�Geluk"
(6)
En ze weet Bernardus in het oor te fluisteren, dat er slechts water in zijn glaasje zit. De koopman hapt zijn borrel in één keer op en betaalt dan het schaap. Bernardus strijkt het geld op en proeft aan zijn koffie. En dan gebeurt er iets. Hij schuift zijn glaasje door naar de koopman. Die is al zijn protesten vergeten en lust nog wel een borrel.
— Nu, als je dan toch dit goedje niet lust
En daar gaat de borrel achterover....
Een hoge lach van een meisje achter het buffet trekt de aandacht van Bernardus meer dan de ruwe uitroepen van de koopman. Even kijken de mensen op en dan gaat het geroezemoes weer gewoon door. Als de jongen zijn kofie gedronken beeft, loopt hij naar het buffet en vraagt aan dat meisje wat hij schuldig Is te betalen: een koffie, een borrel en een borreltj e water. Het meisje helpt hem terecht, dat hij niet met hóar, doch met Truus afrekenen moet. Maar ze wil eerst weten, hoe hij heet en waar hij vandaan komt en wat die koopman wel zei toen hij dat water opdronk. Ook vraagt ze of hij elke week aan de markt komt en of hij soms koopman wil worden.
Bernardus zegt, dat hij al koopman is en elke week aan de markt komt. O, juist, maar ze heeft hem nog nooit gezien. Bernardus antwoordt daar op, dat hij voortaan beslist elke week hier komt tenminste als hij hier zijn brood mag opeten. Dat mag, natuurlijk mag dat. En dan wil ze weten of hij vandaag gewonnen heeft of verloren. Hij vertelt haar van zijn schaap.
De dochter ontvangt een wenk van haar vader, dat ze een beetje uit de weg moet gaan. Het is druk en er moet verdiend worden en de klanten mogen niet voor het buffet blijven staan, en er zijn tafeltjes en stoelen in overvloed en er is veel meer. Het is ook niet nodig, dat de klanten op de cent af zien hoeveel de bediensters aan het buffet betalen, daar heeft niemand mee te maken. Niet dat het teveel is, o nee.... Kijk eens, hij is wel van plan rijk te worden.... maar dan op een eerlijke manier. En zijn dochter moet leren aanpakken en niet met zo'n onbenullige jongen staan praten. Als er gepraat moet worden, zal hij dat zelf doen.
Bernardus Uitwellingerga gaat de markt weer op. Het meisje achter de toonbank schenkt kofie of -vult glaasjes met een goedje, dat ze nog nooit geproefd heeft. Zij doet dat samen met haar vader en haar moeder. Een paar andere meisjes wassen af en soms helpt de dochter mee afdrogen. Het meisje vindt de marktdag gezellig. Het geroezemoes van een café heeft een eigen bekoring. Maar is de markt afgelopen en zijn de mensen weg, dan vlucht ze naar boven — want het schrobben en dweilen en boenen, dat ze dan beneden doen, ligt haar minder. Eigenlijk is ze daar ook te fijn voor gebouwd.
Maar 't heeft nog geen schoonmaak geslagen. Integendeel, het wordt drukker en drukker. Op de markt hebben de kooplui en boeren hun zaken gedaan en een algemene afrekening volgt. Druk wordt er geroepen om drinken. De bediensters kunnen het niet zo gauw aangesjouwd krijgen.
Ze komen bijna handen tekort achter het buffet. De moeder van het meisje wordt er zenuwachtig van. Druk is best, maar zo is het niet om vol te houden. De baas zelf blijft echter rustig. Hij bestuurt zijn terrein en houdt het hoofd koel. Regel is, dat de bediensters betalen vóór ze het bestelde naar de klanten brengen en aan die regel houdt hij zich. En als ze klachten hebben, dat de klanten niet afrekenen.... dan moeten ze maar bij hem komen.
Zelf is hij eerlijk, een ander behoort dat ook te zijn.
Er is tijd om het bestelde te brengen. ... en er is ook een tijd om af te rekenen.
En het meisje vindt, dat er ook tijd is om eens te kijken wie er alzo zijn. Haar vader mag dan zijn klanten kennen .... zij kent ze ook.... zij kent ze beter dan haar moeder. Haar moeder.... nooit weet ze wie er geweest zijn, als ze 's avonds in de huiskamer over de drukte van de marktdag napraten. En haar vader laat graag, rustig in zijn gemakkelijke stoel gezeten, alle drukte van de dag nog eens passeren, 't Is, of hij dan van alles nog even geniet.
't Meisje strijkt een lok haar weg.... en ziet dan Bernardus Uitwellingerga zoeken naar een stoel. En — ze weet niet waarom, maar ze is blij dat ze hem weer ziet. Gelukkig, daar staan een paar kooplui op en die jongen krijgt een hoekje aan een tafeltje.
Zij ziet, dat hij een pakje brood uit zijn zakken opdiept. Zij ziet, dat hij verlegen wordt als Truus hem vraagt, wat hij zal gebruiken zij ziet, dat hij zijn hoofd schudt, hij hoeft geen drinken, en dan ziet ze, dat hij zijn handen vouwt en zijn ogen sluit om voor zijn eten te bidden. Dat treft haar diep. Bidden, dat doet men niet in een café — er zijn Christenmensen die hier een meegebrachte boterham gebruiken. Het meisje ziet meer: Truus bestelt een glas melk aan het buffet en brengt dat bij de jongen en het meisje weet, dat hij het niet heeft besteld.
— Waarom bracht je hem melk? Hij had toch niets besteld?
Daar, ze heeft het gevraagd vóór ze er erg in heeft.
Truus geeft een scherp antwoord. Zij kan best wat van een ander verdragen, maar niemand mag zich met haar zaken bemoeien.
— "k Heb het toch betaald, is 't niet?
Bernardus wordt groter, hij is zeventien jaar en loopt al lang niet meer met een uit het bos gesneden knuppel.... neen, hij heeft een echte veehandelaarsstok gekocht en het is een beste! Vandaag staat hij met tien schapen aan de markt en probeert aan de dieren te verdienen. Maar het vlot niet. Hij kan „eigen geld" krijgen, doch dat is niet genoeg. De kosten van vervoer zijn belangrijk en er moet verdiend worden. Hij moet vooruit. En als er geen koper meer komt, dan betast en schat hij zijn eigen schapen. Het zijn beste dieren. Zeker, hij heeft er ook een beste prijs voor betaald. Maar aan iets goeds verdien je allicht. Terwijl hij eigenlijk al lang in zak en as met zijn schapen zit, staat daar een koopman bij hem in het hok, die eveneens de schapen op kwaliteit keurt. Die man zegt evenwel niets. Doch als hij ze alle tien in handen gehad heeft, taxeert hij met een ernstig gezicht de hele koppel.
— 'n Beste koppel, wat? zegt Bemat-| dus.
— Kwaad zijn ze niet
Costing, want hij is het, jaagt ze eeiii| met zijn stok door elkaar, taxeert : ' eens en noemt dan een bod, waar Bet-| nardus even van duizelt. Hij kan viJl gulden per stuk verdienen. Maar luk geeft hij niet. Hij denkt er roeei| aan te verdienen, nu hij opeens dit 1 in handen geslagen krijgt. Daaroii| vraagt hij een rijksdalder meer.
— Weet goed, wat je doet, jongkereI| ik bied maar één keer!
— Eén keer een rijksdaalder meer.l
— Nee, mijn bod is goed en je mo6| me geluk doen!
— Ik geef u geluk als u biedt wat I vraag!
— Jij weet best, dat je teveel vraagtl
— U weet best, dat u te weinig biedtl
— Zelf weten! Als ik wegga, ben je*| laat. Je krijgt het vandaag niet wMf geboden. — Uw bod krijg ik altijd!
— Uw bod krijg ik altijd!
— Dat krijg je niet! — Best!
— Best!
— Nee!
— Wel tien keer!
— Verkoop ze dan maar aan een i der!
Costing gaat weg. Bernardus he van spanning een rood hoofd gekres en veegt met een rode zakdoek zich M| zweet van het voorhoofd.
(Wordt vervolg*!
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 17 december 1957
Eilanden-Nieuws | 4 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 17 december 1957
Eilanden-Nieuws | 4 Pagina's