Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Overdenking uit de Heilige Schrift

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Overdenking uit de Heilige Schrift

Klacht en Bede

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Velen zeggen: wie zal ons het goede doen zien? Verhef Gij over ons het licht Vws aanschijns, o Heere".Psalm 4 : 7

De psalm, waaruit bovenstaande woorden onze overdenking vragen, is er een uit bange en donkere dagen. Uit alles blijkt, dat dit lied betrekking heeft op een bange episode uit het zo veel bewogen leven van koning David. Velen denken, dat psalm 3 en 4 bijeen

Velen denken, dat psalm 3 en 4 bijeen horen en noemen psalm 3 een „morgenlied" („ik lag en sliep gerust") en psalm 4 een „avondlied" („ik zal in vrede tesamen nederliggen en slapen".) Als deze veronderstelling juist is, dan verplaatst ons psalm 4 in de tijd, dat David moest vluchten voor zijn zoon Absalom, die zich meester had gemaakt van troon en kroon. Inderdaad... een donkere tijd voor koning David! Een tijd van revolutie en burgeroorlog! Verraden door vroegere vrienden en vervolgd door zijn eigen kind, moet hij met de zijnen vluchten naar het land over de Jordaan. Zijn koningsschap is verguisd, „zijn eer is tot schande" geworden, (vers 3). Donker ziet de toekomst er uit voor

Donker ziet de toekomst er uit voor David! Ook van de weinige getrouwen, die bij hem zijn, heeft hij geen steun te verwachten. Een moedeloze stemming toch heeft zich van zijn volgelingen meester gemaakt. Met bezorgde blik loopt men rond en de een zegt tot de ander: „Waar moet het heen? Hoe moet dat aflopen?" Immers... Absalom heeft veel aanhangers.

De opstand breidt zich verder uit. Bovendien lijken de krijgskansen, gelet op het grote leger van Absalom, voor David niet zo gunstig. Neen... men weet het niet meer! De moed is er uit! En in de ziel van velen is de vertwijfeling gekomen. Ze spreekt zich uit in de klacht: „Wie zal ons het goede doen zien?"

X X X

Deze klacht: „Wie zal ons het goede doen zien?" zal ook nu velen niet vreemd zijn. Ik denk er aan,h oe we nog maar even geleden, staande op de grens tussen 1980 en 1981, terug zagen op het jaar dat voorbij ging. Voor menigeen is die terugblik vol pijn geweest. Daar zijn de vele teleurgestelden. Ze hadden hun verwachtingen. Verwachtingen van de mensen, van de wereld, van zichzelf en van het leven. Maar in al die verwachtingen zijn ze teleurgesteld. Zoveel gekoesterde idealen vervlogen in rook. Door zoveel plannen werd een dikke streep gehaald.

Idealisten hebben na de laatste wereldoorlog gedroomd van een nieuwe en goede wereld, waarop het geluk, warm en schoon, ben zou verblijden. Maar die droom kwam niet uit. De wereld is niet schoon en mooi geworden. Het is nog een sombere, donkere wereld, vol onrust en verwarring! Een wereld, waarin zich de economische teruggang voortzet, de werkloosheid toeneemt en de bewapening zich uitbreidt met de meest afschrikwekkende middelen. We horen van aardbevingen en oorlogen, hongersnood en toenemende bandeloosheid. Zal onze cultuur ten onder gaan? Zullen demonische machten de mensheid naar de ondergang voeren?

Een doffe neerslachtigheid heeft zich van velen meester gemaakt. De moderne mens, die zonder God alle houvast mist, is gevangen in een onbestemde vrees voor een geheimzinnige dreiging. Hij weet het niet meer! Hij heeft geen levensuitzicht meer. Met al zijn grootdoenerij, is hij ten diepste een arm, vertwijfeld mensenkind. Aangevreten door angst, leeft diep in zijn hart de vraag: ,,Wie zal ons het goede doen zien?"

X

En wij? Wij ,die belijden, dat God regeert. Dat Hij in Zijn almachtige handen het regiment over deze wereld houdt. Dat deze ,.bezeten" wereld toch Zijn wereld is. Is onze levenshouding vaak niet dezelfde? Is er ook bij ons niet vaak dezelfde klacht vol angst: „Wie zal ons het goede doen zien?" Moet het ons niet aanklagen, dat we met de wereld nieeklagen? We mogen toch weten... al is er horizontaal geen uitzicht, voor het geloof is er toch een uitzicht naar boven: ,,En nu, wat verwacht ik o, Heere? Mijn hoop die is op U!"

X X X

Dat uitzicht heeft David gehad. In de nood van zijn leven wendt hij zich tot God en klaagt Hem zijn nood. Hij weet wath ij aan zijn God heeft. Die God heeft hem in vroeger dagen ruimte gemaakt". Waar velen angstig vragen: „Wie zal

Waar velen angstig vragen: „Wie zal ons het goede doen zien?" maar geen antwoord ontvangen, omdat niemand helpen kan, daar gaat David tot God en smeekt: „Verhef Gij over ons het licht Uws Aanschijns, o, Heere. „Het gaat David om Gods nabijheid. Om de verheffing van Gods Aangezicht. Om het licht van Gods gemeenschap! Om Zijn gunst! Dat is het „goede", waarom David vraagt. Wat is voor ons het goede?

Wat is voor ons het goede? Laat ons eerlijk zijn. Denken wij bij

Laat ons eerlijk zijn. Denken wij bij het „goede" niet meestal enkel aan uitwendige welvaart? Aan aardse voorspoed, maatschappelijke grootheid en lichamelijke gezondheid? Om het in de taal van deze psalm te zeggen: „koren en most?" (vers 8).

De mens is er op aangelegd God te kennen als het hoogste goed. Maar door de zonde is hij aan zijn bestemming ontzonken. En nu richt zijn verlangen zich enkel op de dingen van deze aarde. Het betrekkelijk „goede" is zijn hoogste goed geworden, zodat hij goed eten en drinken en wat levensgenot het hoogste geluk acht, vergetend, dat „beter dan dit tijdelijk leven, 's Heeren goedertierenheid is". Maar zal dan de mens bij brood al

Maar zal dan de mens bij brood alleen leven? Kan dat geluk brengen? Immers neen!

Ge kunt u baden in weelde en voorspoed... als gij het geniet zonder Gods gunst, is het niet echt goed. Uiterlijke welvaart zonder God... het kan een vloek zijn!

Ze duurt kort en bevredigt het innerlijk van een mens niet. Ze laat de hunkerende ziel van een mens leeg! Totdat straks, wat voor het ,,goede" in dit leven werd gehouden geheel gaat ontbreken, ja, het leven zelf gaat ontbreken en de mens met de wanhoopskreet: „Wie zal ons het goede doen zien?" de eeuwige kommer en duisternis ingaat.

Onderzoek u daarom, waarin voor u het „goede" bestaat en leer nog met David bidden: ,,Verhef Gij over ons het licht Uws Aanschijns, o, Heere".

wordt vervolgd

B. H. H.

Dit artikel werd u aangeboden door: Eilanden-Nieuws

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 januari 1981

Eilanden-Nieuws | 10 Pagina's

Overdenking uit de Heilige Schrift

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 januari 1981

Eilanden-Nieuws | 10 Pagina's