Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

In hei zicht van de Lange Jan

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

In hei zicht van de Lange Jan

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Herfst op het land. In diienst van God. Terugzien is hard nodig.

Bij het rooien van de aardappels ging het nog wel, want meestal was het zonnig herfstweer, zó zelfs, dat het voor de mannen die de aardappelbossen met de riek uit de grond moesten spitten, warm werd en zij hun jas moesten uitgooien. Zelfs de vrouwen en de grote kinderen, die de aardappels opraapten en gesorteerd in de manden wierpen, hadden het warm. Wat was het heerlijk op het land! Hoe zuiver was de lucht en hoe mooi ging het werk.

Daar lagen de blanke aardappels op de grond gespreid en de mensen hadden niets anders te doen dan die rijke vruchten in te zamelen en ze op hopen te storten; die hopen werden straks afgedekt met stro en met wat plakken aarde om vast te liggen voor de herfstwinden, die komen zouden en gieren over het lege land.

De boer kwam nu en dan kijken en zag de overvloed op zijn akkers liggen. HIJ lette op de rappe handen van de raapsters en rapers, die wel een beetje vlugger nog gingen dan gewoonlijk, omdat de boer op die handen keek. In gedachten stond hij al uit te rekenen wat zijn land zou opbrengen, als de markt van de aardappels straks voordelig zou zijn. Dan werden de aardappelhopen ontkleed: het stro en de aarde werden weggenomen en daar lagen de blanke

knollen weer te kijk. Die werden opgeschept en door middel van wagens weggevoerd naar een schip of naar het spoor, net waar de koopman ze hebben wilde.

Als het droog weer was, was het met de aardappeloogst spoedig gedaan en dan volgden de bieten. Dat was zwaarder werk en de herfst had zich al aardig laten zien. Voor de vrouwen vooral viel het heus niet mee. Zie daar die sluier van regen op het land. De wind blaast tegen de gebogen ruggen. Modder plakt aan de zware schoenen. De handen worden met een korst aarde overtrokken. De wegen naar het land zijn niet best en de hemel is somber. De regen striemt met schuine stralen over de akkers en de mensen schuilen weg tegen de aarde. En als de bui is weggedreven, wordt het werk weer voortgezet. De bieten glippen uit de handen en het loof druipt van het water. ^

Eindelijk is de dag afgemeten en keren zij weer, de mannen en vrouwen en kinderen, blij dat er weer een dag is volbracht. Na het avondeten volgt een korte rust bij de brandende kachel en dan volgt de nachtrust, die weer nieuwe krachten schenken moet voor de komende dag, die weer vraagt naar hetzelfde werk dat gedaan moet worden. Moesten wij geen eerbied hebben voor die mensen in hun werkkleren, voor hun zwoegen en voor hun geduld? Het werk moest gebeuren: als zij het niet deden, dan moest een ander het doen. Deze mensen waren bezig voor de voeding van de wereld. Er was geen gedaante of heerlijkheid aan hen, als ge ze zo bezig zag op het land, in hun beslijkte kleren. Zij waren bij niemand in tel. En toch, om hen heen hing een glans, omdat zij iets deden om. in het leven te blijven; dat niet alleen, maar zij deden het landwerk ook om te laten leven. Of het ^^u erkend werd door de medemensen of niet, of hun loon gering was of niet, die werkers behoorden tot het cement van de samenleving. Op hun arbeid wachtten in de verte de fabrieken, de tafels en de monden van de burgers. Dit was hun loon (wel een loon waarvan zij niet konden leven), waarmee zij getrooster konden leven, door te denken: ik doe mee aan de voeding van de wereld. Als niemand daaraan denkt en niemand mij dankt, toch weet ik, dat ik sta in dienst van Hem, Die deze wereld onderhoudt en regeert. 1 voelden zij zich 's avonds als een wrak op^de angstige vlakte van de golvende aarde, zij waren toch werktuigen geweest in de hand van God. De Heere neemt aarde en zaad, zon en regen, en ook hun handen in Zijn dienst, al dachten zij daaraan niet. Toch is het waar. En bij deze gedachte valt er een ander, een zachter licht op de zware taak van de arbeiders, die moesten tobben om aan de kost te komen. Hoe koud en triest het dan mocht zijn op het land in de herfstnevel, hun arbeid had waarde voor God, en mensen, grote waarde zelfs.

Hoe beschaamd moeten dan de vrouwen wel zijn van onze tijd! Zij moeten niet meer ploeteren in de modder van het bietenland. Zij zouden er de neus voor optrekken. Zij hebben alle mogelijk comfort in hun woning, zó zelfs, dat er geen zwaar werk meer te doen is. En hun verlangens gaan nog steeds hoger, naar meer, naar mooier! Er zijn geen grenzen meer. Zij zijn niet tevreden met hetgeen ze hebben: in hun woning moet telkens iets worden veranderd, of het hele huis desnoods. Hun kleren moeten aangevuld, al zijn die kleren nog goed om te dragen; hun kapsel moet nu al om de vier weken worden „gedaan", inplaats van ééns in het halve jaar. Zij denken om een akker en zij krijgen hem en als dat zo niet is, dan zullen zij zeuren bij manlief, tot deze haar zin maar geeft, al weet hij op den duur niet waar het geld vandaan moet komen.

Zouden die dametjes niet beschaamd moeten zijn, als ze één ogenblik dachten aan hen, die vroeger zich moesten afbeulen om mee te helpen om het gezin met ere door de wereld te brengen? En die slavende, zwoegende vrouw was misschien haar moeder of grootmoeder, in elk geval iemand uit haar voorgeslacht.

slacht. Zou het dan geen tijd worden om eens stil te staan bij de grote voorrechten, die zij mogen genieten? Zouden zij niet een beetje eerbied hebben voor hen, die nu ook nog moeten arbeiden, de hele dag lang? Dat zou beter zijn dan er met minachting over te spreken. Het is toch niet zó, dat wij ook maar een haartje beter zijn dan hen, die eerst een dubbeltje (ook in onze tijd) moeten omkeren, eer het kan worden uitgegeven? Laten wij altijd maar bedenken dat

Laten wij altijd maar bedenken dat wij zonder iets op de wereld zijn gekomen en dat wij ook alles zullen moeten achterlaten. Alles wat wij hebben is gekregen spulletje, dat wij voor een tijd mogen gebruiken. Waar zouden wij dan toch trots op moeten zijn? Is er wel plaats om hoogmoedig te wezen? Waarop zouden wij hoogmoedig zijn? In de grond van de zaak zijn wij arme stumpers, die niet beantwoorden aan het doel waartoe wij een plaats op de aarde hebben gekregen.

In de herfst, als de herfststormen loeien en de regen neergutst, moet ik vaak denken aan hen, die in die vroegere tijd zo zwoegen moesten om door het leven te kunnen gaan. En deze gedachte alleen zou ons kunnen bewaren voor hoogmoed en zou ons een beetje tevredenheid kunnen geven. Die tevredenheid is in onze tijd maar schaars te vinden. En dat is heus geen pluspunt voor onze welvaartstijd.

ZWERVER.

Dit artikel werd u aangeboden door: Eilanden-Nieuws

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 oktober 1967

Eilanden-Nieuws | 10 Pagina's

In hei zicht van de Lange Jan

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 oktober 1967

Eilanden-Nieuws | 10 Pagina's