�Geluk"
(2).
Als een razende trapte hij om maar gauw weg te komen ... waarheen kon hem niet schelen. De eerste levende mens die hij ontmoette... was z'n eigen vrouw, die dicht bij huis op weg naar hem liep te zoeken. Ja, ja, zo zien jullie....
Twee grote jongens beweren, dat zoiets niet bestaan kan. Niet bestaan kan? Hij zal hun eens wat anders zeggen.
't Is zo tijd van ophouden. Nog eenmaal over de breedte van de akker, dan gaan ze naar huis. En dan zullen ze eens wat beleven.
Met moeite sleept Bernardus zich voort. Nog even volhouden.
En nieuwsgierig is hij ook. Daar zijn ze er dan. Ze kloppen de modder wat van hun broekspijpen en schuren het ergste vuil van de vingers af aan het gras.
En dan gaat de baas zijn grootste kunst vertonen: hij heeft beweerd, mensen, die in de verte lopen, te kunnen laten stil staan. De jongens geloven dat niet. Goed, de proef zal genomen worden. Twee jongens wagen zich aan het experiment.
Goed, jullie lopen die richting uit en als je dan bij dat hek bent en ik zeg „halt" dan kun je geen been meer van de grond krijgen, zonder dat ik daar toestemming voor geef.
De jongens gaan op pad. Omkijken mogen ze niet. De anderen staan rond de ploegbaas en wachten af. Het gezicht van de baas staat ernstiger dan ooit en tekent één staal, één kracht. Maar als de twee ongeveer het bewuste hek hebben gehaald, zegt de baas tegen de anderen: — Kom jongens, we gaan naar huis!
Protesten. De baas moet zijn toverwoord spreken.
Maar dan kennen ze hem niet. TIij zegt, dat hij geen kermis met de ouders belieft, 't Kost hem slechts een enkel woord en dan staan de knapen daar ef-n hele nacht, neen, hij is verantwoordelijk voor zijn mensen en wil niemand kwaad doen.
Zo gaat dat. En Bernardus kan zijn benen bijna niet mee krijgen, 'n Beetje achteraan loopt hij. Dertig centen verdiend, dat is één brood van een kwartje plus vijf cent voor de kerkbuü.
Als de tijd van wieden voorbij is, gaat hij weer naar school. Enfin, hij Is de enige niet, die wat achteraan komt.
Dan komt de herfst. En dan is er een zeer vooruitstrevende boer, die een dorsmachine gehuurd heeft om het graan te dorsen. Een hele winter een paar arbeiders op de dorsvloer, kost een hoop geld. En met zo'n machine draai je de boel er in een paar weken door. Natuurlijk moeten ze eerst even aan zo'n ding wennen en er moeten een paar mensen meer bij komen. Goed, Bernardus komt bij de machine. Hij moet de bossen los maken en aan de instopper overhandigen. Daar bij die dorsmachine is hij weken aaneen. En in de werkpauzes, de pijpschoften, hoort hij meer spookverhalen en andere verhalen vertellen dan de boeken van een bibliotheek kunnen bevatten.
De mannen zijn onuitputtelijk. En de pauzes zijn vele, want het stro is schimmelig, heeft te lang bij regenweer buiten gestaan. En als het door de machine gaat, stuiven er wolken van stof omhoog, 's Avonds zien ze er als nikkers uit, zo zwart van vuil zijn ze dan. Maar het geeft vijf en dertig cent per dag voor Bernardus. Dat is een roggebrood en een dubbeltje.
Hij is nog niet lang opnieuw naar school, ol daar is iemand bij zijn moeder, die vraagt of haar oudste jongen hem kan helpen in 't bos. Hij heeft een perceel hout gekocht en de jongen zou takkenbossen kunnen maken. Jawel, Bernardus naar 't bos. Een vlijmscherp kapmes zwaait hij en slaat de takken op maat en bindt die in bossen. Alle bakkers stoken takkenbossen in de ovens, er moeten dus takken gekapt en aan bossen gebonden worden.
Bernardus doet een belangrijk werk. En hij verdient een kwartje per dag. Dat is een heel roggebrood. En hij krijgt roggebrood zoveel hij lust.... als hij maar verdient.
Zijn moeder is een vooruitziende vrouw. Zij weet best, dat die jongen niet genoeg te eten krijgt. Zo'n jongen moet een stevige en vette kost hebben. Zij kan die niet geven, dat laten haar inkomsten niet toe. Een boer kan die geven, haar jongen moet aan de boerenkost.
Daarom zoekt ze een boer voor hem, waar hij kan leren melken. Liefhebbers genoeg, zegt die boer. Ja, maar de boer moet er mee rekenen, dat zij een weduwe is, een weduwe die er zich zelf met werken doorheen slaat. Daar zijn toch enige voordelen aan verbonden? Dit bijvoorbeeld, dat de boer haar jongen in de eerste plaats neemt. Weigeren zou hem in opspraak brengen. Je hebt nu eenmaal plichten om anderen te helpen. Goed, laat hem komen.
En zo gaat Bernardus 's morgens om vier uur naar een boer, kruipt daar met een slaperig gezicht onder de koeien Tien jaar is hij al.... en om negen uur kan hij nog best in school zijn. En om half vier komt hij uit school en kan best op tijd bij die boer zijn.
's Middags eet hij aardappelen met aardappelwater en kool of koolraap, soms met wortels. En 's morgens en 's avonds — als er is — krijgt hij roggebrood, 't Is jammer, dat hij met dat leren melken niets verdient.... al was 't dan maar een kwartje per dag. Nu krijgt hij geen brood genoeg. En zijn knieën zijn soms zo moe en zo doof, dat hij niet meer voelt of ze de melkemmer vasthouden. En zo'n koe die ie melkt, staat ook niet altijd stil. Die til soms haar poot omhoog en tipt aan de rand van de emmer. En als hij de melk verliest, is de boer kwaad. Zoiets mag niet te vaak gebeuren, want dan wordt hij de stal uitgegooid. En als het melken gedaan is, blijft hij een poosje. Dan helpt hij bij het voeren en moet hij de stal aanvegen. Soms hangt hij aan de pomp. Nietwaar, zo'n jongen moet vroeg leren werken. Z'n moeder is toch weduwe? Juist, daarom. En bovendien, het staat in de Bijbel: „'s Is goed, dat een man het juk in zijn jeugd draagt." Zo ongeveer is het. Het juk in de jeugd. En Bernardus is al tien jaar. Stel, zo'n jongen is al twaalf of dertien jaar en hij krijgt kuren in z'n kop. Jong beginnen, mensen— héél jong, dat is 't allerbeste! Vlug een boer zoeken voor zo'n kereltje, dan krijgt hij een goede kost. Van belang is, dat zo'n boer hem | flink aanpakt. En 't is te hopen, dat hij een degelijke boerin treft, waar hi] spekvet als water moet drinken. Voorlopig doet hij het nog met veel aardappelen, koolrapen en roggebrood. Soms versierd met Jurgens Solo, En hij leert het melken. Trekken zal hij in 't leven wel meer moeten, als hij ziek is of oud en versleten, trekt hij van de Gemeente, van armvoogden, of diaconie. Een arbeider moet vroeg leren trekken. Eerst 1 trekt hij de boer rijk en als hij geen koeien meer melken kan, dan trekt hij roggebrooden turf van de kerkelijke oi | wereldlijke gemeenschap!
Ze moesten eens weten, de mensen die Bernardus onder de koeien hebben gestopt, dat die jongen nog iets anders doet dan trekken. Een koe is dom. Een koe geeft een heel leven door. En dat is dom. De mens trekt alleen maar van een koe. Maar een koe is ook goed. En Bernardus heeft nog niet veel goeds beleefd. Daarom én om iets anders dat in | hem zit, houdt hij van koeien. Als hij ver genoeg van de anderen af zit, praat | hij tegen de koeien. En laat een koe voor | de meeste mensen een ongelukkig product van bouwkunst wezen, Bernardus ziet al heel jong het mooie, dat God een koe meegegeven heeft. En 't gekke is, dat hij het mooie bij de mensen niet onderkent.
(Wordt vervolgd]
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 3 december 1957
Eilanden-Nieuws | 4 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 3 december 1957
Eilanden-Nieuws | 4 Pagina's