Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vervolgverhaal Hans Van De Berghoogte

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vervolgverhaal Hans Van De Berghoogte

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam - H. A. van Bottenburg N.V.

48

„Dan had hij een pracht argument, van me me af te komen".

„Maar, dan zou hij toch in zijn recht zijn".

„Hij was in Holland zeker ook in zijn recht!"

„Die fout is bekend, kom daar nu niet telkens op terug".

Zwijgend stappen zij naast elkaar voort. „Zo, jij bent thuis. Je denkt er aan, Maria?"

„Ja, nu weet ik 't langzamerhand wel. Dag!"

Als Max na een tien minuten stevig doorstappen voetstappen hoort, blijft hij staan, 't Kan niet anders, 't moet Hief zijn. Ja, hij is het. 't Hooft nauwelijks in de richting van Max gedraaid, de gluiperige ogen in de hoeken onder de neergeslagen oogleden. Zowil hij Max voorbij gaan. „Zeg luister eens". „Wat is er?"

„Dat zal ik je zeggen. Jij laat het voortaan, met Maria Steimle te lopen". „Wie kan me dat verbieden?" „Ik" „Zo zo!"

„Ja en nu wil ik geen woord aan je verspillen, maar je alleen dit zeggen, dat als je dat kind ten val brengt, je leven niet zeker is".

„Ik heb nergens plan op". „Zoveel te beter. Je hebt het dus gehoord".

„Moet jij op haar passen?" „Ik verspil geen woorden aan je. Je weet 't nu. Wacht je voor me".

-0- „Wat heb je toch, Maria?" „Niets moeder, ik ben alleen moe". „Moe? Waarvan? Zo druk was het de laatste dagen niet. Je zit daar maar als een oud mens naast de haard te kleumen en zoeven was het net alsof je rilde; zó koud is het toch niet".

„Ik ben verkouden, geloof ik". „Dat is geen wonder, dat loopt me er 's avonds ook maar uit, weer of geen weer". „Daar moet je als je jong bent tegen kunnen".

„Ja, ja, alles goed en wel, maar er zijn grenzen en dan nog eens wat, nu we toch aan 't praten zijn: weet je dat er over je gesproken wordt?"

„Zegt u maar geroddeld".

„Neen, dit keer niet geroddeld, ze hebben gelijk met wat ze van je zeggen, jij komt té veel bij Hief. Eerst meende ik, dat je een vriendin ih die vrouw gevonden had en schonk er weinig aandacht aan, tot ze mij waarschuwden".

„Wie deed dat?" „Dat zal ik voor me houden". „'t Kan me ook eigenlijk niet schelen". „Kijk, nuril je alweer, wat heb je toch?" „Ik zei u toch, dat ik verkouden ben". „Ik ga direct een kmik maken en kruidenthee zetten en jij gaat naar je bed". „'t Zal zo dadelijk wel weer over zijn, ik moet er nog even uit". „Jij gaat er niet meer uit, maar dadelijk naar je bed, dat zullen we nu toch eens zien".

Te loom om tegen te spreken, stond Maria op en liep naar de aangrenzende slaapkamer, haar eigen vertrouwd kamertje van heel jong af. Wat had ze toch opeens, dat 't net was of ze geen voet verzetten kon en alles om haar heen draaide. Was dit enkel verkoudheid? Was ze eigenlijk wel verkouden? En die barstende hoofdpijn de laatste dagen, was dat ook verkoudheid? Wat had ze toch opeens? Opeens? Voelde ze zich eigenlijk niet al weken vervelend? Altijd maar weer loom en moe, zodat zij wel op alle stoelen kon gaan zitten en dan die vreemde sterretjes voor haar ogen.Zou ze opeens wat aan haar ogen krijgen? 't Was net alsof zij de laatste weken minder goed zag.

„Hier ben ik met een hete kraik Maria, de kruidenthee is ook gezet, staat even te trekken. Dat wilde er gemst nog uit, je ziet net zo wit' Kmip er maar lekker onder. Zal ik je er nog een deken bij geven?" „Wehieen Moeder! Twee dekens en een kruik,, ik lijk wel een zieke". „Je bens ook een beetje ziek". „Als u verkouden „ziek" noemt, ja". „Ik weet 't niet kind, je was toch wel eens meer verkouden, maar dan zag je er heel anders uit, maar hoe dan ook, die kmidenthee én in de warmte, zullen je wel goed doen. Hoest je?"

„Neen moeder!" „Gelukkig maar, dan zal het na een paar dagen wel beter zijn".

„Een paar dagen! Maar zo lang blijf ik er niet in! Als 't even kan, kom ik er morgen weer uit".

„Maar niet als je er nog zo uitziet. Hier ligt een brief, zeker uitje zak gevallen". „Ja, van Hans".

„Van Hans? Ik wist niet eens, datje een brief van Hans had, die is toch niet hier bezorgd?"

„Ik Icreeg hem van één van de chauffeurs, was juist op de weg toen de post aankwam". „En....? Andersdoe je de groeten altijd of

„En....? Andersdoe je de groeten altijd of vertelt er wat van uit. 'tis de laatste tijd net alsof die brieven je niets kunnen schelen. Wat is dat toch!"

„'k Had er u juist vanavond iets uit voor willen lezen. Neemt u 'm maar mee, u moogt gemst helemaal lezen, geheimen hebben we niet". „Nu ril je alweer en nu lig je nogal onder de dekens".

„Je bent ook maar niet opeens warm". „Hoor eens Maria, ik vertrouw 't niet. Ik loop even bij moeder Stettler aan, die heeft in haar groot gezin meer meegemaakt dan ik". „Als u dat doet, stap ik er zo weer uit, ik heb er niemand bij nodig als ik even niet goed ben".

„Moeder Stettler is toch geen vreemde voor ons".

„Ik zeg u, dat ik niemand nodig heb. Met die kraik en uw kraidenthee ben ik morgen weer beter".

-0- Morgen-weer-beter.

Morgen-weer-beter. „Mijne gedachten zijn niet ulieder gedachten en Mijne wegen zijn niet uwe wegen, spreekt de Heere. Jesaja 55 : 8. Nog maar enkele dagen later lag Maria Steimle, onbewust van wat er om haar heen gebeurde, in het grote ziekenhuis te Martigny.

-0-

„Max!" „Ja vader!"

„Ja vader!"

„Zal ik jou eens wat vertellen?" „Toch niet, dat Maria met typhus naar het ziekenhuis gebracht is? Dat weet ik sinds gisteren al". „Neen, dat bedoel ik niet, maar dat ons

„Neen, dat bedoel ik niet, maar dat ons aller vriend Hief spoorloos verdwenen, met de Noorderzon vertrokken is. Ze vonden zijn huisje al twee dagen gesloten, zagen zijn vrouw ook niet en hebben toen de deur geforceerd, 't Huis leeg, een brieQe op de grond: „wij zijn vertrokken, hadden genoeg van de eenzaamheid en vriendelijkheid??? van onze buren." „Wat-zegt-UÜ"

„Je kijkt gemst alsof het je spijt. Je wordt gemst wit, hoe heb ik het nu met?" „Ja, laat me eerst eens drinken... zoo, dat is dat"

„Maar Max toch, wat is er?" „Ja, vader, dat is met geen paar woorden gezegd, trouwens het is ook maar een vermoeden van mij." „Wat vermoeden? Wat trek jij je van dien kerel aan?"

„Van Hief zelf niet maar mijn gedachten gaan uit naar een gesprek, dat ik eens met hem had. Toen heb ik hem gedreigd en gezegd, dat-ie zijn leven niet zeker is als... ja, nu weet ik niet of ik u dadelijk zal zeggen wat ik denk." (Wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: Eilanden-Nieuws

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 28 april 1981

Eilanden-Nieuws | 6 Pagina's

Vervolgverhaal Hans Van De Berghoogte

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 28 april 1981

Eilanden-Nieuws | 6 Pagina's