Holssbergers
,,Je gelooft het niet. En dat pleit voor je. Maar ik kom je waarschuwen, eer het te laat is. Die jongen deugt niet. En je voedt hem verkeerd op. Tine heeft er niets mee te maken nu. Die doet ook niet goed, geloof ik. Maar jij bent te streng, dat is de zaak".
„Te streng? En je zit me te vertellen, dat hij in de kroeg loopt! Komt dat soms van naijn strengheid? Ik geloof het trouwens niet. Ja, hij kan er wel eens gezeten "
„Janse hij zit er elke Zaterdagavond. En ook wel eens een avond in de week. Hij komt niet verder dan de kroeg." Harm moest het nu wel gaan geloven. Want Stevens was waarheidlievend en die had geen enkele reden, om Aldert zwart ta maken.
„Waar haalt die jongen dan het geld vandaan?" vroeg hij.
Stevens haalde de schouders op. Hij had wel een vermoeden, maar geen zekerheid. En daarom zweeg hij.
„Ik moet er het mijne van hebben", Kei Harm. „Waar istiedan?"
„In „De Kroon", bjj Klaasman".
„In die kroeg?" vroeg Harm, smartelijk verbaasd. Bij Klaasman kwam het volk, dat
Bij Klaasman kwam het volk, dat niet in tel was. Arbeiders en zo. aan wie om de een of andere reden een steek je los was. Mannen en jongens, die van het glas hielden. Net publiek kwam er nooit. Dat meed deze gelegenheid. En daar zat nu Aldert? Harm werd krijtwit van woede. Die kwajongen sleurde de goede naam van Janse door het slijk. Al jaren. En het werd al erger.
Al jaren. En het werd al erger. De eerstvolgende Zaterdagavond ging Harm op kondschap uit. Tot Tme had hij er niets van gezegd. Vooral als het Aldert betrof, leefden die twee naast elkaar. Anders ging het wel, omdat Tine goed voor de winkel was en ten slotte alles goed vond, wat Harm deed en zeide. Bepaald herrie hadden zij alleen om Aldert. En die buitte uit de goede gezindheid, die zijn moeder jegens hem koesterde. Gezindheid, die vrees werd. Ook dat wist Aldert. Zijn moeder was bang voor hem, als het er op aankwam. Hij profiteerde van die vrees.
„Als je mij geen geld geeft, steel ik het uit de winkellade", dreigde Aldert. wanneer hij kort bij kas was. En dat was hij permanent. Want hij kon wat op, die kwajongen van achttien, ongeveer En dan gaf Tine hem geld. Telkens meer.
„Je zegt nooit tegen vader, dat je het geld geeft, hoor", dreigde Aldert. „Dan ranselt hij me dood. Maar dan sla ik in de bakkerij de boel kort en klein. Het kan me niks schelen. Als ik een en twintig ben, smeer ik 'm toch. Ik blijf geen dag langer".
Tine schrok zich dan haast een ongeluk. Als Harm dat nu eens hoorde! Hij hoopte altijd nog, dat uit Aldert een goede bakker Janse zou groeien. Tenminste, dat dacht Tine. Harm zelf ging er anders over denken De eerstvolgende Zaterdagavond ging
De eerstvolgende Zaterdagavond ging Harm dus op kondschap uit. Zonder Tine er iets van te zeggen, verliet hij het huis en stapte naar het eind van het dorp. Daar was een zijsteeg. En in die zijsteeg stond het kroegje van Klaasman.
Een getal van stemmen drong naai buiten, toen hij er voor stond. Even aarzelde Harm. Liever ging hij niet naar binnen. Wie weet, wie er waren. Allerlei schorremorrie misschien, 't Was best mogelijk, dat die mannen voor Aldert partij trokken. En Aldert zelf ? Die was ook geen kwajongen meer. Je kon hem niet aan een touwtje meenemen.
Toch_ moest hij naar binnen, om zekerheid* te hebben. Hij geloofde Stevens nu wel, maar de zekerheid ontbrak.
Aanvankelök had hij er over gedacht, de volgende dag Aldert in verhoor te nemen; hem te vragen, of het wäär was, wat werd verteld. Maar natuurlijk zou de jongen het heten te liegen. En dan zou hij op zijn hoede zijn. En Harm wou pertinente zekerheid. Dus moet hij hem verrassen.
Meteen stootte hij de deur van de ki'oeg open. Een stinkende tabakswalm kwam hem tegen. Die belette hem eerst ook, te zien, wie er zaten. Het was een vrij groot gezelschap, dat zich grotendeels bezig hield met kaarten. Toen hij binnenstapte, keken sommigen op. En hem ziende gingen onmiddellijk de blikken naar Aldert. Want die zat er, met veel bravour, kaarten m de hand, vóór zich een groot glas bier. Men begreep. Natuurlijk: de jongen van de bakker hoorde niet in deze kroeg. Zijn vader zou hem dat wel eens aan het verstand brengen. Maar die moest toch niet al te veel praats hebben! Anders zetten zij hem een, twee, drie buiten de deur, Ze hadden ook eergevoel, al zaten ze bij Klaasman in de kroeg
Maar zij hadden niets te doen. Aldert was zo verbouwereerd, toen hij plotseling zijn vader vóór zich zag staan, dat hij niets zeggen kon en de kaarten op tafel liet vallen.
,,Ik had wel graag, dat je onmiddellijk meeging", zei Harm kort. Onafgebroken staarden zijn ogen —
Onafgebroken staarden zijn ogen — Aldert kende die zo goed, want er gmg schier geen dag voorbij, of ze flikkerden van toorn, als er aanmerkingen in de bakkerij te maken waren — naar de jongen, die de zijne neersloeg. Aldert stond langzaam op.
„Moet er nog vertering betaald wor
den?" vroeg Harm. Klaasman was naderbij gekomen.
Klaasman was naderbij gekomen. „Hij heeft juist een rondje gegeven Acht maal vijftien cent, een gulden en twintig", zei de herbergier. „Moet hij beslist mee, Janse?" „Ja", zei Harm. Een gulden en twin
„Ja", zei Harm. Een gulden en twintig! Waar haalde de jongen het weg? Hij kreeg hoogstens een gulden zakgeld in de week en kocht daarvan zijn rookgerei ook.
Hij betaalde en vertrok met Aldert, die toch nog het bravour had — ze hadden niet langer moeten blijven, want dan was Aldert door alles heen geraakt, nu hij spottende gezichten ging zien — om: Bonjour lui, te zeggen.
„Wat is er aan de hand?" vroeg hij, toen zij buiten stonden. ,,Dat zal ik je thuis wel zeggen".
,,Dat zal ik je thuis wel zeggen". Harm wilde hem op de weg niet ondei handen nemen. Want het werd natuurlijk heibel. En naar buiten moet je niets uitdragen, 't Is al erg genoeg, als het in huis herrie is en tweedracht. „Het kan hier anders ook wel", ze:
„Het kan hier anders ook wel", ze: Aldert brutaal. De doordrong ende blik van zijn vader beïnvloedde hem nu niet. „Ik was nog niet van plan, naar huis te gaan". Harm gaf geen antwoord, hoewel hij
Harm gaf geen antwoord, hoewel hij kookte van woede. Met grote passen liep hij over de weg. Toen hij Tine alleen in de winkel zag
Toen hij Tine alleen in de winkel zag staan, er waren geen klanten op dat moment, ging hij, gevolgd door Aldert, de voordeur door en zeide, koit even mee naar achter, Tme."
Deze gehoorzaamde, stom veili'l maar tegelijk voelend, dat ei w^l in orde was: v/at had die kwajonn*! weer uitgevoerd!
Achter zijn vaders rug keeK *'| haar aan en legde de vinger op ^'T pen: moeder had haar mond te!" j stiaks, anders kreeg zij het met l de stok. In de huiskamer zaten Mieke
In de huiskamer zaten Mieke rend te lezen. Berend weikte "*1 sinds een jaar in de bakkerij .4l*"l Klaas was vertrokken, had een '1 bakkerij en dat ging goed. Zijn*! ook een beste vakman '«an W' maakt,
„Ik moet wat met moeder e»') bespreken", zei Harm. „Let op "' I kei, Mieke".
Tme gmg zitten, geheel m "K Zó had zij Harm nog nooit o'it»* zijn drift gooide hij er van alles«' 1 hij meestal spoedig vergat. Maai. hij ogenschijnlijk kalm. Hij *'»"f tot een onnatuurlijke kalmte 1' I het wel. En Aldert ook. Beide» ' | er wat bang van. j
„Ga zitten", zei Hann tot z'J", „Neen, daar! Vlak tegenover i«e moet je m de ogen kunnen kijke» ,,Maar wat is er toch?'' ^'™
,,Maar wat is er toch?'' ^'™ met een benepen stem. (Wordt ^e'^'l
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 25 april 1951
Eilanden-Nieuws | 4 Pagina's