Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit het Kijkvenster

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit het Kijkvenster

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

De idagen lengen — l>e gaslamp — Glas en kousje — De buitentijdeiyke ipreek.

Zo nä. 6 Januari, zeiden de oude mensen, begint de dag te lengen. Vriest het eens, dan kan je het goed merken. Inderdaad, des avonds scheelt het al iets, maar des morgens is het nog lang donker. Dat komt nu ook al weer door het verzetten van de tijd. In 1916 is voor het eerst de zomertijd ingevoerd en sinds die ontdekking blijft de regering aan de klokken peuteren, al is de zomertijd gelukkig voorbij.

Die oudjes wisten in hun leven niet anders dan dat 12 uur ook 12 uur was Naar de zon gemeten, zonder enige verdere afspraak of Koninklijk besluit om een andere tijd aan te nemen dan er werkelijk was.

't Ging er ook vroeger rustiger naar toe, toen er geen auto's, geen fietsen, geen electrische trams waren. Wel was het toen ook niet alles goud wat er blonk, maar in elk geval stonden de zenuwen, aan minder spanning bloot. In de huizen werd nog met de petroleumlamp gewerkt, op straat was dan gas gekomen; een vleermuisvlam in de lantaarns. En de schoenmaker ging met een vetvlammetje of kaarsje op een stok langs elke lantaarn om de kraan open te draaien en het licht te ontsteken. En in de kerken vlamden ook de vleermuislichten, waarvan men wel eens wat slaperig werd. Maar, men wist niet beter dan zo het licht aan te brengen.

Later kwamen in de huizen ook de gaslampen met kousjes, die eerst moesten verbranden, en dan gaf de as (zij bleven op hun staafje netjes hangen) als het gas er in kwam een helder wit licht. In de steden gaf dat vaak malheur, want als op of twee hoog de kinderen wat wild over de vloer holden begon de benedenbuurvrouw te roepen; denk om mijn kousje! Want een schok aan de lamp deed het kousje, dat immers van as was, ineenstorten.

Merkwaardig was nog, dat de gaslampen, die in de huiskamers hingen een kogelgewricht hadden, waardoor zij konden zwaaien. Dat brak ook de schokken als het plafond zou trillen door geloop van de bovenburen. Nu was dat kogelgewricht niet zulk een uitvinding — 't is maar een weet hè? ^— maar wel, dat men boven in die lamp een beetje ... water moest gieten. Dat diende zover ik weet, om het zaakje luchtdicht af te sluiten, want gas in de kamer, daar was ieder bang van. Vader klom meermalen — laat ik maar zeggen, op geregelde tijden, want hij was afkerig van slordigheden — op de tafel om water in de lamp te gieten. Ook zag ik hem een keer van de tafel vallen, wat mij meer dan hemzelf ontstelde.

Dan was er nog de gasmeter, die ook al een flinke scheut water kreeg, maar die verfrissing werd uitsluitend door de ambtenaar van de gasfabriek toegediend. Hij had daarvoor een alleraardigst gietertje bij zich.

Dit alles gaf geen bijzondere reacties op mijn kinderlijk gemoed. Minder prettig was, dat er veel lampeglazen sneuvelden en dat had altijd enig gebrom, althans uitingen van teleurstelling tengevolge. (Ik wens dit aldus te omschrijven.) En de man, die in zijn leven voor zoveel hete vuurtjes had gestaan, raakte altijd ontstemd als er een glas brak.

Er werden door sommigen allerlei huismiddeltjes tegen breken aange­ wend, maar niets hielp. Men kookte soms het glas een uur lang, maar het trok zich daar niets van aan, het bleef broos. En meestal knapte het als men bij het naar bed gaan de lamp uitdraaide. Vaak kostte dat ook nog een kousje. En de mensen plachten vroeger op 'n dubbeltje te kijken! Dat moesten ze ook wel. Voor 30 cent kon je een mica glas kopen, dat „sprong"' niet, maar werd geel en liet onvoldoende licht door.

Ik lees wel eens een bedekte beschuldiging aan dominé's adres, dat hij een „buitentgdelijke" preek gehouden heeft. Daar bedoelt men dan mede, dat hij maar (let wel: maar) over de eeuwige dingen gesproken heeft en niet over de vragen van de dag als: medezeggenschap in de bedrijven; sociale bijstand, woekerwinsten en dergelijke meer. Ditmaal heeft ook de Waarnemer zich enigszins van het alledaagse gedistantieerd. Zij het mij vergund. Ik ben geen dominé! WAARNEMER.

Dit artikel werd u aangeboden door: Eilanden-Nieuws

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 13 januari 1951

Eilanden-Nieuws | 4 Pagina's

Uit het Kijkvenster

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 13 januari 1951

Eilanden-Nieuws | 4 Pagina's