Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de geschiedenis van het v.m. Schoolhuis-Weeshuis te Dirksland

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de geschiedenis van het v.m. Schoolhuis-Weeshuis te Dirksland

(SLOT)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Even als in de tegenwoordige tijd werd ook vroeger w'el eens geknoeid met het gewicht van brood. Nu hebben we daarvoor de warenwet en worden de gewichten en inlioudsmaten geykt. De wet wordt thans uitgevoerd door de Dienst van het ijkwezen, maar voor 1855 lag de uitvoering bö de gemeente. Vandaar, dat elk dorp zijn ijkmeester had, In dit geval de schoolmeester.

Door de baljuw, schepenen en „mannen van beschikke" werden de maten en gewichten ter beschikking gesteld, waarmee ,,in dezen Dorpe en Jurisdictie (rechtsgebied) is gemeeten en gewogen". Deze maten en gewichten werden door de meester bewaard en hij moest een stuk tekenen, dat bij zijn vertrek alles in goede staat was. Als er iets vermist of stuk was, moest de schade door hem worden vergoed en bij het college van baljuw, schepenen en mannen van beschikking terug gebracht worden. De ijkmeester moest alle nieuwe ma

De ijkmeester moest alle nieuwe maten en gewichten ijken aan de hand van de gemeentelijke dorps-maten en -gewichten. Zijn salaris werd betaald door hen, die hun maten en gewichten lieten ijken.

Dan werd door de baljuw, schout en schepenen een dag vastgesteld, waarop alle maten en gewichten geijkt moesten worden, ,,mitsgader op den ijk der Zoutmaten". De ijkmeester moest daarbij assisteren. Na aftrek van de verteringen werden de opbrengsten van de diverse ijkingen verdeeld onder de baljuw, schout, mannen, schepenen en de ijkmeester.

WIE WAREN NU AL DEZE MENSEN ?

De baljuw, toen Bailluiw geschreven, was, wat we nu officier van justitie noemen. Met de leenmannen, d.w.z. degenen, die door overerving recht op de grond hadden, oordeelde vonniste hij over de hoofdmisdaden. Met de 7 mannen van beschikke werden de geringere criminele zaken berecht, terwijl de burgerlijk zaken bi] de schout en 7 schepenen terecht kwamen.

Dat men bij het opnoemen van de plichten van de schoolmeester als broodweger een woordenboek voor woorden nodig heeft, had ik niet verwacht, maar het is wel een feit, terviajl het hele stuk, 28 regels lang, in een zin is samengeperst.

De ijkmeester moest dus op requisitie (verzoek) van de gemeente die Visentatie (dat onderzoek) op de meest geschikte tijd doen, minstens 6 maal per jaar. Volgens de verordening op het gemaal en op de wetten van het land calangeeren (bekeuren) en aangifte te doen bij de baljuw en de mannen van beschikke met de eed, dat hij eerlijk handelde.

Wat kostte nu het ijken?

Van enkele maten zal ik de prijzen opgeven, omdat dit de oude namen zijn.

oud nieuw

Een kalk, koren of zoutmaat /-:6-: /-0:12:-

of zoutmaat /-:6-: /-0:12:-

een mudde f-:5:- /-0:10:-

een spint f-2:- ƒ-: 4:-

een wijn- of bierkan /-:1:8 /-:3:-

een melkkop f-:-:12 /-:15:8

een el f-.12 /-::1:8

Maar wat betekenen die getallen? ƒ = guldens, /-0:15:8 betekent dus O guldens : 15 stuivers : 8 penning. 1 penning = V2 duit. 1 duit = ^/s stuiver ƒ- O : 15 : 8 = 75 cent en 4 cent, totaal ƒ 0,79.

Dan komt het ambt van waagmeester aan de beurt. Waar was nu die waag? Na vele pogingen om deze plaats vast te stellen, bleek de oplossing zeer eenvoudig. Het was n.1. het schuine aanbouwsel aan het schoolhuis, zo als het nu nog te zien is aan het weeshuis. De meester hoefde dus niet ver te lopen als hij van zijn ene betrekking in de andere moest stappen.

Wat werd op de waag g'ebracht en lioe deed men dat ?

Er werd een waagbiljet afgegeven, maar hij moest de ontvaïigbewijzen en de benodigdheden voor het ambt na zijn ontslag in goede orde inleveren. Hij moet de meevaten in de meestoven, die onder het rechtsgebied van Dirksland vallen op verzoek van de belanghebbenden (eigenars of drogers van de meekrap) gaan -wegen en daarvan een dagtekening maken van de nummers en letters, waarmee de vaten gemerkt zijn. Na afloop van de teelt moet een lijst gegeven worden aan den Collecteur (ontvanger) van de dorpsimpositiën (accijns) en een aan de gemeente ontvanger. Bij het wegen van de meevaten werd van iedere 100 kg 5 pond afgetrokken, maar zo, dat men op een heel pond uit komt. Hieruit merkt men, dat de meekrapteelt nog zeer belangrijk is.

Wat werd ook gewogen? Boter boven 12 pond, ijzer en smidswaren boven de 6 pond. Dan steen, vlas, wol, kersen, krieken, vijgen, rozijnen, druiven, vlees, spek, leer, roet, smeerkaarsen boven de 6 pond. ledere zak koren, die in de molen

ledere zak koren, die in de molen gemalen werd, en elke zalm.

Bij minder wicht wordt naar evenredigheid 1 stuiver minder betaald.

De laatste taak, die de schoolmeester moest vervullen, was die van doodgraver. Hij zorgde ervoor, dat alles tijdig voor

Hij zorgde ervoor, dat alles tijdig voor de begrafenis in orde was. Maar er zal door hem niemand ter aarde worden besteld voor en aleer aan hem vertoond is „eene Quitantie, dat aan 's lands Recht op het begraven is voldaan, dat aan hem is gebleeken, dat de begravene in de Classis van onvermogen behoort".

De kisten moesten minstens 2 Putse voeten onder de vaste aarde komen. De doodgraver krijgt van ieder lijk het z.g. kerke recht en luigeld, van hen, die op het nieuwe aparte kerkhof, geschikt voor een „zoo genaamde meerdere Classe".

Kerkerecht voor iemand boven 10 jaar bedroeg .ƒ 5

boven 10 jaar bedroeg .ƒ 5

graf maken ƒ 1:50-

diep graf ƒ 3

klok luiden ƒ l:-6:-

Waarvan ten behoeve van het dorp 16 stuivers wordt afgedragen. Voor de nabestaanden van hen, die

Voor de nabestaanden van hen, die begraven werden op het kerkhof geschikt voor de z.g. mindere klasse waren de kosten lager, maar klokluiden en de afdracht aan de gemeente was even hoog.

Van het z.g. kerkerecht moet de doodgraver een uitgewerkte lijst van ontvangsten aan de thresaurier d.i. de gemeente-ontvanger voorleggen en betalen. Het luigeld is na aftrek van de kosten voor de gemeente, als hij maar aantekeningen maakt van behoorlijke copiën ten behoeve van zijn mogelijke op­ volgers S'/o, zoals van ouds, maar hij moet wel behoorlijke copiën maken voor zijn mogelijke opvolgers.

Als klokluider moest hij 3 maal per dag de kleine klok luiden, 's morgens om 8 uur, 's middags om 12 uur en 's avonds weer om 8 uur, zoals nu nog gebeurt. Per keer moesten minstens 50 slagen geteld kunnen worden. Nu komt er zo'n vreemde regel in dit

Nu komt er zo'n vreemde regel in dit oude geschrift dat ik dit stuk woordelijk overschrijf. Ingevalle het wederom mogte gebeu-

Ingevalle het wederom mogte gebeu- ren, dat des Zondags de klokken mogten geluid worden bij den aanvang der Godsdienst, zal den zelve daartoe meede gehouden weeze en op al zulk meerder loon, als wat voor zulks bevoorens is gedaan.

Betekent dit, dat in 1802 geen klok geluid werd op Zondag voor de kerkgang? Men vraagt het zich wel af... De klokluider kreeg dan wel meer loon net als vroeger. Werd bij buitengewoone gebeurtenissen de grote klok geluid, dan was de rekening voor het dorp.

Het uurwerk onderhield hij ook. Dagelijks, zo veel mogelijk op dezelfde tijd moest hij de klok opwinden en daarmee verdiende hij ƒ 20,— per jaar.

Moesten er van het dorpsbestuur mededelingen gedaan worden, werden er rechtszittingen gehouden of vonnissen uitgesproken, dan was de klokluider verplicht de kleine klok 3 maal te laten kleppen, voor het loon, dat gebruikelijk was.

Wel mocht het grafmaken en klokluiden door iemand anders gedaan worden met toestemming van het dorpsbestuur, op kosten van de doodgraver.

Mochten er veranderingen of misverstanden in voorkomen, dan zou het dorpsbestuur wijzigingen kunnen aanbrengen.

Dit stuk werd ondertekend door Otto Vervoom op den 15den Juli 1802.

Tot slot nog dit. In het eerste deel van mijn verhaal, heb ik verteld, dat een schoolmeester 8 Vlaamse ponden verdiende. Uit het boek DE NEDERLAND­ SE MUNTEN van Dr. Henno van Gelder vond ik, hoe men aan de naam Vlaams pond komt. In de tijd van Karel de Grote werden uit 1 pond zilver 240 penningen geslagen. Later werd de term pond ook gebruikt voor een hoeveelheid van 240 meestal veel lichtere penningen. Zo had men toen ook een pond Hollands, maar ook een pond Vlaams, dat 20 schellingen waard was. 1 schelling was weer 12 groten. Xn hedendaags geld gerekend is 1 Vlaams pond 6 gulden, 1 penning het 240ste deel, dus 2V2 cent. Een schelling is dan 30 cent.

Ouderen gebruiken die naam nog wel eens. En dit was dan het verhaal van de school, die later weeshuis werd.

Dirksland D. K. S-P

Dit artikel werd u aangeboden door: Eilanden-Nieuws

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 maart 1981

Eilanden-Nieuws | 14 Pagina's

Uit de geschiedenis van het v.m. Schoolhuis-Weeshuis te Dirksland

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 maart 1981

Eilanden-Nieuws | 14 Pagina's