Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Johannes Calvijn Institutie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Johannes Calvijn Institutie

6 minuten leestijd

Boekbespreking

(2)

De Institutie — of: „Onderwijzing in de christelijke godsdienst'' — isinwezenniet anders dan een inleiding èn heenleiding tot het lezen van de bijbel. Net als Luther wilde hij niet weten van een zaligmakende openbaring Gods buiten de Schrift om; haar hebben wij tot het kennen van God ontvangen. In de inleiding op zijn boek schreef hij: „Ik heb, naar ik meen, de hoofdsom van de godsdienst in alle delen zo saamgevat en in zulk een orde gesteld, dat indien iemand de hoofdsom juist heeft gevat, het hem niet moeilijk valt vast te stellen, wat hij vooral moet zoeken in de Schrift èn tot welk doel hij al wat in haar vervat is, moet richten".

Wat Calvijn in zijn bijbel las, gaf hij in een gerangschikte orde en eerlijke uitlegging in zijn boek weer. Dit maakt de grote waarde van de Institutie uit. Het ging Calvijn in heel zijn denken en werken om God, om Zijn openbaring, om Zijn eer. Alles begint bij God en alles moet bij hem eindigen. Dat is de toon die in heel het boek doorklinkt Om daarvan een — zij het uiterst globale — indruk te krijgen, bladeren we het kloeke boekwerk vluchtig door.

De openingszin is al kenmerkend voor Calvija „Nagenoeg de ganse hoofdinhoud van onze wijsheid.... bestaat uit twee delen, de kennis van God en de kennis van onszelf' (I 1,1). Hij wijst er met nadruk op dat „de mens nooit tot een zuivere kennis van zichzelf geraakt, tenzij hij eerst Gods aangezicht aanschouwd heeft en van diens aanblik afdaalt tot het beschouwen van zichzelf' (11,2); immers de kennis van God „onderricht ons Hem te vrezen en te eerbiedigen" (I 2,2). Wij ontvangen deze kennis uit de Heilige Schrift; „onze wijsheid moet niets anders zijn dan een met ootmoedige leerzaamheid omhelzen.... van al wat in de Schriften geleerd wordt" (I, 18.4). „Slechts zij die een open oor lenen aan Gods Woord, hebben vaste grond om op te staan" (I, 13.21).

We onderscheiden de Schrift in oud en nieuw verbond, maar in wezen zijn deze éen; het staat immers vast, „dat de beloften van het oude en nieuwe testament dezelfde blijven, en dat ook het fundament van hun beloften hetzelfde blijft, namelijk Christus" (II, 11.1). De prediking van Christus is het hart van Calvijns leer, wij toch zouden van onze ellende niet gered kunnen worden, had God ons Zijn genade in Jezus Christus niet bewezen; ,,voorzeker, de zaak stond hopeloos, indien niet de Majesteit Gods tot ons nederdaalde, daar wij niet tot Hem vermogen op te klimmen. Zo moest de Zoon Gods ons tot een Immanuel worden, dat is: God met ons" (II, 12.1).

De drieènige God is één; nochtans zijn de Personen onderscheiden(1,13.18). De Heilige Geest doet het Woord verstaan tot zaligheid; „voor niemand staat de ingang in het Koninkrijk Gods open, dan voor hem, wiens verstand de Heilige Geest door Zijn verlichting vernieuwd heeft"(II, 2.20). Hij verwekthetgeloof in de beloften Gods. Calvijn omschrijft het geloof als „de vaste en zekere kennis van Gods welwillendheid jegens ons, welke gegrond op de waarheid van Zijn genadige belofte in Christus, door de Heilige Geest aan ons verstand wordt geopenbaard en in ons hart wordt verzegeld" (III, 2.7).

Door het geloof nu wordt alles wat ons in Christus geschonken is, ons deel; God spreekt goddelozen rechtvaardig. De rechtvaardiging is „de aanneming waarmede God ons in genade aanneemt en voor rechtvaardigen houdt En wij zeggen dat die gelegen is in de vergeving der zonden en in de toerekening van Christus' gerechtigheid" (III, 11.2). De gemeenschap met Christus schenkt nog meer, zij vernieuwt de mens ook tot goede werken. Calvijn spreekt van „wedergeboorte" of „boetvaardigheid"; „Hij reinigt hen van hun vuilheid en heiligt ze zich tot tempelen.... opdat ze zich hun hele leven oefenen in boetvaardigheid, en weten mogen dat deze krijgsdienst geen einde vindt dan dn de dood" (III, 3.9).

Gevraagd naar de diepste grond van de verlossing verwijst Calvijn naar Gods verkiezende genade. „Deze raad is, wat betreft de uitverkorenen, gegrond in Zijn onverdiende barmhartigheid, zonder enig aanzien der menselijke waardigheid" (III, 21.7). „God heeft hen die Hij Zich tot kinderen aangenomen heeft, niet verkoren in henzelf, maarinZijnChristus;.... Christus is dus de spiegel, waarin wij onze verkiezing behoren te aanschouwen, en dat ook zonder bedrog mogen doen" (III, 24.5).

De belijdenis van de genadige verkiezing heeft Calvijn er niet van weerhouden, ruime aandacht te vragen voor de zichtbare kerk. Zij is door God Zelf gesticht, en verordend tot onze zaligheid. ,,Voor hen voor wie Hij een Vader is, is de kerk een moeder" (IV, 1.1): „buiten haar schoot mag geen vergeving der zonden en geen zaligheid verwacht worden" (IV, 1.4). Dat is niet zo verwonderlijk, immers „opdat de prediking van het evangelie haar kracht zou hebben, heeft Hij deze schat bij de kerk in bewaring gegeven"

(IV, 1.1). „De kerk wordt op geen andere wijze gebouwd dan door de uiterlijke prediking" (IV, 1.5); het heeft God behaagd door dat middel zalig te maken die geloven. Christus is de eigenlijke, de centrale inhoud van de Heilige Schrift, en dus ook van de prediking. „ Wanneer het evangelie gepredikt wordt, begint tegelijk met de stem van de prediker het heilig bloed van Christus te druppelen".

Van dit alles heeft Calvijn met bezieling getuigd. Zijn leer en leven waren éea Met het oog gericht op het einde aller dingen heeft hij zijn leven opgeteerd in de dienst van zijn Heere en Christus. Ook daarvan spreekt hij in zijn boek.

We lezen b.v. in het prachtige hoofdstuk „Over de overdenking van het toekomende leven: „Laat ons dit voor vastgesteld houden, dat niemand goede vordering gemaakt heeft in de leerschool van Christus, dan hij, die de dag zijns doods en der laatste opstanding met vreugde verwacht" (III, 9.5). Dat deze houding geen wereldmijding betekent, toonde Calvijn ons metterdaad; dit leven is „als een wachtpost, waarop de Heere ons geplaatst heeft, en die wij zolang moeten bewaren, totdat Hij ons wegroept" (III, 9.4).

Tot zover een korte samenvatting van het geheel. Ik weet niet wat het meest imponeert in dit gedegen werk: de heldere betoogtrant van de classicus, de schriftgetrouwheid van de theoloog of de profetische gloed van de prediker Calvijn. Hoe het zij, dit boek heeft zijn betekenis nog niet overleefd. Het heeft nóg zijn grote waarde voor ieder die wil leven vanuit de bron van de Heilige Schrift.

De voortreffelijke nederlandse vertaling is van de hand van prof dr. A. Sizoo; ze heeft een eigen gezag gekregen bij de interpretatie van Calvijn. Het boek is in drie delen gebonden, in linnen band met goudstempel; het totaal aantal pagina's bedraagt wel circa 1800. Een vorstelijke uitgave !

N.a. V.: Johannes Calvijn, ,,Institutie", uitgeverij Meinema, Delft; 9e druk, drie banden in geschenlcetui; prijs f 135,

Dit artikel werd u aangeboden door: Eilanden-Nieuws

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 december 1982

Eilanden-Nieuws | 14 Pagina's

Johannes Calvijn Institutie

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 december 1982

Eilanden-Nieuws | 14 Pagina's