�Geluk"
(15)
Bemardus zegt, dat het hem te hard waait om een pijp aan te steken. H^ rookt liever binnen. Met deze wind is net zonde een pgp te roken. En dat geboorteberichtje, wel ja laat hij het maar meenemen, 't Was anders niet zijn plan om naar die boer te gaan maar je kunt nooit weten, of daar niet wat zit. De postbode heeft hem ook wel eens een «P gegeven — hfl wil graag wat terug doen en wie weet.
Zo praten ze even, die mannen. De vrtnd maakt het spreken b^jna onverstaanbaar en de regen slaat onophoudelijk neer.
— EigonliJk ben jij beter op dit weer gekleed, dan ik! zegt Bemardus. En het Js waar, wat hfl zegt, want de postbode neeft een ge-oliede broek om zijn benen.
— Ja, nou als het je te veel Is...
— Wel nee man, maar je kunt toch wel tegen plagen? En ik moest daar beslist toch eens heen, zie je. Je kunt niet elke week bij dezelfde boer om handel komen.
De mannen scheiden. En Bemardus gaat moedig op pad naast zijn fiets. Bij een hek laat hij de fiets staan, hij kan beter zonder. En als hij beide klompen vol water heeft, moet hij opeens hard lachen om een boerenarbeider, die eens vertelde, dat hij zijn sokken verdronken had. „Foei foei", sprak toen de vrouw van zijn boer, „ik dacht dat je geen drank gebruikte". Toen was die arbeider uit zijn klompen gestapt, had een voet vooruit gestoken en gezegd: „Voel dan zelf maar vrouw, er is geen droog plekje meer aan".
Bemardus, hij neemt zich voor zulke grappen te onthouden, elke dag hoort hij nieuwe en oude. De plattelandswereld zit vol grappen — hij onthoudt ze, beslist, en dan gaat hij de mooiste%aan dat meisje vertellen — het meisje uit dat marktcafé vaji Boelens. Gloeiend, z^jn moeder moest eens weten, dat hij een oogje heeft op de dochter van een caféhouder! Ja, want zo is het. Want h^i doet wel, alsof hij een beetje met de bedienster op heeft, maar dat is gekheid. Die is ouder dan hij en — en ja, hoe moet hij dat formuleren, ze is — ze Is — nu ja, zich opdringen Is een dik woord, maar ze ia een beetje te dik o z^jn belangstelling gebrand, 'n Goed meisje anders.
Bemardus voelt het hemelwater op zfln lijf, hij wordt drijf en drijfnat en denkt er aan terug te keren. Maar hij heeft dat geboortebericht ook, hij moet dus doorsretten. En 't is goed, dat hij zich daar weer eens laat zien. Egenlijk weet een koopman nooit waar zijn geluk ligt. ÏJn ze zullen daar Vvel een warme kachel hebben. Bovendien heeft hij trek in een warme bak koffie.
Als hij eindelijk de boerderij bereikt heeft en binnengaat, roept een meisje, de dienstbode:
— O! O! — wat zullen de boer en de vrouw een zware reis hebben — jij hebt geen droge draad meer aan je lijf, Bernardus! Ga vlug bij de'kachel,, dan kom ik je een kop koffie brengen.
Dat lijkt Bemardus .Maar als hij uit zijn klompen stapt, dan is het een en al water.
— O, roept het meisje — wat doe je toch hier met dit weer! En de boer is niet thuis. Eigenlijk moest ik je niet binnen laten, met zo'n watervracht.
— 'k Heb post voor je. Een brief... Heeft de bode meegegeven.
Hij overhandigt haar het geboortebericht en maakt dat hij bij de kachel komt. Natte sporen laat hij na en het meisje geeft hem 'n stomp voor de grap van dat geboortebericht. Zij wist wel dat het geen brief was, wie zou haar nu schrijven om een bezoek te brengen op het voeteneind van de wereld. Zij zegt dat.
— Ik, zegt Bemardus.
— Voor de handel, ja!
— Nee, voor jou! Want ik heb het best bij je: 'n warme kachel en een lekkere kop koffie. Als je me nu ook nog te eten vraagt en een lekker stuk vlees voorzet, dan....
— Nee, ik heb maar een opgewarmd prakje, ze zijn allemaal weg, vanmorgen vroeg zijn ze gegaan, de boer, de vrouw en de zoon. Ze zijn naar een begrafenis — maar wat ben je toch kletsnat je kleren beginnen te dampen! De vlammen slaan er uit.
Het meisje schenkt hem nog eens in. Ze snijdt hem een tweede stuk koek. En Bemardus heeft vermaak in dit avontuur, 't Is een aardig kind, deze boerendienstbode. De gezondheid is van haar gezicht af te lepelen en ze praat lang niet onbeholpen. Hij had het slechter kunnen treffen. Alleen jammer, dat hij geen daghuur verdient, nu de boer van huis is.
— Trek je sokken toch uit en hang die bij de kachel te drogen. En je jas, hang die over een stoel..
— 'k Mag eerst wel even kijken, of ik schone voeten heb. Zo grappen ze wat.
Het meisje haalt een werkbroek van haar broer en zij vril, dat hij die aan zal trekken. Dan kan zij bij de kachel zijn broek mooi drogen en Bemardus kan dan voor haar de koeien een gift hooi geven, wat water in de goot pompen en de varkens voeren. Onderwijl maakt zij het eten klaar en als hij zijn werk goed doet, krijgt hij ook nog een lekker stuk koud vlees.
Het loopt alles erg vlot. En als ze dan lekker gegeten hebben, zitten ze tegenover elkaar aan tafel wat te bekomen. Het ene paar ogen tast het andere paar af.
Plotseling is het meisje verdwenen. Bemardus blijft rustig zitten. Even later is ze terug en zegt, dat het nog regent en dat er in geen velden en wegen een mens te bekennen valt. En dan nestelt ze zich tegen hem aan.
Dan zegt Bemardus, en zijn stem klinkt diep ernstig:
— Jij weet niet, dat ik verkering heb — geen mens weet het. Maar je vertelt het aan niemand.
Even weet het meisje niet hoe ze het heeft, zij is te ver gegaan en had het zo ook niet bedoeld. Maar zij is altijd zo alleen en heeft het avontuur gegrepen. Ze is te ver gegaan — valt zichzelf tegen. Haar ogen vullen zich met tranen en zij schaamt zich.
— Waarom ben je hier dan gekomen, terwijl je wist, dat er niemand thuis was?
— Dat wist ik niet — en je hebt me goed verzorgd, het is een mooie dag geweest.
— Je had het mij eerder moeten zeggen!
— We hebben het samen toch goed gehad
'k Heb graag, dat je nu weg gaat
— Waarom!
— Dan kan ik tenminste eens huilen.
— Waarom huilen? Dat moet je niet doen.
— Omdat ik zo alleen ben, ik voel me zo ongelukkig ik heb niemand
Bertus zoekt zijn kousen en sokken op. Die zijn aardig opgedroogd. In de stal verwisselt hij van broek. Als hij dan in de kamer terug komt, is het meisje verdwenen. Hij zoekt nog even, doch vindt ze niet. Ook wordt zijn roepen aan haar niet beantwoord. Zijn klompen vindt hij terug. Ze zijn
Zijn klompen vindt hij terug. Ze zijn door het meisje met een doek uitgedroogd en bij de keukenkachel geplaatst. Hoe goed is dat alles.
Als hij buiten is en daar even om kijkt.... opziet naar de ramen, ziet hij het meisje staan. Zij zwaait een afscheidsgroet naar hem. Hij zwaait met zijn stok terug.
Het regent iets minder erg.
(Wordt vervolgd)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 januari 1958
Eilanden-Nieuws | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 januari 1958
Eilanden-Nieuws | 8 Pagina's