Toch gelukkig
door L. KOMBRINK _ Copyright: J. J. Groen en Zoon N.V., Leiden
! is de enkele meters die hen nog - -J schuurdeur scheiden, vooruit gedraafd. Hij rukt de klink omhoog en wekt de iets Idemmende deur open. Maar dan is de boer er ook. Hij weet de jongen nog net bij de schouder te grijpen.
„Vooruit, beëindig die laatste zin spreek!"
Er ligt een grote angst in zijn toon; fjert leest het in zijn ogen. Hij krijgt ?^ns medelijden met zijn vader. Hij IS een mispunt. Hij speelt de verongelijkte, ondanks dat niemand hem een strobreed in de weg legt. irj wou zeggen: nog liever blijf ik
irj wou zeggen: nog liever blijf ik fle hele winter van het ijs weg." Frankema herademt. Hij laat de fcnouder van zijn zoon los en zegt Kortaf: „We gaan melken. En vergeet "«je eerste koe de zalf niet".
Nu Frits niet meer thuis is, heeft Zf-f^. ^^ slaapkamer voor zich alleen. ' 'it daar vaak. Er staat een petro leumkacheltje en boven de kleine tafel hangt een grote olielamp. Na het avond -eten heeft hij zich gewassen en verkleed. Nu zit hij onder de lamp, die zacht suist. Voor hem ligt een bibliotheekboek.
Een maal In de veertien dagen gaat hij naar het dorp en haalt boeken. Hij is de enige die leest op Horizon. Moeder heeft er geen tijd voor en vader kan z'n ogen 's avonds niet open houden. Als Frits thuis is, wordt er nog wel eens een enkele keer gedamd door Frits en Lies. Maar meestal neemt het spel een onbeslist einde, omdat de meid volgens Frits te weinig nadenkt en voortdurend met zijn moeder zit te „kletsen". Het is zo'n beetje de gewoonte geworden dat Evert zijn koffie boven krijgt. Vooral de boer heeft dat lezen steeds aangemoedigd. Er zit toch geen boer in hem, zegt hij nogal eens tegien zijn vrouw. De oliekachel verspreidt een schrale
De oliekachel verspreidt een schrale warmte. Maar Evert heeft een jas aangetrokken en dan gaat het. Toch wil vanavond het lezen niet erg. Telkens dwalen zijn gedachten naar het ijs.
Onwillekeurig gaan zijn vingers naar z'n neus. Het is nog best afgelopen. Hij had ook een arm of been kunnen breken. Wat dacht vader zostraks toen hij hem bij de schouder greep? Hij zei: Nog liever Maak ik me van kant, had hij er aan toe willen voegen. Gelukkig hield hij die laatste woorden in Vader was tevreden geweest met die aanvulling. Maar wat keek hij bezorgd! Vader is 'n beste kerel. Hij had alles voor hem. Evert, over. Maar toch gaat het op den duur niet goed. Hij is het zat, altijd te jvorden ontzien. In gedachten staat hij op, loopt naar de hangkast en haalt de brief voor de dag. Hij wil het vel er uit halen. Nee, waar zou hij het voor doen! Hij kent de inhoud immers van buiten! Dan reikt hij naar de achterkant van de plank. Er klinkt een zacht gerinkel. Met een oude koperen tabaksdoos in de hand gaat hij terug naar de tafel. Het boek schuift hij aan de kant en opent de doos. Er valt zilver en papiergeld uit. Het is een flink bedrag; met een weemoedig lachje kijkt hij er naar. Waar zou hij het aan uitgeven? Roken doet hij niet, hij gaat nergens heen en zijn enige uitgave bestaat uit een simpel kwartje voor het lenen van zijn boeken. Hij telt het geld Het is meer dan honderd gulden. Tijd om het weer eens naar de spaarbank te brengen. Of...? Peinzend staart hij naar het geld. Vader geeft hem iedere week vijf gulden. Frits krijgt geen cent meer. Soms leent die van hem, maar hij vergeet meestal het teruggeven. Hij legt de gevouwen briefjes onderin, daar bovenop het zilvergeld. Iemand komt zingend de trap op. Snel steekt hij de doos in zijn zak, grijpt het boek en huichelt belangstelling voor de inhoud. Lies komt de kamer in met een kop koffie. In de andere hand houdt zij een flinke homp koek.
„'n Mooi boek. Evert? Hier is je koffie, joh. Drink maar eens goed warm uit. Ik ga morgenmiddag ook naar het ijs. Je broer komt morgen ook, hè?" Evert knikt. Hij slaat een blad om en tast naar zijn kop koffie.
„Ik geloof dat je helemaal weg bent van dat boek. Ik ga maar weer naar beneden. Maar ik hoop dat het morgen weer mooi weer is". Neuriënd blaast de gedienstige de af
Neuriënd blaast de gedienstige de aftocht.
Voor de tweede maal schuift hij het boek weg. Nu haalt hij een gevouwen vel papier uit de binnenzak van zijn jas. Het is een blad uit een schrijfbloc. Er zijn vier lijnen op getrokken en tussen deze lijnen staan, onder elkaar, een massa artikelen die in elk gezin worden gebruikt. Hier en daar is een prijs genoteerd, blijkbaar zijn dat dingen waarvan hij de prijs weet. Lang blijft hij op het beschreven vel kijken, totdat hij het weer opvouwt. Nu schuift hij zijn stoel achteruit om weer naar de kast te lopen. Hij bukt zich naar de bodem om even later met een oude aktentas weer naar de tafel te gaan. Hij slaat de klep los en kijkt naar enkele dingen die op de bodem liggen. „Het begin is er, de rest komt ook
„Het begin is er, de rest komt ook wel", mompelt hij. „Even beneden kijken en dan naar bed".
In degang hoort hij dat er volk in de stal is. Hoort hij daar de stem van Dorus niet? Maar die is immers na het melken naar huis gegaan!
Nieuwsgierig loopt hij de deel over. Juist komt zijn vader met Dorus de stal uit. De knecht kijkt erg triest, ziet hij. „Twee weken te vroeg", zegt Frankema. „Ik vind het vervelend, maar wij zullen om beurten moeten waken, Dorus". „Ik zal wel roepen als er werk aan de winkel komt. Ga maar slapen, boer".
Frankema schudt zijn hoofd. „Je roept me om. twee uur, en denk er om dat je het doet, hoor!" Evert stapt op zijn vader af. „Ik zal ook een wacht voor mijn rekening nemen". Frankema maakt een afwerend ge
Frankema maakt een afwerend gebaar, „Dat is niet..."
„Hoor ik er ook bij of niet?" „Knoei je zelf niet. Evert!"
„Knoei je zelf niet. Evert!" Een woedende blilï treft de knecht. Frankema heft sussend zijn hand op...
„Dat maak ik wel in orde, Dorus. Na mijn wacht roep ik Evert. Maar ga nu dan naar je bed. Ik reken er op dat je goed blijft opletten, Dorus".
„Komt in orde, boer. Ik heb er op gerekend en heb wat te lezen meegenomen".
Evert gaat regelrecht naar zijn kamer Zijn woede over de woorden van de knecht is nog niet gezakt.
Frankema loopt naar het woonvertrek. Alleen zijn vrouw zit daar nog. Lies is eVen tevoren naar haar kamertje gegaan.
„De bonte wil haar kalf afzetten; veel te vroeg. Dorus heb ik laten halen door Geert. Die moest toch naar het dorp toe". „Heeft Dorus de eerste wacht, Nelis?"
„Heeft Dorus de eerste wacht, Nelis?" De boer knikt kort.
„Is er wat, je kijkt zo grimmig!" „Evert moest horen dat wij het over die koe hadden. Hij wil met alle geweld een wacht doen".
„Dat moet je niet toelaten, Nelis. Onze Evert..." „Lijdt aan een minderwaardigheids
„Lijdt aan een minderwaardigheidscomplex, Toos. wy moeten hem daar af zien te brengen. Ik heb vanmiddag met hem gepraat, op de deel. Hij zei rare dingen. Laten wij in vredesnaam tact gebruiken. Zoeven dacht ik dat hij Dorus aanvliegen zou. Die zegt nogal vaak: knoei je zelf niet. Evert. Het is goed gemeend, Dorus is 'n beste vent. Maar ik zal hem morgen eens zeggen dat hij die woorden maar moet inslikken als hij ze weer wil gebruiken". De boerin zucht. „Waarom moest die
De boerin zucht. „Waarom moest die jongen zo ongelukkig worden? Waarom is hij niet als onze Frits?"
„Dat zijn vragen die ik niet kan beantwoorden, Toos. Maar wij zullen er verstandig aan doen Evert stil zijn gang te laten gaan. Als het te erg wordt kan ik zijn werklust wel wat intomen. De jongen heeft eigenlijk te veel wilskracht. En een eergevoel!
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 april 1967
Eilanden-Nieuws | 10 Pagina's