�Geluk"
(4.)
Na de jonge hanen breekt het seizoen van de oude kippen aan. Een arbeider en een boer kunnen slechts een beperkt aantal kippen houden. Wie dus jonge hennen opfokt, moet z'n oude kippen kwijt. Bernardus begint er mee, oude kippen en oude hanen op te kopen. Die stuurt hij naar een grossier in de stad. De grossier heeft hem manden geleend en ook geleerd, de zware en lichte rassen te onderscheiden, 't Is de grossier om het vlees te doen. Die magere lichte rassen zijn hem niet veel waard. Bernardus moet uitkijken, 't Is heet werk, het kopen van kippen. De mensen vragen vaak veel te veel. Dan moet hij afdingen, hij moet praten, hij moet de mensen overtuigen, dat zo'n kip niets anders dan wat botten en veren is, dat er geen greintje vlees op de botten zit.
Eigenlijk moet hij de mensen verzwetsen. Doch er zijn mensen die hem met woorden verslaan. Soms komt hij met zieke kippen thuis. Dan moet hij zijn verlies nemen, daar zit niets anders op. Want die grossier waarvoor hij kippen opkoopt, is lang niet gek. Zeker, hij wil de jonge koopman vooruit helpen, dat zegt hij tenminste, maar hij legt er het verlies van Bernardus niet bij. Dan troost hij hem met te zeggen, dat iedereen leergeld betalen nrioet.... maar daar heeft Bernardus weinig aan; hij moet verdienen, verdienen!
Daarna gaat hij de wintermaanden weer naar school. Erg vlot gaat het leren niet. Hij kan er zijn gedachten niet bij houden. Zo tussen vier muren te zitten is niets voor hem. Voor en na schooltijd gelukt hem nog wel eens een klein karweitje, maar veel levert de handel niet meer op. 's Morgens vroeg en 's avonds gaat hij weer melken bij de boer, waar hij eerst het melken geleerd heeft. Zijn moeder wil dat. bernardus zelf voelt er niet zoveel meer voor. Hij weet al lang wat hij wil. In de handel. Maar zijn moeder heeft het niet recht op die handel begrepen, 't Is haar te avontuurlijk. Zij weet maar liever waar ze met de verdienste aan toe is. Er zijn al zoveel van die scharrelaars in de wereld. En wat zijn dat voor mensen. Meestal niet veel soeps. Zo zegt zijn moeder het. Volgens haar kan Bernardus veel beter boerenknecht worden en later vast arbeider. Dan weet je wat je te verwachten hebt en je beurt vast geld. De jongen is gehoorzaam, hij gaat weer melken. Maar als zijn moeder dan een boer voor hem zoeken wil, waar hij als kleine knecht beginnen kan, vindt zij hem tegenover zich. Hij wil niet bij een boer, hij wil in de handel. Naar school wil hij ook niet meer, hij is nu oud genoeg.
Dan schiet moeder een van haar scherpste pijlen op hem af, zij zegt:
— Dus dan moet je moeder maar blijven werken bij een ander!
Even knippert Bernardus met de ogen en veel te wijs voor zijn leeftijd zegt hij: — Ja, dat zal wel niet anders kun
— Ja, dat zal wel niet anders kunnen. Maar als ik genoeg verdien, hoeft dat niet meer.
Dan holt hij een kastanje uit. Dat is een pijpekop. Het mondstuk is een eindje „hoe-langer-hoe-liever"-hout. Daar zit een kanaaltje in. Met een melange van droge bladeren en een beetje rooktabak die hij gekregen heeft, stopt hij „een pijp" en rookt.
— Met roken komen we er niet! zegt zijn moeder.
— Met werken ook niet! antwoordt Bernardus.
Dan zucht de moeder, dat hij vroeg wijs geworden is. Dat komt door zijn omgang met grote mensen, weet zij. En eigenlijk is ze blij dat de jongen van die eerste pijp ziek wordt en een goed heenkomen moet zoeken.
— Dat komt er nu van!
Maar Bernardus antwoordt:
— De eerste keer is het altijd zo!
De volgende avond rookt hij opnieuw en wordt niet ziek.
—• Dat jij toch nu al begint te roken!
— Ik vind pruimen vies. En je moet toch wat doen!
TWEEDE HOOFDSTUK
Het is eigenlijk een heel tragisch ding, dat er zoveel dieren geboren worden, die de mensen niet gebruiken kunnen. Jonge hanen bijvoorbeeld. Die gaan de soep in. Maar jonge stiertjes fokt men ook lang niet allemaal op. Slechts een enkele van heel goede afstamming. Jonge haantjes mogen in elk geval een week of zes leven. Maar jonge stiertjes, die voor hun geboorte hebben gedroomd van gras en bloemen en zon over het land, die komen geen gras, geen zon en geen bloemen ooit te zien. Zij worden zo gauw mogelijk verhandeld om van de mensen opgegeten te worden. Tragisch is dat.... Haantjes hebben dit voordeel, dat zij niet zo heel vlug van hennetjes te onderscheiden zijn. Met stiertjes en ramlammeren is dat heel anders.
Natuurlijk krijgt Bernardus concurrentie. Méér jongens sjouwen de boer af om dode lammeren. Zelfs grote mensen, die goedkoop aan de kost willen komen, doen er aan mee. Er komen veel kopers voor jonge hanen en kippen en bokjes. Nu zijn er gelukig mensen, die weten dat Bernardus een zoon van een weduwe is en hem daarom gunnen, hen van hun overvloed te ontlasten. Doch de meeste mensen hebben graag de hoog ste prijs. De concurrentie wordt moordend. Dan doet Bernardus een grote sprong. Om het meeste te kunnen geven, moet hij de beste prijzen maken. Daarom gaat hij zelf met zijn vellen en pluimvee naar de markt. Dat kost hem bootgeld. Dat kost hem leergeld. Zo'n dom jongetje, zo'n groentje, wordt er op de markt tussen genomen. Vooral op de pluimvee- en vellenmarkt lopen er genoeg gehaaide knapen rond, die zich niet ontzien om met hun grote mond en minder correcte manieren mannekes als hij te bedriegen en te misleiden.
Gelukkig zijn er ook anderen, vertrouwde, helpende mensen. Na enkele weken weet Bernardus al best met wie hij tot zaken kan komen en wie hij kan vertrouwen. En 't duurt niet lang, of hij heeft zijn vaste plaats op de kleine markt en vaste klanten die zijn spullen afnemen. De kleine markt is eerder afgelopen dan de grote, die van schapen, varkens, koeien en paarden. Als Bernardus klaar is, eet hij een meegebrachte boterham op en loopt over de grote markt. Daar geeft hij zijn ogen de kost en zet zijn oren goed open. Schuchter schuift hij tussen de grote
Schuchter schuift hij tussen de grote kooplui en boeren door, luistert scherp naar vragen en bieden.... en als hij een beetje gewend is en de weg weet, neemt hij de beesten op en ook zijn hand glijdt tastend over de dieren. Hij begint de kooplui te kennen, hij leert de dieren schatten en hij ziet als bij intuïtie het verschil tussen fokvee en melkvee. Zijn sympathie is bij het fokvee Dat zal hem nog centen kosten. Want bij gebruiksvee vraagt men niet naar een mooi klein kopje, naar lijn en kleur. Daar zijn het de ruime ribben, de ontwikkelde uier. Bernardus zal nog een hoop moeten leren. Maar zo ver is hij al vast, dat hij de scherpste prijzen bedingen kan voor zijn eigen marktwaar en dat hij behoorlijk met zijn concurrenten wedijveren kan bij de inkoop.
Het is maar goed, dat moeder blijft werken, want Bernardus weet dat hij geld omhanden moet hebben. Hij geeft nu een vast bedrag per week aan zijn moeder en noemt dat kostgeld. Moeder •vindt dit uitstekend, zij weet graag waar ze aan toe is. En Bernardus, hij spaart..
(Wordt vervolgd)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 10 december 1957
Eilanden-Nieuws | 4 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 10 december 1957
Eilanden-Nieuws | 4 Pagina's