Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Overdenking

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Overdenking

uit de HeiKge Schrift

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Want wy weten, dat de Wet geestelijk is; maar ik ben vleselijk, verkocht onder de zonde. (Rom. 7 : 14).

Waartoe stelt Paulus dit hier in 't licht, nadat hij reeds gezegd heeft, dat de gelovigen aan de Wet gestorven zijn? Nu, opdat het openbaar en ons steeds duidelijker moge worden, dat wij voor de Wet, voor haar werken, heiligheid en vroomheid, niet deugen en haar prijsgeven moeten. Houden wij dan helemaal niets over?

Gij hebt immers niets en al wat gij hebt, is zonde, die steeds bovenmate zondig wordt door het gebod. Hebben wij dan niets te doen? Maar gij kunt niets dan zondigen en hoe meer het „doen", al ware het ook maar een weinig „doen" nog bij u van kracht is, des te erger maakt gij het. Maar wij moesten ons toch beijveren, dat wij niet zo onrein voor God verschijnen, de zonde moet toch gedood worden, wij willen toch dit of dat vermijden? Gij kunt niets willen, de zonde wordt u altijd te sterk. Vandaag niet bekwaam, morgen nog onbekwamer; vandaag niet heilig, over een jaar nog onheiliger, vandaag onwaardig, over tien en dertig jaren nog onwaardiger. Wat dan? — Werpt weg, vér van u weg, uw heiligingskrukken, gij komt daar de berg Sion niet mee op! Rukt af de lompen, waarmede uw wonden bedekt zijn en laat u zien aan Hem, die heilig en rechtvaardig is! „Want hem, die niet werkt, maar gelooft in Hem, die de goddeloze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot gerechtigheid". Hoort gij, wat de Schrift zegt? Zij spreekt van Hem, die niet de heiligen en de vromen, maar de goddelozen rechtvaardigt.

X X X

„Ik ben vleselijk". Merkt op, wat wij lezen. Paulus zegt, terwijl hij deze brief schrijft, niet: „Ik was vroeger", maar „ik bén vleselijk". „Ik ben vleselijk"; dat hebben alle heiligen moeten voelen, dat klaagt cok de apostel Paulus. Maar daarmee drijft hij zichzelf in de engte

en hoe komt hij daar ooit uit? Want in hoofdstuk 8 : 8 zegt hij: „Maar die vleselijk zijn, kunnen Gode niet behagen". En hier zegt hij, dat hij vleselijk is, ergo kan Paulus Gode niet behagen. Inderdaad is deze conclusie juist, en precies, zoals Paulus haar getrokken wilde hebben. Neen, Paulus als Paulus kon Gode niet behagen, want hij was vleselijk, en wat uitvlees geboren wordt, dat is vlees, zondig en verdoemelijk voor God.

Hoe kon Paulus Gode dan behagen? Slechts als arme zondaar, die genade ontvangen had evenals de gekruiste moordenaar en God geloofde, zoals Deze Hem, die geen zonde gekend heeft, voor ons tot zonde gemaakt heeft, opdat wij zouden worden gerechtigheid Gods in Hem. Zo werpt Paulus met dit gezegde alle heiligen ondersteboven en maakt hij hen allen tot recht arme zondaren; in het bijzonder troost Hij daarmede zeer vriendelijk alle belaste en bestreden gemoederen.

Christus heeft immers door Zijn gerechtigheid en heiligheid aan de gerechtigheid Gods voldoening gegeven. En dus kan ik dan nergens rust en vrede vinden dan alleen door en in de gerechtigheid en heiligheid van Christus, die met één offer in eeuwigheid volmaakt heeft allen, die Hij geheiligd heeft.

X X X

Is de Wet geestelijk en wil deze, dat alles uit- en inwendig geestelijk en vanuit de grond des harten beoefend wordt en zijn wij vleselijk in de grond van ons bestaan met al wat aan en in ons is, dan vermogen wij van onszelf dus niets dan zondigen. En zijn wij werkelijk, gelijk de Schrift zegt, onder de zonde als slaven verkocht, zodat wij, ook tegen onze wil, de zonde als slaven dienen moeten, kunnen wij dus bij de Wet geen inwoning krijgen, zonder dat de zonde, waarin wij leven krachtens onze natuur en geboorte uit het vlees, en de tyran, die mét ons in 't leven geroepen werd en ons dus van der jeugd af kent, ons dagelijks in het huis der Wet martelt en wurgt — zo is er dan geen andere raad noch troost dan alleen bij een andere Man, bij Jezus Christus, onze Heere, die de Wet voor de zijnen vervuld heeft en alles volbracht heeft en zonde, duivel, dood en hel, toorn, oordeel en verdoemenis van Zijn volk- en op Zich genomen heeft: Geen andere troost dan Hij, die zichzelf aan de Zijnen tot een eeuwig eigendom gegeven heeft, opdat zij geheel, met lijf en ziel en geest en voornemen en wil en gedachte en alles, wat in en aan hen is, in Hem mogen zijn en in Hem voor eeuwig en altoos, genade, gerechtigheid,

geloof, vrede, vreugde, heiligheid, troost en sterkte, ere, heerschappij over alles, vrijheid van alles en het eeuwige leven hebben mogen.

En hebt gij waarlijk vergeving van uw zonden in het bloed van Christus zegt dan: Ik ben heilig, al ziet gij ook niets dan onreinigheid. De zaak wil geloofd zijn en niet gezien.

X X X

Uit het binnenste van ons komt niets goeds voort. Het is vol van verlegenheid en vertwijfeling en daarom vergiet het zoveel tranen en het slooft zich, naar het schijnt, in velerlei bittere en zware inspanning af, om van de lust tot het kwaad bevrijd te worden, maar In werkelijldieid, om die lust bot te vieren. Maar wanneer de liefelijke stem van het Evangelie tot bekering en tot afwassing der zonden zich nodigend laat horen, dan blijft de mens bij die ene zonde staan, terwijl hij zich wijs maakt, dat hij alles heeft, wat God maar eisen kan, als hij die ene zondige hartstocht maar niet had. Want vergeten wij niet — het Evangelie predikt de 'gerechtigheid, die voor God geldig is; het predikt, dat God alleen rechtvaardig is en hen rechtvaardig spreekt, die uit het geloof van Jezus zijn. Waar nu het Evangelie gepredikt wordt, daar wordt een mens er wel aan ontdekt, dat hij behept is met nog wel andere gruwelijke zonden en andere dwaasheden, dan juist degene, waarover hij zo in de knoop zit, opdat de mens zowel met al die boosheid als met zijn bijzondere boezemzonde, midden in al zijn verdorvenheid, Christus niet prijsgeve, maar in Hem gelove, zoals wij in Hem uit God zijn: Gerechtigheid én heiligheid én verlossing. Zo weet nu dan, waaraan gij u hou

Zo weet nu dan, waaraan gij u houden moogt tot uw gerechtigheid, heiliging en verlossing, niet alleen, om van uw boezemzonde genezen te zijn, maar ook over al uw andere zonden, die misschien nog wel erger zijn dan die aparte boezemzonde van u.

't Is niet alleen dit kwaad, dat roept om straf:

Neen, 'k ben in ong'erechtigheid geboren. Mijn zonde maakt mij 't voorwerp van Uw toom.

van Uw toom. Reeds van het uur van mijn ontvangnis af.

Ai! was mij wel van ongerechtigheid: Mijn schuld is zwaar,

ik heb Uw wet geschonden. Zie mijn berouw, hoor, hoe een boet'ling pleit.

H. F. Kohlbrügge

Dit artikel werd u aangeboden door: Eilanden-Nieuws

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 februari 1981

Eilanden-Nieuws | 12 Pagina's

Overdenking

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 februari 1981

Eilanden-Nieuws | 12 Pagina's