De Vaandrig
Hij voelde als het ware de ontzettend zware last, die op zijn schouders was gelegd,
_\Vant — er mocht geen sprake van zijn, de vernederende voorwaarden van Engeland te aanvaarden. Hij vermoedde, dat de Fransen, die hij nog niet kende, minstens even zwaar, zo niet zwaarder zouden zijn. Nee, zij mochten met aanvaard. De Staten moesten worsen bewogen, al wist hij nog niet hoe, öm een krachtig „nee" te zeggen.
Maar dat betekende een voortzetten van de krijg, die hopeloos scheen. Want al had de Prins mede zijn hoop gevestigd op Brandenburg en Spanje, die hij als bondgenoten wilde verwerven, echter hielp die komende hulp voor het ogenblik niets.
Het machtige, Franse leger lag te «•eist. En langs de grenzen van Holland patrouilleerde de cavalerie van De Rochefort. En in het noorden der Republiek stonden de zaken al even hachelijk. Schier zonder slag of stoot hadden de Munstersen en Keulsen alle vestingen veroverd. Er was nog hoop geweest, dat Coevorden de stormloop' stuiten zou, maar na een beleg van tien dagen viel ook die vroeger zo sterke vesting, die een Europese vermaardheid had gehad. Ook daar was alle verdediging verwaarloosd.
Verder naar het Noorden was de bisschop van Munster getrokken. Groningen had zich ter verdediging opgemaakt. De beroemde Duitse generaal Rabenhaupt had er het commando op zich genomen. Maar er waren weinig soldaten. Op verzoek had enige weken geleden Oranje er troepen heengezonden. Pas had hij weer een verzoek ontvangen, om troepen te zenden, maar hij kon aan dat verzoek niet voldoen. Hij had er niet; wel stroomden de vrijwilligers naar zijn leger, doch die moesten eerst afgericht worden.
Naar welke zijde Oranje ook staarde, alom was de toestand hachelijk. Wat betekende het, dat ter zee een overwinning was behaald? Het gevaar kwam van de landzijde.
Het scheen hopeloos vechten. En tóch — hij zou volhouden, dat was zijn vast voornemen. Niet voor niets luidde de wapenspreuk van het geslacht der Oranjes: Je maintiendrai — Ik zal handhaven.
En — de Prins had zijn volle betrou-i wen op God gesteld. Hij was er van; overtuigd, dat hij een taak had en dat de God van Nederland en Oranje hem daarbij steunen zou, al zag hij nog niet, hoe.
Terwijl hij naast de mokkende Bentinck, aan wie de Prins zich niet stoorde, reed, dwaalden zijn ogen over het polderland, zo mooi in zomerdos; het polderland, dat weldra vertrapt zou worden door de vijand of....
Dat was de weg! Dat besluit moest door de Staten genomen worden. Zij moesten dralen met het zenden van het afwijzende antwoord naar Zeist en in die tussentijd moest worden volvoerd het plan tot verdediging van Holland, het plan, opgemaakt door de Raadpensionaris bij het uitbreken van de oorlog.
In alle stilte had Johan de Witt adviezen van waterbouwkundigen en ingenieurs gevraagd. Die waren uitvoerig gegeven en op papier vastgelegd. De Prins had een afschrift van die rapporten en adviezen onder zijn berusting. Hij had ze zo bestudeerd, dat hij ze van buiten kende.
Dat was de weg: van Muiden tot Gorinchem moest het land onder water worden gezet. Met volle kracht zou het rivier- en zeewater door de opengezette sluizen naar binnen stromen. Berekend was, wanneer de wind althans niet al te ongunstig was, dat in vijf dagen het gehele land enkele decimeters onder water zou staan. Het was dan niet mogelijk, dat de Fransen verder konden komen. Hun kanonnen zouden in de grond zakken. En als zij het waagden, toch te komen, zou voor een warme ontvangst gezorgd worden, als de soldaten reeds niet als ratten verdronken waren.
De inundatie was de enige weg tot behoud. Er zou tegenkanting van de boeren komen, die niet alleen hun oogst verloren zouden zien gaan, maar die ook onvruchtbaar land kregen voor een aantal jaren. Maar aan die tegenkanting kon men zich niet storen. Wat het zwaarst woog, moest ook het zwaarst wegen.
Afgebakend zag Willem van Oranje de weg vóór zich, dei hij gaan moest met inspanning van alle krachten, met alle mogelijke hulpmiddelen verdedigen het land, dat belaagd werd; met Gods hulp de indringer tegenhouden, zo mogelijk terug dringen. En dat moest geschieden door het ge
En dat moest geschieden door het gehele land en volk. Partijschappen mochten er niet zijn. Het was nu geen tijd voor onderlinge twisten.
Zonder dat een enkel woord gesproken was, had het tweetal het kamp bereikt en steeg de Prins vóór zijn tent af, om met vermoeide tred, hij zag inbleek en Bentinck vreesde soms, dat de kapitein-generaal, evenals op die avond na het gevecht op de Amersfoortse heide, In onmacht vallen zou, naar zijn tent te gaan.
In de tent rezen twee gestalten op, toen de Prins binnentrad: de griffier van de Staten en Alfred.
„Mijnheer Fagel," zei Oranje, de slanke hand uitstrekkend, „komt U mij vertellen, dat de Staten de moed algeheel hebben opgegeven?"
De toon van de Prins was spottend, sarcastisch. Caspar Fagel meende er ook een verwijt in te horen. Hij kleurde.
„Uw Hoogheid moet niet denken, dat ik niet mijn best heb gedaan, om het zenden van het gezantschap naar Zeist te verijdelen," klaagde hij. „Het is mij echter niet gelukt."
„Ik begrijp het, mijnheer Fagel. Echter heb ik het aangevoeld als een hoon aan mijn persoon. Het was een schandelijke, lafhartige daad. De Groot en Van Ghent heb ik dit kamp uitgejaagd. Lafaards kan ik niet zien. Zijn de voorwaarden van Frankrijk reeds bekend?"
Caspar Fagel haalde uit een cassette een papier voor de dag. Op hetzelfde ogenblik trad Bentinck binnen, die de mond opende, om iets te zeggen. Maar met een korte handbeweging legde de Prins hem het zwijgen op.
Met een doffe, eentonige stem — weerklank van de gemoedsrust, waarin de griffier verkeerde — las Fagel de voorwaarden, die door Frankrijk waren opgelegd.
Willem van Oranje luisterde aandachtig. Geen spier op zijn gelaat vertrok.
„Dachten de Staten deze voorwaarden aan te nemen?" vroeg hij na de voorlezing.
„Zij zijn moedelozer dan ooit. Hoogheid. Er was op een meer goedertieren behandeling gerekend."
De Prins lachte schor. „Een goedertieren behandeling van
„Een goedertieren behandeling van Frankrijk? Dwaas is, wie daarop zijn hoop bouwt. Wat zijn de Staten van plan?"
Hij gespte zijn degen af, legde steek en handschoenen op een laag tafeltje en zette zich neer op een veldstoeltje.
„Er is geen plan. Hoogheid. Er is alleen moedeloosheid."
„Die zich, geloof ik, ook aan u heeft medegedeeld, is het niet, mijnheer Fagel?"
„Ik ben somberder dan ooit. Hoogheid," erkende de griffier. „Er is geen enkel lichtpunt."
„Wanhoop niet, mijnheer Fagel. God zal ons helpen. Er is dus in de Staten nog geen stem opgegaan, om deze schandelijke voorwaarden te aanvaarden?"
„Men begrijpt, dat dit onze volslagen ondergang betekent. Hoogheid."
(Wordt vervolgd)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 15 november 1960
Eilanden-Nieuws | 6 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 15 november 1960
Eilanden-Nieuws | 6 Pagina's