Meditatics over Christus Lijden
Het is een zeer troostelijke meditatie over het lijden van de Zaligmaker, dat men Zijn gewilligheid in Zijn lijden overdenkt — om daaruit de zekerheid te geloven van Zijn hulp aan ons. Zijn bereidwilligheid ter hulpe. Hij vergat ons immers niet, verliet ons immers niet, toen het Hem zulk een lijden, zoveel droppelen bloeds moest kosten — zou Hij ons dan nü niet helpen, nu de pijn is uit geleden en het bij Hem slechts op een woord, een wenk ter hulpe aankomt? Dit op ieder bijzonder geval toegepast
Dit op ieder bijzonder geval toegepast is zeer krachtig om ons te troosten. Overpeins het toch, mijn ziele. Uit de gewilligheid van Christus tot het lijden, weet gij, dat Hij onze vermogende Borg geworden is. Daaruit verstaat ge óók door het geloof, dat Zijn gewilligheid u ter hulp zeer groot is. Di heeft Hij niet alleen getoond in Zijn gewillig lijden, maar Hij heeft daar óók door verdiend ons gewillig ter hulp te zijn en dit mogen en kunnen wij eisen en geloven.
Hoe veracht Christus ook zij, als Hij aan de zielen Zijner kinderen geopenbaard wordt, komt Hij met heerlijkheid. Christus is van allen verstoten en geboren in een stal. En 'toch, als Hij geopenbaard wordt, geschiedt het me des Heeren heerlijkheid. Het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd als des Eengeborenen van den Vader, vol van genade en waarheid. Joh. 1 : 14. Christus is zwak geworden. Hij woonde onder ons. Maar toen Hij geopenbaard werd aan hen, die Hem zagen in een arm hutje, toen zagen ze Zijn heerlijkheid. En zo kan men Christus nog zien. _ Toen Christus aan het Kruis hing,
m _ Toen Christus aan het Kruis hing, zag de moordenaar Hem als koning met een rijk. Hij zag in Jezus een Koninklijke heerlijkheid. Die mens mocht al denken: nu zijt Gij en ik gelijk — nochtans zag hij een heerlijkheid in Hem, al was Hij in de grootste versmaadheid opgehangen. Hij zag 't, al zag niemand anders iets in Christus — al verlieten Hem Zijn discipelen — al zagen anderen in Hem geen gedaante om Hem te begeren. De moordenaar wordt door Christus aangeraakt, ja, dan ziet hij dóór dien verachtelijken toestand van ellende heen. O wonder, hij zag in Christus nog een Koninkrijk.
t Mea culpa (I)
t Hoe meer God een mens lief heeft hoeveel te meer zal Hij diens zonden als onrein, afschuwelijk en hatelijk beoordelen. Lang en veel heb ik overdacht, dat ik de grootte, de onreinheid en verschrikkelijkheid mijner zonden niet had gepeild noch er met behoorlijke droefenis over was aangedaan. Doch toen de Heere mij Zijn liefde toonde en ik de Heere Jezus en al Zijn bitter lijden om mijner zonden wil mij levendig voor de geest kon stellen en in geloofsvertrouwen toeëigenen, kreeg ik tegelijk zulk een inzicht in de gruwelijkheid, afgrijselijke onreinheid en duivelse wanschapenn heid der zonden, dat deze mij nooit (met welke bedreiging van hel en verdoemenis ze mij ook op het geweten waren gelegd) bitterder en smartelijker zijn gevallen door bij het indenken van Zijn liefde en lijden — gelijk een goedaardig kind, dat overstelpt en omringd is door zijns vaders' goedheid, door de gedachte vergeving van een vergrijp méér wordt getroffen dan door de hardste bedreiging.
De meditatie over het lijden van Christus zal hem tot Christus drijven. Het geloof in Christus zal de ware balsem zijn tegen het kwaad, waarover hij klaagt. Men moet zich ten zeerste oefenen in dat, wat wezenlijk en bestendig is, in realiteiten dus, welke de Heilige Schrift noemt: „een bestendig wezen", dat de Heere voor de oprechten weglegt.
(I) Mijn schuld.
Velen zien in Christus wel iets heerlijks, maar niet iets Goddelijks. Veler hart gaat naar Hem open, maar zonder zulk een verheuging als ziende in Christus Gods heerlijkheid. Anderen willen om Jezus niet één stip van een kleine zonde laten. Zouden dezulken in Christus wel enige heerlijkheid zien? Neen, — want dan zouden ze al de dingen der wereld gaarne om Hem verlaten. Gij, die het niet ziet, voor u is Hij nog niet gekomen. Arme ongelovige, voor wien het Evangelie bedekt is. Nu lacht ge er om, — de tijd komt dat ge zult schreien.
Jodocus van Lodenstein 1620—1657
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 maart 1967
Eilanden-Nieuws | 10 Pagina's
