225.000 arbeidsplaatsen m��r
Ha 10 jaar industrialisaiie:
De Vereniging „Nederlands Fabrikaat" schrijft ons:
„Na tien jaar industrialisatie lijkt de toen gestelde opgave „groeiend Nederland aan werk te helpen", zo vanzelfsprekend, dat op dit ogenblik toto en televisie de mensen meer bezig schijnen te houden dan de industrie. Gelukkig is het niet waar. Onze grotere welvaart van nu heeft de oudere generatie de crisis van de dertiger jaren niet doen vergeten. De waarde van werk leeft vast en diep. Dat blijkt onmiddellijk wanneer de werkeloosheidscijfers ook maar iets boven het bepaalde minimum uitkomen. En de winst van tien jaar industrialisatie: 225.000 extra arbeidsplaatsen, moet ieder aanspreken, die ooit de dreiging, die van een sterk groeiende bevolking uitgaat, heeft gevoeld.
Groeiende bevolkingen hebben altijd de richting van de geschiedenis bepaald. Ze hebben regeringen tot wanhoopsdaden gebracht en nog torent boven ons allen uit dat geweldige vraagstuk; hoe een zich verdubbelende wereldbevolking aan voedsel en werk kan worden geholpen. Nederland heeft voor zichzelf in alle bescheidenheid het wonder verricht, dat vóór tien jaar de grootste optimist toch met verbazing zou hebben vervuld. Er zijn zes industrialisatie-nota's voor nodig geweest; enkele duizenden ondernemende industriëlen en een volk dat als geheel bereid was iets soberder te leven, dan strikt genomen nodig was. Onze industriële capaciteit is bijkans verdubbeld en wij grepen de kansen, welke de zich snel ontwikkelde techniek bood. Nederland heeft een ander gezicht gekregen: het is metterdaad industrieland geworden.
Ons klimaat, waarin de handelsgeest zo uitmuntend kon gedijen, bleek bij een goede bodemverzorging, zeer geschikt om industriële capaciteiten tot wasdom te laten komen. Dat was — vóór tien jaar — immers de angst van menige boerenvertegenwoordiger. De fabriek op het platteland zou de „verderflijke invloed van de stad" tot in het kleinste dorp brengen. Want dit stond bij voorbaat vast: wanneer Nederland nieuwe fabrieken moest bouwen, zouden ze ook in de randprovincies komen en ook in plaatsen die tot dusver nooit een rokende fabrieksschoorsteen hadden gekend. De randstad Holland heette tien jaar terug al vol, ongeacht alle actuele plannen die Holland heden ten dage steeds voller maken. Maar van verzet tegen „de fabriek" is in de randprovincies immers allang geen sprake meer. Integendeel, er zijn al industrialiserende burgemeesters geweest, die bij hun vertrek auto's cadeau kregen van een dankbare bevolking. Spectaculair is het nog steeds om te wandelen door Emmen, Drachten, Cuyck of Delfzijl, die door de komst van de industrie totaal zijn veranderd. En bepaald niet in hun nadeel. Wij zwijgen dan maar over de geweldige invloed die is uitgegaan van de enorme uitbreidingen die onze hoogovens in Velsen of onze olie-industrie in Pernis hebben ondergaan. Wij zwijgen dan over een onderwij s-apparaat, dat meer en meer aan de industrie-behoeften is aangepast, en dat thans de jongste generatie fabrieksarbeiders en industrie-leiders aflevert.
We spreken dan niet eens over de veel grotere spanning die Nederland zich getroost op het gebied van wetenschappelijk onderzoek, — steeds meer — de wieg van nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden.
Ons leven en dat van onze kinderen staat immers niet stil bij 1960. Onze economie heeft met de 21 miljard gulden aan investeringen in de industrie in de afgelopen tien jaar, slechts de injectie gehad, die ze behoefde om de race van Nederland met zijn groeiende bevolking bij te kunnen houden. En uit onze positie van vandaag vloeien de nieuwste eisen en de jongste plannen voort. Is 1960 niet het jaar, waarin onze geboorteplek van 1945-1946 voor de fabriekspoorten verschijnt?
Produktie-cijfers
Van 1948 tot 1953 liep het produktieindexcljfer van de industrie op van 80 tot 140 en in de vijf laatste jaren kwam het tot over de 180. Dat is een klinkend resultaat. Achter die droge cijfers denken we de zorg voor produktie en research, de zorg voor de afzet, voor vakopleiding en goede arbeidsverhoudingen. Maar in feite belangrijker voor de toekomst is — wat de cijfers niet vertellen — dat er kwantitatief en kwalitief van een groeiproces in de industrie van grondstoffen en halffabrikaten sprake is, terwijl in de industrie der eindprodukten het bewuste streven naar de vervaardiging van kwaliteitsartikelen opvalt. Vooral in de metaalen textielindustrie. Hierachter gaat de gezonde erkenning schuil, dat wij onze concurrentle-positie alleen kunnen behouden, respectievelijk verbeteren, indien we meedoen aan de wedloop naar stijgende kwaliteit bij gelijke prijs of prijsverlaging bij behoud van kwaliteit. Het klimaat waarin een gezonde, jonge industrie kan leven, is wel tot leven gekomen.
Ons industrialisatie-proces krijgt meer en meer ook de diepte die het behoeft. Onze probleemgebieden waar de overheid woon- en werkklimaat poogt te verbeteren met name in 44 ontwikkelingskernen (waarbij een premieregeling industrie-vestiging aanmoedigt), mag het raam zijn voor onze komende industrialisatie-activiteiten het is duidelijk, dat de verdere industrialisering van Nederland uiteindelijk weinig kans op succes zou hebben wanneer de ondernemers niet probeerden door steeds verdere rationalisering, verdere mechanisering en automatisering een verticale industrialisatie accent te geven.
Wij noemden reeds de versterkte positie van de metaal-verwerkende nijverheid. Ze werd mee gedragen door de snelle groei van de aardolie-industrie. De elektrotechnische industrie kwam tot verdere ontplooiing, omdat ze de grotere generatoren en transformatoren wist te bouwen waaraan onze elektrische centrales thans behoefte hebben. De chemie snelt voorwaarts, de petrochemie — rond de Nieuwe Waterweg gebundeld — volgt op de voet. De soda-fabriek van Delfzijl is een hoofdstuk apart. Wat zijn er rond haar wordingsgeschiedenis geen zuchten geslaakt in verband met mogelijke gevolgen op de internationale markt! Met de soda kregen wij een nieuwe grondstof binnen het bereik van velerlei nieuwe industrieën. De textielindustrie wist verhoging van kwaliteit te paren aan een verhoogde mate van samenwerking, waardoor ze tot dusver op bevredigende wijze de toenemende concurrentie het hoofd wist te bieden. Het was een geweldige inspanning, nadat Nederland op zo vlotte wijze het Indonesische afzetgebied was kwijtgeraakt. Fabrieken die jaar in jaar uit niet anders dan grove katoentjes voor „de Oost" hadden gemaakt, gingen kwaliteitsgoederen fabriceren die het moesten kunnen opnemen tegen het beste van de Zwitserse, Duitse, Franse of Italiaanse markt. En het lukte boven verwachting.
Gelukkig kregen wij bij onze pogingen nieuwe arbeidsplaatsen te scheppen, de steun van buitenlandse industriëlen: 124 buitenlandse vestigingen (waarvan ruim de helft Amerikaans) en 117 gemengd Nederlands-buitenlandse bedrijven werden in de laatste industrialisatie-nota genoemd. Ze brachten bovendien een eigen sfeer van werken mee, eigen technische kennis, eigen produktie en organisatie-methoden, waarvan Nederlandse bedrijven hebben kunnen leren, dank zij het feit, dat deze industrie veel onderdelen voor hun produktie bij Nederlandse fabrieken hebben uitbesteed. Naar schatting hebben de buitenlandse vestigingen ons tot dusver 25.000 arbeidsplaatsen opgeleverd. Daarnaast hebben wij onze teleurstellingen gehad; er zijn faillissementen geweest en ontsporingen. Het is nauwelijks een reden voor zorg; menig wereldbedrij f van nu, heeft in de kinderjaren een faillissement gekend. Onze Philips vormt er geen uitzondering op.
Zo is de stand van zaken nu. Het jaar 1960 verschilt echter van de voorgaande, omdat de bijzonder hoge geboortecijfers van na de oorlog nu een weerspiegeling in de beroepsbevolking moeten vinden.
Nam men tot dusver aan dat elk jaar voor 40.000 nieuwe arbeidsplaatsen moest worden gezorgd — de komende vijf jaar zal dit aantal oplopen tot 70.000 per jaar. Wederom een geweldige opgave; wederom, zo schijnt het ons toe, wordt het onmogelijke gevraagd. Ditmaal echter in de wetenschap, dat wat voorheen een wensdroom leek, wel degelijk in realiteit kon worden omgezet. De lijnen waar langs de nieuwste uitbouw van onze industrie zich zal gaan bewegen zijn reeds bekend. Meer dan ooit te voren dienen onze probleemgebieden in aanmerking te komen voor nieuwe vestigingen. Maar meer dan ooit tevoren is het zaak de ontwikkeling van de toekomst met „nieuwe" ogen te zien. De Europese markt en de technische ontwikkeling van het ogenblik, zullen het sobere doel van meer arbeidsplaatsen een diepte geven als nooit tevoren. Wij behoeven slechts te denken aan de gebiedende eis van grotere samenwerking tussen waarlijk Europese industrieën en, wat de technische ontwikkeling betreft, aan b.v. de opmars der kunststoffen en de atoomenergie, om daarvan overtuigd te zijn. De roep om hogere produktie per arbeider enerzijds, de betere scholing van die arbeider anderzijds, begeleiden de industrialisatie-eisen van nu. Is dat niet het beste bewijs dat het land van zeevaarders en handelaars wezenlijk een ander gezicht heeft gekregen?"
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 april 1960
Eilanden-Nieuws | 10 Pagina's