De staatsgreep van Mr. P. J. Troelstra
II.
In de vergadering van de Tweede Kamer der Staten Generaal van dins- M 5 november 1918 wordt een aanvang gemaakt met de behandeling van He volgende interpellaties: ie van de heer Kruijt inzake de me
ie van de heer Kruijt inzake de mededelingen van de Minister van Binnenlandse Zaken in de vergadering van «oktober 1918 (intrekking van de militaire verloven). 2e van de heer Troelstra omtrent de
2e van de heer Troelstra omtrent de uitingen in de Troonrede ten opzichte van bet militair beleid; 3e. van de heer K. ter Laan, naar aan
3e. van de heer K. ter Laan, naar aanleiding van de ongeregeldheden, die op 25 en 26 oktober 1918 in de Harskamp hebben plaats gehad; 4e van de heer Duijmaer 'van Twist
4e van de heer Duijmaer 'van Twist met betrekking tot de samenstelling van de Commissie die benoemd is geworden, om een onderzoek in te stellen naar het gebeurde in de Harskamp. De interpellatie van de heer J^ruijt
De interpellatie van de heer J^ruijt luidde aldus: „Is de Minister niet van oordeel, dat hij, als behorende tot een rechts Ministerie, dat beweert het Christendom in politiek en maatschappelijk opzicht in praktijk te willen brengen, op dit kritieke ogenblik van de wereldoorlog andere maatregelen had behoren te nemen dan de dinsdag 8 oktober 1918 medegedeelde, en wel zulke maatregelen als overeenstemmen met de wil tot wereldontwapening, wat op huidig tijdstip voor Nederland z.i. betekent algehele en onmiddellijke demobilisatie?" Deze interpellatie wordt door de heer
Deze interpellatie wordt door de heer Kruijt zeer breedvoerig toegelicht. Hij oefent scherpe kritiek uit op het beleid v. d. Minister van Binnenlandse Zaken. Daarna verkrijgt de heer ter Laan het woord. Hij wenst in de eeyste plaats te spreken over hetgeen overal op 25 en 26 oktober 1918 in het leger IS voorgevallen. En dan treft het, zegt spreker, dat daarbij dingen zijn voorgekomen, zoals zij tot nog toe in onze geschiedenis niet bekend waren. Men kan spreken van een volslagen oproer ten aanzien van de gebeurtenissen, die zich op vrijdag 25 oktober en vooral op de avond van 26 oktober hebben afgespeeld.
Vier grote soldatenbarakken in de Harskamp zijn verbrand, de ieker even grote soldatencantine is aldaar in de as gelegd, en verschillende andere ernstige onregelmatigheden hebben plaats gehad. Er zijn schoten gelost. Officieren zijn met stenen gegooid en op zaterdagt 26 oktober 1918 werd een officier, die was uitgerukt met een troepenafdeling gedwongen weer terug te keren. Feiten die zich in ons leger nergens en nooit op die wijze hebben voorgedaan. De heer ter Laan zegt dat in het
De heer ter Laan zegt dat in het gehele Nederlandse leger een geest van opstand heerst. In Tilburg zijn er relletjes over het eten. In Middelburg ontevredenheid over het middag-eten. In de Alexanderkazerne in Den Haag is er gebrek aan voedsel. In Haarlem geen eten genoeg en bovendien klachten over de wijze, waarop het werd verstrekt. In Amersfoort zijn herhaaldelijk relletjes geweest op straat. In Zaltbommel, Helevoetsluis en Geertruidenberg heerst grote onrust onder de soldaten.
Na een breedvoerige beschouwing over deze aangelegenheden, vraagt de lieerK. ter Laan in zijn interpellatie:
Ie. Welke oorzaken hebben naar het oordeel van de Minister aanleiding gegeven tot de ongeregeldheden in de Harskamp en elders?
2e. Wil de Minister aan de Kamer een nauwkeurig verslag geven van hetseen er gebeurd is?
3e. Welke maatregelen zijn er genomen en worden er verder genomen? 4e. Is onder die maatregelen ook be
4e. Is onder die maatregelen ook begrepen de vergoeding van de particuliere schade, geleden door soldaten en manschappen?
,5e. Is het in de bedoeling van de Minister gelegen, om onverwijld over te pan tot een zover mogelijk doorgezette demobilisatie?
De heer Duijmaer van Twist verwijgt daarna het woord om de Minister van Oorlog te interpelleren over de samenstelling van de Commissie, die benoemd is geworden om een onder- Wek in te stellen naar het gebeurde in "e Harskamp.
De heer Duijmaer van Twist zegt dat ^« gebeurde in de legerplaats te Harskamp in hoge mate een misdadig karakter droeg, uitkomende in het plegen van geweld, het stichten van brand, Waardoor levens van onschuldigen, zelfs van zieke militairen gevaar liepen 61 het gebruik van vuurwapens, moet "ngetwijfeld het gevolg zijn van oorzaken die dieper liggen dan op het eerste gezicht genoemd worden.
Wat daar in de legerplaats bij de «arskamp op 25 en 26 oktober plaats Sfeep, is een symptoom van wat ons te wachten staat wanneer-niet doortastend wordt ingegrepen, doortastender niet al '«en wat betreft het handhaven van het P^& maar ook niet minder wat be- ™it het wegnemen van klachten en STieven,
P^.^J5agen van de heer Duijmaer van den: Twist aan de Minister van Oorlog luid
die fi ** ^^ Minister de Commissie, ie door de opperbevelhebber benoemd 5 ™ om een onderzoek in te stellen Hsr I, gebeurde in de legerplaats bij Jf^?'np. zó samengesteld, dat een "uemg rapport over de ongeregeldhe- T ™n verwacht worden?
schiii /®" de klachten, die in de verten ti° garnizoenen en kampemena",™^.uiting komen, de Minister geen »w6idmg om aan een of meer Comals h ^' "^^^taande zowel uit militairen tot „ Jl^^rlijke personen, een opdracht 'Onderzoek te verstrekken. W?^ verkrijgt de heer mr. P. J.
W?^ verkrijgt de heer mr. P. J. ,„'"eistra het woord. Van 5 tot en met 13 «r "^^ woora. van 5 tot en me stra ""^^"^ 1918 heeft de heer TroelliXT^l veel gesproken. Ik zal mij betontr -. ^"^^^^ van de belangrijkste '«n Uit zijn grote redevoeringen. I De meeste redevoeringen van mr. Troelstra in deze periode heb ik vanaf de publieke tribune gehciord.
De heer Troelstra was een groot redenaar en als zodanig luisterde iedereen met grote aandacht naar zijn voordrachten. Maar hoe voortreffelijk spreker de heer Troelstra ook was, hij vermocht niet zijn denkbeelden en zijn doelstellingen in en buiten de Tweede Kamer der Staten-Generaal ingang te doen vinden.
Zijn machtige redevoeringen van 5 t.m. 13 november 1918 in de Tweede Kamer geleken op een langzaam in kracht toenemende storm.' Op 13 november 1918 was de revolutionnaire windkracht: 10.
Tot tekst van zijn grote politieke beschouwingen had de heer Troelstra gekozen de zinsneden uit de Troonrpde, waarmede H.M. de Koningin op dinsdag 17 september 1918 de beide Kamers der Staten-Generaal had geopend, luidende als volgt:
„De beproefde eensgezindheid der natie geven Mij (de Koningin) steun bij Mijn onwrikbaar voornemen onze onafhankelijkheid tegen iedere aanranding tot het uiterste te verdedigen. Dit belet niet, dat getracht zal wor
Dit belet niet, dat getracht zal worden de lasten der mobilisatie, zonder vermindering der weermacht te verlichten."
De heer Troelstra zegt: „Wanneer wij nagaan de toestand die op het ogenblik in ons land bestaat, vraag ik de Regering of zij meent de uitdrukking: „de beproefde eensgezindheid der natie" te kunnen handhaven en ik geef mijn grote verbazing te kennen dat de Regering gemeend heeft een dergelijke door en door onjuiste gemeenplaats in deze Troonrede te moeten zetten. Waarlijk, wij leven tegenwoordig niet in een tijd voor dergelijke gemeenplaatsen. Wij leven in een tijd, waarin wij de werkelijkheid onverschrokken onder de ogen moeten zien, en dan behoef ik toch niet er op te wijzen, dat thans niet de eensgezindheid der natie ons het eerst treft, maar waarin juist de grote verdeeldheid en de zich meer en meer toespitsende tegenstellingen in onze maatschappij allereerst onze aandacht trekken.
Naar zijn zeer grote geïmproviseerde redevoering vraagt de heer Troelstra aan de Regering: „Vertrouwt gij zelf nu op steun, waarvan gij het ten slotte moet hebben? Wanneer gij, zoals de heer Heemskerk heeft gezegd, te avond of te morgen geroepen wordt om met geweld uw stelsel en uw positie te handhaven, vertrouwt gij dan nog op het leger, en vertrouwt gij, dat dit paraat is tegenover de buitenlandse vijand? Staat gij wel stevig? Voelt gij niet langzamerhand door de gebeurtenissen van de laatste tijd, dat gij staat op een vulkaan? Zijt gij niet bezig, door de meest onoordeelkundige maatregelen de werking van de vulkanen te versterken? Vergeet niet, wanneer het eenmaal zover is, dat gij U niet meer staande kunt houden, dan zullen er andere krachten komen, die uw plaats innemen. Dan is de tijd van het burgerlijk regeringsstelsel voorbij; dan zal de arbeidsklasse, de nieuw opgekomen macht U verzoeken van die plaats te gaan en de plaats, die haar toekomt, aan haar over te laten."
De heer Troelstra richt in een interpellatie aan de Minister van Oorlog een zestal vragen, die betrekking hebben op het politiek en militair beleid van de Regering.
Ooltgensplaat, 27 okt. 1958. P. Bom
(Wordt vervolgd)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 oktober 1958
Eilanden-Nieuws | 10 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 oktober 1958
Eilanden-Nieuws | 10 Pagina's