Het vergaan van de Menheerse vissloep �Luctor et Emergo"
oc.
Het Museum is in het bezit gekomen van de leerrede over Exodus 8 vers 8b, ter gelegenheid van het verongelukken van do vissloep „Luctor et Emorgo" uitgesproken door ds. J. G. Bruining, predikant der Nederl. Hervormde Gemeente te Middelhamis, op 13 februari 1010.
Het boekje draagt tot titel het thema der predikatie: Het vuriglijk bidden. Het is gedrukt ter Flakkeesche Boek- en Handelsdrukkerij te Middclharnis; op het omslag staat vermeld: prijs 25 cents.
De eerste bladzijde vermeldt de namen van de omgekomen vissers.
Zwartomrand staat er: Ter nagedachtenis aan W. van den Hoek, P. van den Berg, L. Kattestaart, G. Jongejan, A. van den Nieuwendijk, A. Jongejan, C. van den Hoek Hzn., K. van Gelder, J. Don, C. A. van der Tak, Mach. Onderdelinden Pzn., A. de Koning, Mars. Onderdelinden Gzn. Het voorwoord luidt: ,,Bij het in druk
Het voorwoord luidt: ,,Bij het in druk verschijnen van mijne op 13 febr. gehouden leerrede ter nagedachtenis van de 13 omgekomen Visschers van den sloep „Luctor et Emergo" voeg ik een enkel woord vooraf.
In het minst heb ik er aan gedacht om deze in druk te geven, doch het aanhoudend en dringend verzoek van vele vrienden heeft mij na lang aarzelen en ernstige overweging hiertoe eindelijk doen besluiten.
De opbrengst is geheel ten bate van de nagelaten betrekkingen van de 13 manschappen van bovengemelde sloep, die hun graf hoogstwaarschijnlijk bij den vreeselijken sneeuwstorm van 24 op 25 Januari in het z.g. Brielsche kerkhof, eene zeer gevaarlijke plaats bij de Doggersbank, gevonden hebben. Moge de lezing van deze leerrede de gedachtenis aan die jammerlijk omgekomen levendig houden en nog ten zegen zijn onder de gunste Gods. J. G. Bruining".
Het voorwoord confronteert ons opnieuw met de zeer onvoldoende sociale verzorging van de vissers in die tijd. De opbrengst van de preek moest dienen om de financiële nood van de nagelaten betrekkingen te lenigen. Hot is ongetwijfeld goed bedoeld geweest, maar het kan niet anders dan als een zwakke en onvoldoende poging worden aangemerkt om weduwen en weezen te helpen in de strijd om het bestaan, nu de kostwinners gevallen waren als slachtoffers van hun beroep.
In de predikatie wordt er vorder met geen woord gerept over de grote stoffelijke nood, die voor do weduwen en weezen is ontstaan nu zij alleen zijn achter gebleven. Geen oproep tot de gemeente om krachtige financiële hulp te verlenen; geen oproep tot het brengen van offers. Geen woord over het sociale onrecht, dat zich hier demonstreerde. De kerk van die dagen was in handen
De kerk van die dagen was in handen der notabelen. De kerk van die dagen had geen oog voor de sociale noden van het arbeidersvolk; van sociale gerechtigheid wilde men niets weten. Wie de geschiedenis van het Eiland kent zal verstaan, dat deze afzijdigheid der kerk zich bitter heeft gewroken.
We kunnen ons indenken, dat de kerk van Middelharnis op dien 13e februari 1910 stampvol is geweest. We mogen veronderstellen, dat de godsdienstige geschillen even gerust hebben. Die waren er in Middelharnis. Dominee Bruining was een ,,lichte" dominee en hij liet gezangen zingen. De orthodoxe malcontenten hadden een evangelisatiegebouw gesticht, waarin predikanten optraden van de Gereformeerde Bond. Maar wc willen graag aannemen, dat Middelharnis zich in die bijzondere gedachtenisure in zijn geheel onder het gehoor van ds, Bruining heeft geschaard, om vuriglijk tot den Heere te bidden vanwege de grote ramp aan het dorp overkomen. De voorzang der gemeente was Psalm
De voorzang der gemeente was Psalm 86 vers 1: Neig o Heer! Uw gunstig'oren om mij in mijn angst te horen! enz.
Na het voorlezen van de Wet des Hoeren en een gedeelte uit het Evangelie van Lucas, te weten hoofdstuk 11 van vers 1 tot 13, werd gezongen Psalm 146 vers 3 en 4: Zalig hij die in dit leven, Jacobs God ter hulpe heeft; enz. 't Is de Heer, wiens alvermogen 't groot Heelal heeft voortgebracht; enz.
De inleiding van de predikatie geeft een scherp beeld van de slag, die het gehele dorp getroffen heeft. We ontle-nen daaraan het volgende:
„Welk eens hoogst treffende ure is hot heden voor ons. Toehoorders, in het huis dos gebods saaragekomen. Wol ons, wanneer wij met den gewijden zanger mogen uitroepen: Welzalig die den God Jacobs tot zijn hulpe heeft, wiens verwachting op de Heere zijnen God is.
Onder een zeer bizonderen, hoogst drocvigen indruk toch verkeren wij. Op hot gelaat van ieder onzer is ongetwijfeld angst en smart beiden te lezen. Ontzettende angst, ja grote spanning
Ontzettende angst, ja grote spanningheerst er in ieder weg-ens het lang wegblijven van een der vissloepen van onze gemeente. Een uitblijven is het, dat van ogenblik tot ogenblik grotelijks de vrees en de waarschijnlijklieid verhoogde, dat die sloep in de sneeuwstorm van januari j.1. op de plaats van de visserij gebleven is. Onnodig voorzeker is het, om elkander te zeggen, wat er in ons omgegaan heeft en nog omgaat, en vooral in degenen, wien het in mindere of nioerdore mate persoonlijk aangaat. Niemand behoeft er tot ons te komen om ons het ontzettende bericht mede te delen, want wij weten zclven het wel. Eene treurige en weemoedige gedachte vervulde immers allen in ons dorp reeds enkele dagen. Wij gingen met die gedachte ter ruste en ontwaakten er mede, hetzij in de nacht, hetzij aan de morgen.
Ook deze morgen, schoon en heerlijk als hij is na zoveel donkerheid en storm, zijn wij met sombere en weemoedige gedachten ontwaakt, welke wij zonder twijfel hebbon medcgebi'acht naar dit bedehuis, de plaats van onze godsdienstige samenkomst, op eiken i'ust- en christelijken feestdag. Welke een ontzettend leed is aan menig huisgezin teweeggebracht, die zeer grote smart en bittere droefheid veroorzaakt. Hoevelen zijn plotseling in zwaren rouv/, in de grootste jammer gedompeld.
Hoe menige huisvrouw is beroofd van haar echtvriend, de kostwinner van het gezin. Hoe treuren ook ouders om hun jongere of oudere kinderen, die min of meer hun steun waren voor hun aards bestaan. En omgekeerd, hoe beweent menig kind zijn geliefde vader en onder die kinderen zijn er ook, nog te jong om hun groot verlies te beseffen. Niet te ontkennen is het, dat het verlies groot is in stoffelijke zin, mede voor de reederij maar groter is het dit voor veler harten, die door deze ontzettende ramp zich hunne levens zijn plotseling afgesneden van deze aarde en door de zee verzwolgen, wier bodem hun aller graf is geworden. Van geen hunner hebben hunne dierbare bloedverwanten en goede vrienden, het voorrecht (zij het ook weemoedig) mogen smaken om op die afgestorven lichamen een laatste blik te slaan, noch die grafwaarts te geleiden en te doen heendragen.
Wie onzer zal die smart kunnen peilen of haren omvang zelfs enigszins afmeten? Wie onzer is er in staat om hun zware onuitsprekelijke rouw te beschrijven ? Zonder enige twijfel zullen wij ons met hen diep verslagen gevoelen, waar zij zóó ontzettend geslagen zijn door dat onherstelbare verlies.
Gewis zijn over ons allen in do geest de schaduwen des doods getrokken, en ook wij allen als door een dichte duisternis omtogen!
Wij ook moeten ons door deze verpletterende gebeurtenis als beklemd, ja als door benauwdheid saamgeperst gevoelen. In zodanige gemoedsstemming zijn wij onwillekeurig ook saamgekomen in dit bedehuis.
Gedenken wij hier die bedroefden, treurende om geliefde echtgenoten, vaders, zonen, broeders en vrienden, voor de troon der genade onzes Gods.
Generlei vertroosting toch, in die onbeschrijfelijke droefheid, noch enig licht in die vreselijke donkerheid, noch enig steun, noch oprichting, in die zo grote nedergebogenheid, zal gevonden, noch verleend kunnen worden, als bij en door de Heere, onzen God "
Vervolgens gaat de leraar na wat de geschiedkundige achtergrond is van zijn tekst. De Egyptische Pharao had Gods slaande hand gevoeld en nu roept hij tot Mozes en Aaron in grote benauwdheid: Bidt vuriglijk tot de Heere.
De prediker gaat dan verder: Ook onze gemeente is door een zwa.re ramp getroffen, zij het niet van dezelfde betekenis als Egypte. In ons aller hart is angst en smart en
In ons aller hart is angst en smart en min of meer is die op ons aller gelaat ook te lezen. En geen wonder is dit, voor zeker Geliefden! Dertien mensenlevens zijn te betreuren door hun bloedverwanten en g'oede vrienden. Met hen zijn ook wij onwillekeurig met droefheid en smart vervuld en wij hebben hun als ook onszelven een troostwoord toe te voegen. Wij meenden zulk een woord te hebben in onze tekst en elkander ernstig, ja dringend toe te roepen: ,,Bidt vuriglijk tot de Heere".
De predikant gaat dan na wat bidden is.
,,Het bidden, zal het werkelijk het ware bidden zijn, moet met allen ootmoed in het diepste afhankelijkheidsgevoel wezen..." ,,Het gebed vermag alleen bemoediging ons aanbrengen en ons staande houden door de sterkte en de gunste onzes Gods.
„Luctor et Emergo" was de naam van de door de zee verzwolgen sloep met hare dertien opvarenden. Een schone getuigenis is die spi'euk en betekent: ,,Ik worstel en ik drijf" of „Ik worstel en ik duik op", zoals de vertaling uit het Latijn in onze Hollandse taal ook letterlijk luidt.
En toch kon die sloep met zijn bemanning het niet volhouden tegen de hevige stormwind en het woest rumoer der zee. Wij echter, als wij het harte tot God verheffen, om Hem aan te roepen om Zijn vertroosting en sterkte, om Zijn licht en Zijn genade in Christus, zrUlen drijven, ja telkens weder opduiken kunnen. Het gebed is een kracht, die ons, bij alle druk, bij alle smart opricht en ons telkens weer uit de levensstorm in deze wereld doet opduiken".
En daarom, geliefden, roepen wij het toch elkander, ja ook die treurenden om hrm zo plotseling in de zee gestorven dierbare panden, toe. ,,Bidt vuriglijk tot de Heere" om alles, wat U stoffelijk en geestelijk van node is".
Na de tussenzang van gezang 26, de verzen 1 en 3, wijst de leraar op de rijke beloften Gods om de gebeden van Zijn volk te verhoren, „Of zal deze of gene onzer zeggen, dat hij niot kan bidden, want dat do mens uit zichzelf daartoe onbekwaam, onmachtig is en dat God hem daartoe eerst moet neigen? Wie werkelijk gevoelt uit zichzelf niet te kunnen bidden, die is op weg om de zondaarsbede uit te spreken: O God, wees mij genadig om Christus wil. De zodanige kan en zal niet nalaten te roepen: Och Heer, leer mij alzo bidden, dat Gij mij kunt en wilt verhoren".
Tot slot wijst de prediker er op, dat des Hoeren roepstemmen vele zijn, ,,om te ontwaken uit de doodsslaap dor zonde en tot God te gaan om Zijn ontferming in Christus, ja biddende en zoekende te zijn om 't koninkrijk Gods en Zijn gerechtigheid als het hoogste goed.
Niemand weet zijn stervensuur, noch de plaats, noch de wijze van zijn sterven, evenmin als die dertien verongelukten.
Och, dat wij dan ernstig acht nemen op 's Hoeren waarschuwende en vermanende roepstem: Kiest U heden wien gij dienen zult en verhardt u niet, maar laat U leiden".
's Predikers laatste woorden zijn voor de vissers: „Dat niemand onzer dan nalaat mot ernstig roepen en smeken tot God te gaan en van Hem te begeren de genadige vervulling van alle geestelijke en lichamelijke nooddruft. Vooral gij, die uw bestaan hebt van de zee, bedenk toch ernstig de zeer grote levensgevaren, waaraan gij veel meer dan do landlieden blootgesteld zijt.
Vergeet gij toch vooral nooit de vergankelijkheid des levens en bidt vuriglijk do Heere God om Zijn bewaring en ontferming in Jezus Christus voor uzelven en de uwen, opdat gij voor uw stervensure moogt bereid zijn door het geloof in Jezus Christus als uw Heiland..."
De nazang was: Psalm 62 vers 5.
Jan Knapo Mzn. — Sommelsdijk
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 22 augustus 1956
Eilanden-Nieuws | 4 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van woensdag 22 augustus 1956
Eilanden-Nieuws | 4 Pagina's