Het masker afgerukt
Maar hij werd toornig en wilde niet ingaan! (Lucas 15 : 28a)
Een vader had twee zonen. Zo begin de Heere Jezus te spreken, wanneer H^ in een derde gelijkenis het bevestigt, da God het verlorene zoekt. De Farizeeërs en Schriftgeleerden hebben er zich aan geërgerd, dat Jezus de tollenaren en de zondaren ontvangt en met hen eet. Ze murmureerden er over en hebben getracht om Jezus' woord te ontkrachten omdat Hij met zulke uitgestotenen uit de Joodse samenleving zich inliet.
En daarom gaat de Heere aan de hand van een alledaags gebeuren het voor de derde maal bevestigen: God zoekt het verlorene.
Een vader had twee zonen. Samen opgegroeid, geleefd, gespeeld, gewerkt maar toch een ontzettend verschil tussen hen. De een is een nette oppassende jongen Hij doet, wat vader vraagt en wil. Onthoudt zich van hetgeen, dat aan hem verboden wordt en is ongetwijfeld een jongen, die zich achting verwerft vanwege zijn onberispelijk gedrag.
De andere echter is een losbol. Geeft blijk geen belangstelling te hebben voor het leven in het vaderlijk tehuis. De wereld met al haar genot trekt en lokt hem. En, nadat ongetwijfeld veel heeft plaats gehad, is het zover, dat hij zijn deel opeist en vertrekt; weg uit het gezin; weg van de kerk; weg van de catechisatie; weg uit de sfeer, die hem benauwt en waarin hij niet meer leven kan. Want hij wil wat anders. De wereld in
Vreselijke stap. Met alles te breken en zijn eigen weg te kiezen. De vader is bedroefd en zijn ziel schreit over zijn kind. Ge kunt er op rekenen, dat die vader zijn kind heeft neergelegd aan de voeten van die Vrij en Almachtige God, Die in de verheerlijking van Zijn Souvereine genade ook zijn verloren kind nog wederbrengen kan.
De nette en oppassende andere zoon heeft zich aan het leven van zijn broeder geërgerd! Maar die nette, oppassende jongen was een geveinsde, een huichelaar, een Farizeeër, een gemaskerde!
Nimmer heeft deze broeder het van de hemel begeerd, dat de Heere zich naar de rijkdom zijner genade nog ontfermen mocht over zijn in de wereld voortlevende broeder. Neen, hij liet hem gaan; hij had zijn broeder voor de hel en het eeuwig verderf over, ja voor de dienst der zonde en der wereld. Het hart van deze nette, oppassende jongen was een moordspelonk, was een graf, waaruit de stank van de dood opsteeg. Hg was in zijn eigen oog een waardige jongeman, was tevreden over zijn leven in zijn levenswflze, was ingenomen met zijn doen en zijn laten; had in zichzelf verwachtingen voor de eeuwigheid, maar hij was nooit „waar" geworden voor God.
Maar zijn masker van vrome huichelarij is afgerukt. God heeft het afgerukt en heeft deze nette, oppassende jongen doen openbaar worden als een vijand van God en zijn naaste; als een vijand van vrije genade.
Zijn broer is teruggekeerd. Dat was een wonder van souvereine genade. God bracht hem tot zichzelf en hij is weergekeerd en kwam tot zijn vader als een onwaardige: Ik heb gezondigd tegen de hemel en voor U, en ik ben niet meer waardig uw zoon genaamd te worden. De vrucht van de verheerlijking der genade is zelfkennis, de uitwerking van zelfkennis zelfverfoeiing en waar dit in waarheid gevonden wordt, daar zal een ware beleving van onze onwaarde zijn.
De broer hoort het feestrumoer, wanneer hij van de akker wederkeert en hg wordt toornig. Het masker valt af. Hij komt openbaar. Daar waar God genade verheerlijkt aan een gezonkene, daar bruist de eigengerechtigde op in,een vijandige woede. Hij heeft het zijn broeder niet gegund! Hij zag hem liever voortleven in zonde en schuld, dan als een schuldige weerkeren. Waar genade openbaar wordt, stoot zich het waardig Christendom, dat hiervan niet weten wil. Deze gelijkenis verhoogt de kracht van
Deze gelijkenis verhoogt de kracht van Gods souvereme ontfermende liefde, waardoor hij de verlorene weerbrengt tot zijn gunst en gemeenschap, maar stelt ook de van genade vervreemde godsdienstige, eigengerechtigde mens aan de kaak.
Godsdienst en Godsvreze zijn geen dingen, die hetzelfde aangeven. De ontmaskerde jongeling was een
godsdienstige, niet godvrezende jongeling. Wanneer gij dit leest moet ge eens
Wanneer gij dit leest moet ge eens naar uw binnenkamer vluchten, om te onderzoeken, hoe het bij U is!
Misschien zijt ge godsdienstig, onberispelijk in uw gedrag, getrouw kerkganger, gehoorzaann kind, gewaardeerde catechisant, en toch misschien een gemaskerde vijand van Souvereine genade. Wat is het een voorrecht, als wij door waarachtige ontdekking leren inleven, met al het goede wat er zijn kan: Ik heb gezondigd tegen de hemel en voor U: Heere ik ben niet waardig, dat ge onder mijn' dak zoudt inkomen. Van nature zgn we allen als die ver
Van nature zgn we allen als die verloren zoon! Met opgevijzelde natuurkrachten doen
Met opgevijzelde natuurkrachten doen wij als zijn broeder. De Heere geve, dat wij waarlijk door genade tot onszelven moge komen, om bewaard te blijven met alles, wat wij doen en laten, te behoren tot een geslacht, dat rein is in zijn ogen, maar van hun drek niet gewassen is. Z. Ds A. V.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 september 1951
Eilanden-Nieuws | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 september 1951
Eilanden-Nieuws | 12 Pagina's