezegd, dat hij dingen gesproken had die hij niet verstond.
Zo gaat het elk kind des Heeren. In dagen van vrede en welvaart kan men heel wat zeggen, hetgeen straks in de stormen des levens nog moet worden in practijk gebracht. Dan toch leert men hoe weinig men van de wegen Gods verstaat. Zo ging het ook de discipelen. Zij bevinden zich in het midden van de grootste gevaren wegens de geweldige storm. En Jezus slaapt onder dat alles rustig door. Wis- ten zij toen ten volle wie Hij is, zo zouden zij zich om die stormen niet bekommerd hebben. Immers de Zone Gods kan in eeuwigheid niet vergaan. Mitsdien konden zij het door die storm ook niet. Zolang Christus in hun midden was, waren zij hoogst veilig, kon geen leed hen deren. Maar zo dachten zij niet. Zij bewezen Christus wel te erkennen, doch niet te kennen. Wat is op dat terrein ons verstand toch vaak beneveld. Wat is de voortdurende openbaring van de kennis van de Zone Gods toch nodig. Wat blijkt het telkens hoe gering onze geestelijke kennis is na ontvangen genade van God en goddelijke zaken. De discipelen hebben veel liefde voor hun Meester, maar weinig geloof in Hem. Uit liefde laten zij Hem zo lang mogelijk rusten. Zij hopen nog altijd dat de wind gaat liggen en zij Hem niet behoeven te storen in Zijn zoete rust. Hadden zij geloof in Hem gehad, dan hadden zij Hem niet alleen niet willen wekken uit liefde, maar het tevens niet gedaan terwille van het kinderlijk betrouwen in Hem. Dan hadden zij tot elkander gezegd: waar Hij rust, kunnen wij ook rusten. Dan hadden zij zich één geweten met Hem en in Hem.
Maar zo ver was het nog lang niet Straks als Christus Zijn hogepriesterlijk en borgtochtelijk werk had verricht en Hij de Trooster had gezonden, nadat Hij heengegaan was tot Zijn Vader, zouden zij dit geloofsleven, zoeven genoemd in beoefening brengen. Die nauwe geestelijke vereniging met Hem kenden zij thans nog niet. Zij kenden Hem thans nog te veel naar het vlees. Daarom konden zij het tenslotte niet langer uithouden. In de nood maakten zij Hem wakker. Zij roepen uit de angst tot Hem: „Meester, bekommert het U niet dat wij vergaan?" In dat woord ligt verbazing, zo niet een zachte afkeuring. Zij kunnen Hem niet volgen. Zij begrijpen Hem niet. Zij kunnen er niet inkomen dat Hij met zulk noodweer rustig slaapt. Tegelijkertijd hopen zij echter dat Hij het gevaar zal kunnen afwenden. Misschien wel door een goede raadgeving.
Op het ogenblik dat Hij wordt aangesproken zegt Hij nog tot hen niets. Hij zal het door daden bewijzen wie Hij is.
Dat doet de Heere nog telkens. Als Hij met ons een weg inslaat, waar de gevaren ons omringen en wij toch weten op goede gronden dat Hij met ons is, dat Hij Zelf ons in die weg geleid heeft, zo moeten wij feitelijk rustig die weg vervolgen. Maar vvij worden dan gewaar hoe ons geloof zoek is. Wij worden op de proef gesteld en kunnen die proef niet doorstaan. Dan verstaan wij des Heeren doen niet. Verbazing en verwondering vervullen het hart. Een zwijgend God en benauwende omringende gevaren. Een vertroosting neemt de angst niet weg. Wijlen Ds Gr.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 juli 1950
Eilanden-Nieuws | 8 Pagina's