Folklore en taal!
Mjjn oproep in het eerste artikel heeft succes gehad en ik ben ervan overtuigd, dat er nog heel wat mensen bezig zijn met het aanleggen van kleine of grotere verzamelingen, die nog binnen moeten komen. Wat me opvalt is, dat de animo het grootst is bij oud-eilandbewoners. Ik kreeg zelfs een brief van een oude dame van 83 jaar, die al 50 jaar in Den Haag woont en me vol enthousiajme een paar oude woorden zendt, die te gelegener tijd een plaatsje krijgen. Een oud-visser uit Menheerse juicht het plan van ganser harte toe, omdat „het eiland hem nog zeer na aan 't' hart ligt". Een landarbeider, die al jaren in Holland woont, n.b. nog een oud-leerling van me, toen ik van 1902 tot 1966 onderwijzer in Middelhamis was, kwam persoonlek een paar uurtjes praten over woorden en uitdrukkingen * uit de landbouw. We kimnen dus met moed doorwerken.
Deze keer begin ik met de visserg, die ik in het eerste artikel met noemde en wel met de „helaas tot het verleden behorende beugvisserij", zoals mgn belangstellende lezer schrijft.
Wanneer de sloepen in de „koaje" (haven) lagen, kregen de vissers van de kleinste jongen aan boord, de „koffiekoker", aanzegging, hoe laat ze present moesten zijn (ze wiere gewaerschoewd). De „ouweman" (stuurman) had de leiding bjä het „opsjouwen" (zeilree maken) van het schip. Dan werden de „iezdere schuutjes" (de ballast) aan boord gehaald, de „laenen" ingelegd, de zeilen „aneslaege" (bevestigd). (De „vislienen (de beug) werden uitgereikt en ieder kreeg een „roggestikje" (spits toelopende hoge mand) en 'n „paansbenne", (lagere, iets bredere mand) om het klaargemaakte want te bergen. Alles werd schoongemaakt door de vijf jongens benedlen de rang van matroos, die daarvoor een gratificatie (speulgeld) ontvingen. Was men het Goereese gat uit, dan
kwam de man, die het „glaesje" (de dagwacht) had aan 't roer. Na een uur gaf hij een gil, een roep aan zijn maat, die 'm moest aflossen. Deze roep heette „kweerta" (afgeleid van kwart, omdat iedere zeewacht vier uur duurde), 't Topzeil heette 't „fik", terwijl de kleinere, de fokken, namen hadden als „vuufkleer", „zevekleer" e.d. Wanneer men begon te vissen werd
Wanneer men begon te vissen werd door^de „baes" (schipper) uitgerekend of er een „oplagend tieje" (in de wind lopende stroom) stond. Was dit het geval, dan werd door de .„zoaiverpaoier (de man die de boeien verzorgde) een „warttouwe" (een boei) klaargemaakt en vervolgens door de „schotter" (de man die het want met de haakjes weggooide) de lijnen over boord geworpen. Alle vis werd in „'t bunt" (de bun) geworpen. Om de andere dag werden de gestorven vissen er met haakjes uitgehaald en in 't ijs gelegd. -Dit werk deden twee daarvoor aangewezen matrozen (de scheppers) men noemde het „vievere".
Kwam men na die reizen weer in MiddeUiarnis, dan kwam de kleine jongen „waerschoewe" om „bie den baes te kommen", om „ommeleg te doewen" (af te rekenen).
(af te rekenen). Tot zover onze vissersman. Nu nog enkele spreekwoorden, die met de visserij in verband staan.
't Gaot vort as de glaezen, d.i. het gaat er gauw, de tijd vliegt. Hie sloot heel wat in 't bun, d.i. hij eet een flinke hoeveelheid.
Ze binne zeilree: Ze zijn gereed om uit te gaan.
Deer stoot nog al zee: Daar is een flinke ruzie. Ook als iemand boos is en erg te keer gaat en ais het er bij een bevalling erg spant. Ik binne onklaer, d.i. onwel.
Hie komt van ebbe, d.w.z. hij komt te laat; hij komt, als het gunstige ogenblik voor bij is. Hie goot 't anker winde: hij gaat
Hie goot 't anker winde: hij gaat naar bed. Het anker wordt opgewonden voor het vaartuig onder zeil gaat. Onger zeil goo is: gaan slapen in
slaap vallen. Hie heit een gangk as 'n zeeboot: hij
loopt in een stevige pas. 't Lek boven kriege, het gevaar, de
moeilijkheden te boven komen. Hie vaert midden in de vloot wordt
gezegd van iemand, die niet het meeste, maar ook niet het minste verdient. De gullen goo mit 't aes vort. Het
betekent, dat de onkosten zo hoog zijn, dat er van verdiensten geen sprake is. Gullen zijn kleine schelvisjes, die voor de visser geen waarde hebben. Hie zit vlot d.i. hij zit goed in zijn slappe vlas, hij kan zich goed roeren. Deer zal de mast niet van breke. Dat heeft niet veel om 't lijf, dat is zo erg niet.
't Woait in z'n zeiltje zegt men van iemand, wien 't meeloopt. Op de luierbalk zltte is: niets uit
voeren, het gemakkelijk hebben. De vis sers noemen de plank of balk bij het
roer de luierbalk. Iemand deur de zeilen jaege. De gewone uitdrukking hiervoor is. iemand de loef afsteken. Uut de ki^nkels bluye: uit de voeten
Uut de ki^nkels bluye: uit de voeten blijven; maken, dat men niet in moeilijkheden geraakt. Men denke aan de kronkels in een touw of kettmg aan boord. Vgl. ook de uitdrukking: er is een kink in de kabel, d.w.z. er is iets tussen gekomen, zodat de zaak niet doorgaat.
De spreekwoorden zijn ontleend aan de Goereese taal. Ik verzoek degenen, die mij woorden of uitdrukkingen toezenden, er bij te vermelden voor welke plaats die gelden. F. den Eerzamen Wassenaar, Wittenburgerw. 32
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 7 maart 1951
Eilanden-Nieuws | 4 Pagina's